Tirade 461 is verschenen!

Tirade 461 vanaf heden te bestellen via de website en valt in de loop van deze week bij de abonnees in de bus.

Door een samenloop van omstandigheden heeft ons jongste nummer enige vertraging opgelopen. De kerstbijdragen in Tirade 461 komen van Ivo Victoria, Henk van Straten, Anne-Marieke Samson, Sander Kollaard en Maurits de Bruijn. Wytske Versteeg en Gilles van der Loo hingen allebei een bal in de boom, en Marko van der Wal vertaalde voor de gelegenheid een verhaal van G.K. Chesterton.

De lezer die het niet zo op het kerstfeest heeft mag dit nummer ook niet laten liggen: gedichten van Nisrine Mbarki en verhalen van Hans Dekkers, Nuria Barrios en Menno van der Veen maken het mogelijk om tussen de hulsttakken door te navigeren. Het geheel werd voorzien van beeld door Gea Zwart.

Voorproeven van Tirade 461 zijn hier te lezen.

In de Oorshop

Lief Dagboek

Sinds kort probeer ik een dagboek bij te houden. Dat probeer ik al sinds ik kan schrijven, maar de dagboeken overleven me nooit. Ik verwaarloos ze. Of ik schrijf erin en verga al tijdens het schrijven van verveling – zoveel bijzonders maak ik niet mee en een mens kan maar een beperkte tijd op z’n eigen geouwehoer teren. Maar meestal gebeurt het volgende: na ongeveer een week schrijven lees ik mijn zielenroerselen terug en schaam ik me zo erg dat ik het liefst van de wereld af zou vallen. Ik vernietig het dagboek.
Maar ja. Ze zeggen dat het goed voor je is, en voor het schrijven. Dat je als opwarmertje lekker even op jezelf moet reflecteren en het liefst voor het slapen gaan óók nog, zodat je in bed niet meer ligt te malen.

Ik probeer het al een paar weken, maar raak steeds afgeleid door iets dat schijnbaar belangrijker is dan het luchten van mijn hart en de dingen die ik meemaak. Het probleem is het vinden van een aanhef. Het idee aan iemand te schrijven vind ik, zo blijkt, veel prettiger dan in het luchtledige mijn hart luchten. Een universeel gegeven, natuurlijk. Al die lieve dagboeken.

Daarom was mijn eerste gedachte (na ‘Kitty’, had ik al verteld dat ik soms van de aardkorst wil vallen van gêne?) iemand die ik echt gekend heb. Werkt niet, natuurlijk, want naast het feit dat ik bepaalde zaken dan toch liever achterhoud, vraag ik me af waar ik zo iemand, dood of niet, dan mee opzadel. Ik moet iemand verzinnen. Een personage. Een man, een vrouw, een dier, een plant, een hemellichaam? Een mens. Niet te aantrekkelijk want dan ga ik me uitsloven maar ook niet te lelijk, want dan lijkt het net alsof de persoon uit compassie bedacht is. Heel gemiddeld, moet het dagboek zijn. Absoluut niet lijkend op iemand die ik ken. Weet het dagboek meer dan ik? Lastig, dan zou ik antwoorden verwachten. Maar als het minder weet dan ik – over de dingen in het algemeen bedoel ik – moet ik zoveel uitleggen. Geloofde ik maar in een god. Misschien kan ik het dagboek toch ‘God’ noemen. Maar stel je voor, ik sterf, ze vinden het, en dan schrijf ik aan God en dan denken ze lieve hemel, dat heeft ze al die tijd voor ons verborgen gehouden. Dog? Hond? Teef. Gaan we elkaar tutoyeren, eigenlijk? Golem, wezen, het diepste en oerste en oudste– plankton. Kakkerlak. Korstmos. Even overwoog ik Vromans Systeem te lenen, maar dan lijkt het net of Vroman meeluistert van boven, of waar in het Systeem hij zich ook bevindt. Er moet helemaal niemand meelezen.

Hier zijn we nog lang niet klaar mee, dat dagboek en ik. Het is misschien maar beter om voorlopig even niks mee te maken.

—-

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ng

 

 

Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Stoere vrouwen

Zolang ik me kan herinneren wil ik detective worden. Jarenlang stond alles in het teken van deze droom. Maar tot mijn schaamte moet ik bekennen dat mijn eerste zaak inmiddels een cold case is. Bijna twintig jaar geleden werd een vriendinnetje door een jongen op een scooter van haar fiets geduwd. Ik had net mijn eigen detectivebureau opgericht en werd door het achtjarige slachtoffer ingehuurd. Elke maandagmiddag patrouilleerde ik op de plaats delict. Tijdstippen van voorbijgangers werden genoteerd en stiekem fotografeerde ik alle mannen die voldeden aan het signalement. Hiervoor gebruikte ik mijn speciale geheime camera, een wegwerpapparaat vermomd als blikje Fristi. Ondanks deze inspanningen liep elk spoor dood.

Voor jonge detectives zijn weinig scholingsmogelijkheden, dus ik probeerde mijzelf te ontwikkelen door veel boeken te lezen. Van Trixie Belden leerde ik dat koppigheid altijd loont en door de avonturen van Nancy Drew benader ik sauna’s nog steeds met gezond wantrouwen. (In een van de boeken wordt ze door de slechterik opgesloten in zo’n Finse zweetcabine.) Vreemd genoeg kwam ik buiten de literatuur nauwelijks vrouwelijke detectives tegen.

Op televisie was de detective altijd een man die in beige overjas vloekend en rokend de ene na de andere moord oploste. Als er al vrouwelijke agenten om hem heen hingen dan was dat enkel voor romantische plottwisten. Maar tijden veranderen. Door series als The Killing, Homeland en Bones gaat mijn detectivebloed sneller stromen. Hierin leiden sterke, onverschrokken vrouwen het onderzoek. Eindelijk geen Bondgirlachtige assistenten maar volwaardige personages die zelfs beter zijn dan hun mannelijke tegenspelers. Ze hoeven niet sexy te zijn en gedragen zich juist een beetje aseksueel; gefocust en gedreven, zoals ik me dat vroeger had voorgesteld. Toch aarzel ik nog over de aankoop van een Sarah Lund-trui.

Ik ben uiteindelijk niet naar de politieschool gegaan, hoewel ik tot ver in mijn tienerjaren nog overtuigd was van deze beroepskeuze. Mijn opsporingstechnieken waren inmiddels flink verbeterd. Met gips maakte ik afdrukken van voetstappen in de tuin – geconfronteerd met dit bewijsmateriaal bekende mijn moeder dat ze inderdaad onkruid had staan wieden – en ik leerde het detectivehandboek dat ik voor mijn verjaardag had gekregen uit mijn hoofd. Toen ik klaar was voor de volgende stap stuurde ik talloze open sollicitaties naar detectivebureaus uit de Gouden Gids. Helaas zonder het gewenste resultaat.

Afgelopen weekeinde keken mijn vriend en ik de Zweeds-Deense serie Bron | Broen, beter bekend als The Bridge. Na de eerste aflevering was ik verslaafd aan Saga Norén, de Zweedse rechercheur en heldin van de serie. Ze is scherp, dapper, analytisch en onbedoeld heel grappig in haar sociale ongemakkelijkheid. Ik realiseerde me dat ze daarin wel wat lijkt op andere vrouwelijke detectives die de afgelopen jaren in series schitterden. Temperance “Bones” Brennan interpreteert elke metafoor letterlijk en Sarah Lund is in The Killing koud en heeft autistische trekjes. De Deense detective gaat volledig op in haar onderzoek, laat man en kind in de steek en eet haar avondeten direct uit een pan.

In The Bridge wordt nooit uitgesproken aan welke vorm van autisme Saga lijdt, maar er wordt gehint naar het syndroom van Asperger. Homeland is daarin explicieter. Carrie Mathison slikt lithium voor haar bipolaire stoornis en wordt in seizoen drie zelfs opgesloten in een inrichting. Misschien moet een goede detective wel een beetje “gek” zijn. Archetype Sherlock Holmes wordt tenslotte ook omschreven als een curieuze man en in de tv-serie heeft het personage van Benedikt Cumberbatch trekjes van Asperger.

stoere vrouwenSaga en Sherlock, twee briljante detectives met dezelfde stoornis. Maar in de series wordt daar totaal verschillend op gereageerd: Sherlock is een macho actieheld. Zijn autisme is zijn geheime wapen, en dus schikt iedereen zich naar zijn grillen. Hoofdschuddend loopt Watson achter hem aan. Benedict Cumberbatch werd door deze rol in een klap op de kaart gezet als autistisch sekssymbool, en begrijp me goed, dat is niet wat ik voor Sofia Helin zou willen, hoewel ze natuurlijk prachtig is. Haar personage Saga is ook zeer getalenteerd, en net als in Sherlock brengen de symptomen van haar autisme humor in de serie. Maar Saga is niet sexy, haar gedrag wordt regelmatig gecorrigeerd door haar baas Hans en collega Martin Rohde. Ze proberen haar te helpen door goed sociaal gedrag voor te kauwen en gaan voorbij aan het feit dat haar autisme haar juist zo’n waardevolle detective maakt.

Eigenlijk geldt dat voor alle vrouwelijke detectives die sociaal onaangepast gedrag vertonen. Het hoort niet, lijken de regisseurs te zeggen. Dit is niet hoe een vrouw moet zijn. Onbewust bevestigt Sofie Gråbøl dat in een interview met The Guardian. In het begin had ze moeite met het gesloten en afstandelijke personage dat ze speelt in The Killing, vertelt ze. Tot ze zich realiseerde dat de enige mensen die in haar omgeving op Lund lijken, mannen zijn. Dus speelde ze Sarah als man tot het personage vorm kreeg en ze dat kon loslaten.

Het was lang een zeldzaamheid, maar inmiddels werken er toch echt vrouwen bij de rijksrecherche. Nu die ontwikkeling ook in serieland is doorgedrongen, wordt het tijd om het archetype van de detective nog wat verder op te rekken, want die vrouwen hebben vast niet allemaal Asperger. En mocht dat wel zo zijn, laten we hun gedrag dan niet veroordelen maar onszelf gelukkig prijzen. Het maakt ze vast goede detectives. Ik wou dat ik er zelf een was. Dan had ik vanaf nu geen enkele sociale ongemakkelijkheid meer verbloemd. En als een klein autistisch meisje mij een brief zou schrijven, zou ik antwoorden dat ze haar droom moet najagen en nooit iets aan zichzelf hoeft te veranderen.

___________________________

maartje-90-facebookMaartje studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.

Kijken naar dieren

Lorenz en Tinbergen

Uren heb ik naar mieren gekeken. Rijen mieren op een zomerdag terwijl je op je buik ligt, de kortsmossen prikken in je blote buik, je T-shirtje is van het meebewegen met de mieren opgestroopt. Mieren die in colonne langs de rand van een stoep marcheren. Wat doen ze daar eigenlijk? En waar gaan ze heen? Na een half uurtje aanvankelijke verwondering begint al snel de experimenteerdrang, wat als ik deze mier isoleer van de rest, keert hij op zijn schreden terug naar de colonne of zal hij trachten vanuit zijn nieuwe positie eveneens hun beoogde doel te bereiken? Een zeker sadisme speelt ook altijd mee, omdat wreedheid de experimenten zo snel en zo makkelijk veel boeiender maakt. Als ik deze mier met dit takje nu half plet, zullen zijn collega’s dan over hem heen stappen of hem helpen? Als ik hem dood in de weg leg, verslepen ze hem dan? Als ik dit mierennest dichtgooi met aarde, waar gaan ze er dan in?

De zon schijnt, er is geen buitenwereld, de uren verstrijken met mieren, bijen, vinders, hommels. Een zachte zomerbries strijkt langs je wang, in de verte hoor je kinderen schreeuwen. De planten in de tuin zie je zonder ze nog bij naam te weten. Vlekken van zon en schaduw vormen je eerste intense beleving van schoonheid. Je verlangt al naar iets waarvan je later zult weten dat dit het was.

In de winterse setting van een huis in de Achterhoek las ik vorige week Richard Dawkins’ The Oxford Book of Modern Science Writing waarin een stuk van Niko Tinbergen uit Curious Naturalist als volgt wordt aangekondigd: ‘The kindly, smiling, avuncular Tinbergen was the master of naturalist experiments, proper controlled experiments, but done in the wild rather than in the laboratory. He pioneered the technique as a young man during his famous series of experiments on digger wasps in the sand dunes of his native Holland. This is the subject of the following extract from Tinbergens’s scientific autobiography Curious Naturalists. Like Ernst Mayer and Theodosius Dobzhansky, Tinbergen wrote English better than most anglophone scientists.

Wat volgt is een geweldig stuk wetenschapsproza van een zongebruinde Tinbergen die de wespen volgt, hun markeringspunten (hoe vind je een gaatje in het zand op het noordzeestrand?) verplaatst teneinde ze mild te ontregelen en dan de waarneming van hoe ze daarop reageren. Ik was terug. Dit was mijn soort natuurexperiment. Denken over dieren is wat ik deed lang voordat ik na kon denken over mensen. Spechten, uilen, hazen reeën, buizerds, vossen, meikevers, alle vertonen ze gedrag dat te bestuderen valt en dat ik op lange tochten door de natuur bestudeerde. Nog altijd weet ik de boom op een landgoed in het dorp waar ik woonde waar je altijd boomklevers vond, de frambozenstruik waaronder een hazenleger. Eenden leggen soms wel tot twaalf eieren.

Tinbergens geschreven Engels kun je inderdaad lezen zonder er een vreemde Hollandse knauw in te horen, die veel hedendaags academisch Engels aankleeft. Een goed schrijver! (Over dit academisch Engels schrijft Willem Otterspeer heel fraai in Weg met de wetenschap, het lijkt sterk op: ‘wat in de jaren dertig van de vorige eeuw als BASIC (British American Scientific International Commercial English) te water gelaten werd: een taal met nog geen duizend woorden, bestuurd door een simplistische grammatica.’)

Nu heb ik sinds drie maanden een kat in huis en ik vul een deel van mijn avonden weer met kijken naar een dier, hoe zij speelt, hoe zij slaapt, hoe zij eet, wat zij doet net na het eten, hoe ze reageert wanneer ze doorheeft dat je naar haar kijkt.  Ik ben weer een Tinbergen in het diepst van mijn gedachten.

 

Afhankelijkheid
De  hond, uren opkijkend
naar de tafel van de meester
Er is geen leven
dan wat gegeven wordt

D. Hillenius

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Times is hard

Gisterenavond, tegen het einde van een twaalfurige werkdag, lukte het me niet meer nog een stukje te schrijven. Dat betekent dat het nu nog moet. Het is een Catch-22 van jewelste erop te moeten vertrouwen dat er wel iets goeds zal komen als je deadline nadert.

Ook in rustiger tijden lijkt mijn geluk elke dag weer af te hangen van precies dat kantelpunt: alles wat ik nodig heb om goed te functioneren is een vorm van naïef vertrouwen dat alles goed zal komen. Het hoeft niet waar te zijn, als het maar zo voelt.

Niet te ver vooruitkijken lijkt te helpen (uiteindelijk gaat iedereen dood, sommigen op verschrikkelijke manieren), en niet te ver om me heen kijken ook (wist je dat er in Vlaanderen meerder verouderde kernreactoren staan, die in de afgelopen weken meermaals zijn uitgeschakeld om hun stabiliteit te waarborgen?)

Nog geen half uur geleden zat ik in Nadims klasje, mijn jongen op schoot, en las hem tot de bel zou gaan voor uit Kikker en de horizon, waarin Kikker bij Rat zeurt tot hij mee op reis mag en aansluitend bijna meteen terugwil naar huis. Kikker wendt vermoeidheid en zelfs ziekte voor om zijn zin te krijgen, en als ze na twee nachten eindelijk terugkomen is hij zielsgelukkig. Rat zegt dat hij ook blij is, maar voor hem lijkt in onderwegzijn veel minder emotionele lading te zitten.

Zelfde avontuur, zelfde duur, personen uit grofweg dezelfde sociale laag van de bevolking; volledig andere ervaring.

De voordelen van Kikker zijn zie ik niet. Iemand?

 

________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Zilvermeeuwen

Voor het eerst in lange tijd moet ik met de metro, die sinds een paar jaar lijkt op metro’s uit een vakantie. Het is moeilijker om uit het raam te kijken dan in de vorige metrostellen, de zilvermeeuwen, omdat je altijd recht in iemands gezicht kijkt.

Vroeger probeerde ik de namen die langs de rails en op de zilvermeeuwen gespoten waren te onthouden. JOE, CECE. Dat onthouden ging makkelijk, als je bij het eindpunt van de metro woont zit je zo twee, vier of zes keer per dag de hele rit uit.

Ik herinner me rokers in de metro maar niet wanneer ik er voor het laatst een zag en ik herinner me de mannen en jongens achterin de wagens, op de lange bank uit één stuk, en dat ik heel vroeger dacht dat je high werd als je een aansteker liet branden onder een stuk aluminiumfolie.

Er is een keer een enorme vrouw voor me opgekomen. Ze stond op en hield haar paraplu als een honkbalknuppel in de aanslag toen de junk die ook wel eens op de perrons poepte me aan wilde vallen. Ik was al volwassen en helemaal niet bang voor die man maar toch blij met de vrouw, met de metro, waarin je kleine gemeenschappen vormt. Chagrijnige gemeenschapjes, soms mooie of stille of nietszeggende. Ik moet vaak denken aan de keren dat ik met wildvreemden de slappe lach had tijdens de rit, ook toen ik nog een tiener was en volwassenen weinig van wat je doet serieus nemen.

Ik herinner me op mijn verkering te wachten. Ze kwam niet opdagen. Amsterdam Centraal werd nog niet verbouwd en ik stond bij het meetingpoint, dat lelijke jaren ’80-neonfiguur van twee mensen die elkaar de mintgroene hand schudden. Dat figuur is weg. Ik kan er geen foto’s van vinden. Niets kan ooit hetzelfde blijven, je moet alles in je kop vasthouden en machteloos toezien hoe je bloedeigen brein de zaken vervormt.

Zestien, was ik. Mijn verkering was er niet. Ik ging naar Restaurant 1e Klas om thee te drinken en na te denken, een beslissing te maken, om te keren, te blijven. Omdat het druk was schoof ik aan bij een onbekende.
De man heette Han. We praatten een uur, over van alles; het leven, zijn gezin geloof ik of zijn werk, vast ook over mij, het was echt een goed gesprek. Natuurlijk was ik op mijn hoede, maar mijn vertrek – toch even kijken of ze er was – vonden we allebei jammer.
Hij zei: het zou raar zijn om elkaar nog eens te ontmoeten, hè?
Ja, zei ik.

Dat spijt me nog altijd een beetje. Maar dingen waren gaan tegenvallen, hadden we elkaar nog eens ontmoet: ik zou te kinderachtig zijn en hij te oud en ik te vrouw en hij te man en alles wat er lolitagewijs mis kan gaan in zo’n situatie zou misgaan. Nu geloof ik liever in het buitenaards bijzondere van die ene ontmoeting, dat we ondanks al die verschillen gelijk waren – Han hoort in mijn hoofd bij de grote vrouw die haar paraplu hief.

Mijn vriendin was er niet. Ik was niet vreselijk kwaad, wist dat die verkering geen lang leven beschoren zou zijn maar je moet érgens beginnen, nam de 54 naar huis en staarde. JOE. CECE.

Ik stap uit, ver voor de eindhalte, nog niet eens boven de grond, de muren zijn schoon en niemand rookt en de metro maakt een vreemd geluid bij het wegrijden. Ik vraag me af of ik een foto moet maken. Alles vervormt.

——

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2NgRoos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Meer blogs

  • Afbeelding bij Het Grote Voordat

    Het Grote Voordat

    Ik ben altijd een minuut of vijf te vroeg op afspraken; als ik mijn best doe om te laat te komen dan ben ik exact op tijd. Dit heeft allemaal te maken met het Voordat. De omvang van zo’n Voordat is verbonden aan hoe alledaags de afspraak is, hoezeer ik er tegenop zie en hoe...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Nog niet voorbij te zijn

    Nog niet voorbij te zijn

    We waren vroeg opgestaan, Ada (8) en ik. Vandaag zou ze gaan logeren op de Parade in Utrecht. Ada’s nichtje woont daar in een pipowagen op de personeelscamping. Als Ada op bezoek gaat dan krijgen de kinderen passen met Paradekind erop en mogen ze eindeloos in de zweefmolen, onbeperkt dierenpannenkoeken, snoep van de snoepmeisjes en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een levend werken

    Een levend werken

    Een psycholoog bij wie ik liep vroeg eens hoeveel uur ik per week werkte. Ik had in die tijd een bedrijfje naast mijn schrijverschap, kluste ook nog bij als kok. ‘Een uur of vijfendertig,’ zei ik, en begon te vertellen waar mijn werkweek uit bestond. Toen ik klaar was met mijn opsomming vroeg ze hoeveel...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.