Crossfade

IMG_1248Twee weken terug schreef ik op deze plek dat ik naar Madrid zou gaan voor een afspraak met Laura Martín Murillo, dochter van een fictieve hoofdpersoon van mijn nieuwe boek.

Luis Martín, cafébaas van de Marineros Ahogados in het Madrid van de jaren ’60, kreeg vorm in mijn hoofd gedurende de samenwerking en vriendschap die ik met Gijs Thio had tot aan zijn dood in 2011.

Al op de eerste dag dat we in café Zeppos achter de bar stonden werd Luis geïntroduceerd. Gijs gaf de man vorm in oneliners waaruit bleek dat hij zowel van Martín gehouden, als om hem gelachen had.

‘Korte broeken zijn voor kinderen,’ kon hij zeggen. ‘Blonde tabak is voor vrouwen en adolescenten.’

‘Een echte man kan prima roze dragen.’

‘Vertrouw niemand die met lege handen aan een bar staat.’

‘Bij twijfel over waar te eten volg je een dikke man met dure schoenen.’

De Gestalt van Luis zou ik nooit van Gijs krijgen, maar de kleine Spanjaard nam des te meer vorm aan door Gijs’ met zorg gekozen details. Wat mijn vriend vertelde kwam voor de luisteraar tot leven door de precisie waarmee hij het kleine observeerde. Ik geloof dat de drang om te vertellen al in me zat, maar de techniek leerde ik van Gijs.

Terzijde: Gijs was ook degene die me Paul Austers Mr. Vertigo leende, omdat hij zijn Volkskrant niet met me wilde delen. Hij vond dat ik kranten slecht behandelde, dat ik ze uit elkaar haalde en als een hoop gebruikte tissues teruggaf. Met Mr. Vertigo begon het pas echt, tussen mij en boeken.

Ik was nooit eerder in Madrid, maar ontdekte dat de stad – ondanks het feit dat ik niet met de hoogteverschillen gerekend had – in alle opzichten aansluit op het imaginaire Madrid waarover mijn alter ego Issa schrijft. Straten die hij op basis van hun klank of de betekenis van hun naam van Google Maps plukte blijken in werkelijkheid de sfeer te hebben die hij ze toedicht. Op de plek waar de Marineros Ahogados volgens Issa was, kun je aan de gevel zien dat er niet altijd een electronicawinkel gezeten heeft.

Ik trof Laura, met wie Gijs in de vroege jaren ’90 een relatie had, in een druk restaurantje buiten het centrum. Ze is een kleine, intelligente en lieve vrouw met een onbedwingbare bos rode krullen. Ik was verschrikkelijk zenuwachtig. Ik wilde haar toestemming vragen om de naam van haar overleden vader te gebruiken, die ik nooit heb ontmoet. Mijn versie van Luis is in mijn hoofd ontstaan en uitgehard tijdens het schrijven van dit boek. Ik had alle reden te verwachten dat zijn dochter beledigd zou zijn.

De wijn kwam op tafel, ik haalde diep adem en begon. Leg een boek van 300 pagina’s waaraan je een jaar hebt gewerkt maar eens in een paar minuten uit. Maar ik zette door, merkte dat mijn onrust wegebde, en al snel was er niets anders dan het verhaal van Gijs, Luis Martín Murillo en van mij.

Toen ik besloot te stoppen met praten omdat ik merkte mezelf al een paar keer herhaald te hebben, zag ik dat er tranen in Laura’s ogen stonden. Ze pakte mijn hand.

‘He would love it,’ zei ze. ‘Luis Martín would absolutely love it.’

Echte mensen, echt gebeurd: een van de mooiste stukjes fictie van mijn leven.

______________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Dingetje

Bij de eerste herfststormen van vorig jaar viel I. en mij een geluid op. Vooral ’s nachts was het vervelend. Het kwam van een balkon. Het geluidje doopten we de ergernis, en later, na een discussie over wat het geluidje dan veroorzaakte, herdoopten we het tot het dingetje. Op ons balkon lag of rolde de oorzaak niet.
‘Ik denk,’ zei I. op een avond terwijl we beiden naar het plafond staarden, ‘dat de bovenbuurman aan zijn balkondeur een springtouw heeft hangen. Zo’n ouderwetse met zware houten handvatten.’
We waren er zeker van dat het De Schuld Was Van De Bovenbuurman. Die boort zich immers helemaal een ongeluk aan zijn gaatjesvloer en heeft een circusolifant als huisdier. Ook is hij nooit thuis, wat de suggestie van een klussend spook wekt, wat ook wel weer iets heeft. Ik stel me graag de bovenbuurman voor die na zijn werk thuiskomt en denkt: verdomme, nu heeft ‘ie ook nog in mijn keuken staan boren. Op internet zoekt hij naar geestenuitdrijvers. Hij kijkt naar zijn gereedschap en probeert zich te herinneren van wie hij het gekregen heeft.
‘Nee,’ zei ik, ‘het klinkt als een fietsstuur dat tegen de balkonrand wiebelt.’
We wenden eraan. Het dingetje werd een vertrouwde factor waar we naar luisterden als we op stormachtige avonden in slaap vielen. Ons dingetje.
Tot we enkele weken geleden allebei wakker schrokken. Het dingetje was veranderd in Een Ding, het bracht een enorm kabaal voort dat in alle kamers resoneerde.
‘O God, nee,’ jammerde I., ‘dit kan niet waar zijn.’
De dagen die volgden brachten we door in gierende ergernis, het enige waar we nog over spraken was Dat Ding, we waren kwaad en wanhopig en onze nachtrust werd verstoord en we vonden het ook heel oneerlijk want onze directe buren hoorden niks. Aanbellen bij de bovenbuurman leverde een surrealistisch tafereel op; in plaats van de buurman, deed een piepklein en schriel dametje de deur open, dat ons aankeek alsof we haar wilden verpletteren. Het huis achter haar was leeg en doodstil. Haar zoon was er niet, legde ze uit.
‘Misschien is zij het dingetje,’ opperde ik.
Slapen deden we maar niet meer. Overdag schreeuwden we naar vreemden die niet op het zebrapad overstaken of die net iets te langzaam uit de bus stapten. Mijn oog begon vreemd te trekken. Ik kreeg de neiging om de kapper te bellen en te vragen of ze iets nieuws met mijn haar wilde doen; naar achteren, bijvoorbeeld, en dan lekker peroxideblond.
Gisteren, ik stond net op het punt de pootjes van een spin uit te trekken en I. was met een aardappelmesje gewelddadige leuzen in het kozijn aan het krassen, was het ineens stil. We bevroren. Twee uur lang luisterden we naar alle geluiden: een kraan drupte even, er vloog een meeuw langs, auto’s, het ritselen van de bomen, een zingend kind, het ruisen van ons bloed.
We omhelsden elkaar.
‘Weet je nog, het dingetje,’ zei I., ‘dat we helemaal in de keuken hoorden? En in de badkamer?’
‘Ja,’ snikte ik. Ik keek vertederd naar een spin die boven de boekenkast haar lentewebben weefde, en hoopte dat de moeder van de bovenbuurman het goed maakte.

—-

AAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ng

 

 

Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De tuttige stad

Twee jaar woonde ik in een woonwagen naast Artis. Als ik terugdenk aan die periode word ik altijd een beetje verdrietig en nostalgisch. Want de wagen stond in het Doklaantje, het mooiste (en misschien wel laatste) groene rafelrandje van de binnenstad. Dit bospaadje tussen het Entrepotdok en de parkeerplaats was ontstaan toen woningnood eind jaren zeventig jonge avonturiers naar het braakliggende rangeerterrein naast de dierentuin duwde. Mensen woonden in zelfgebouwde hutten, gaten in de grond, woonboten en caravans. Er werden bomen geplant en tuintjes aangelegd die snel weer verwilderden. In 1986 kocht de gemeente de grond van de NS en werden de ligplaatsen van de boten gelegaliseerd. Twee jaar later deed de gemeente de grond aan Artis cadeau en werd de bewoners verzocht te vertrekken.

Toen ik in 2008 in de woonwagen ging wonen, was alleen de harde kern over. Er liepen nog een aantal procedures, laatste strohalmen, maar we wisten dat elke maand de laatste kon zijn. Toch woonde ik met veel plezier in mijn witte houten wagen met afgerond dak en de wielen er nog onder. Een paar keer heb ik voorbijganger het liedje van Pipo de Clown horen neuriën.

Het was mijn eerste eigen plekje, nog nooit was ik zo lang alleen geweest. Er gingen dagen voorbij dat ik niemand sprak, maar eenzaam was het nooit. De wanden van een woonwagen zijn dun en tussen de kieren en gaten in het plafond lekte de omgeving naar binnen. Ik hoorde reigers op het dak landen en met berkentakjes wegvliegen naar hun nesten hoog in de bomen van de dierentuin. In het weekeinde werd ik wakker van ruziënde auto’s en slaande gezinnen, de laag grommende file naar de parkeerplaats en de kletsende hefbomen.

Volgens mijn huurbaas die in een schip aan de kade woonde, sliep er soms een zwerver onder mijn wagen. Als ik het een vervelend idee vond, kon hij wel een paar pallets komen brengen om de kruipruimte op te vullen. Ik zei dat dat niet nodig was, ik vond het wel spannend. ’s Nachts fantaseerde ik dat er een ruige maar aantrekkelijke man onder mij lag. Soms hoorde ik geritsel en gekraak dat onmogelijk van een dier afkomstig kon zijn, maar in het donker klinkt alles groter. Wanneer ik de volgende ochtend ging kijken, wees niets erop dat er die nacht onder mij geslapen was.

De woonwagen was heel romantisch, en in die tijd was ik dat ook. Daarom had ik weinig problemen met de wellicht fictieve zwerver. Bovendien was het koud, die winters dat ik op het Doklaantje woonde. Ik kon me moeilijk voorstellen dat iemand in de open lucht kon slapen. Als ik met natte haren naar bed ging bevroren ze op mijn kussen. ’s Ochtends hingen er ijspegels aan het kraantje in de keuken dat ‘s nachts moest blijven lopen opdat de waterleiding niet bevroor.

wagen met was

Lente was het fijnste seizoen in de woonwagen. De geur van uitkomende knoppen en krokussen drong mijn huis binnen. ’s Nachts kon eindelijk de kraan dichtgedraaid blijven. Het vroor niet meer. De tuinslang die mijn waterleiding was ontspande in het gras.

Maar het voorjaar van 2010 leek iedereen wat terneergeslagen. Alsof de tweede straffe winter op rij teveel was geweest. Opnieuw was een bezwaar door de gemeente afgewezen. Het Doklaantje begon leeg te lopen, de bewoners leken moegestreden. Elke maand stonden we langs de kade te zwaaien, als een van de buren vertrok. De woonark werd weggesleept. Het tuinhekje, de plantenpotten, de moestuin en het bankje in de zon, ze bleven haveloos achter.

Het was verdrietig om mensen afscheid te zien nemen van een plek die ze zo lang als thuis hadden gezien. Wanneer je in een woonboot woont neem je je huis altijd mee, maar ook de wanden van een schip zijn dun en dus is een ligplaats voor bewoners heel belangrijk. Toch weet ik zeker dat we allemaal met liefde waren vertrokken als de plannen van de dierentuin niet zo cru waren geweest. De afgelopen dertig jaar is het Doklaantje een uniek stukje stadsnatuur geworden. Het is een laatste rafelrandje in een keurige wijk in een keurige ansichtkaartstad. Er groeien wilde orchideeën en bomen die nog als zaailingen uit het Bulderbos zijn gered toen de polderbaan van Schiphol alsnog werd aangelegd. Dit stukje stadsnatuur moet een ondergrondse parkeergarage worden en een kunstmatige savanne voor de olifanten. Natuurlijk gun ik olifanten meer ruimte, eerlijk gezegd gun ik ze vooral een verblijf buiten een dierentuin, maar het is toch op zijn minst merkwaardig te noemen dat Artis liever de natuur cultiveert dan conserveert.

Ik besloot daarom de dierentuin met haar eigen wapens te bestrijden. In een laatste poging het Doklaantje te redden ging ik op zoek naar zeldzame pad. De Vroedmeesterpad, een onooglijk beestje met een gedrongen lijf en wrattige huid, staat op de rode lijst en heeft een hoge beschermingsstatus. Uit een opgave van de Dienst Ruimtelijke Ordening bleek dat het beestje in het gebied zou kunnen voorkomen. Het zou niet de eerste keer zijn dat een zeldzame kikker of pad roet in het eten van een projectontwikkelaar gooit. Ik schakelde de hulp in van een natuurwetenschappelijk centrum en betaalde voor de uitvoering van een natuurwaardenonderzoek. Zo wandelden op een ochtend in november twee mannen in regenkleding en lieslaarzen het Doklaantje in. Boven hun hoofden droegen ze een kano met daarin schepnetjes en peddels.

Ze maakten notities en namen foto’s. Soms hurkte er een enthousiast bij een boomstronk en gebaarde hij iets naar zijn collega. Ik volgde het tafereel van een afstandje en hoopte de onderzoekers gunstig te stemmen met koffie en koekjes. Na afloop maakten ze een rapport op waarin ze het Doklaantje omschreven als een ‘kleine oase in een sterk verstedelijkte en verharde omgeving.’ Ze hadden een grote variatie aan inheemse flora en fauna gevonden, waaronder een aantal beschermde soorten. ‘Vooral de grote diversiteit, met name voor het stedelijk gebied, is bijzonder te noemen,’ schreven ze. Maar de Vroedmeesterpad zat er niet bij en dus viel mijn snode plan in het water. De onderzoekers deden nog een beroep op de dierentuin en de gemeente om zich verantwoordelijk te voelen voor de natuurlijke rijkdom van het gebied. Daar is nooit op gereageerd. Een paar maanden later vertrok mijn huisbaas en moest ik mijn woonwagen verlaten. De pipowagen werd voor een euro overgenomen door een vrouw van middelbare leeftijd met blond haar een paardrijlaarzen. Een hijskraan tilde de wagen over de schutting op een vrachtwagen en kort daarna werd mijn huis weggereden.

woonwagen weg foto 2

Ik heb nog een nacht in de woonwagen geslapen, jaren later. De blonde paardrijdvrouw had hem laten opknappen en verhuurt hem nu als Bed & Breakfast in haar achtertuin in Drenthe. Het smoezelige tapijt is eruit, evenals de oliekachel. De houten vloer is wit gelakt, voor de ramen hangen roze-wit geblokte gordijntjes en er liggen kussens met de woorden HOME en LOVE erop. We waren op een ‘romantisch weekeindje weg’ en mijn vriend begreep niet waarom ik zo verdrietig was. Ik wees naar de gordijntjes, de aangebouwde douche met stoomcabine waar badjassen voor ons klaar hingen, de picknickmand met croissantjes en mini-jampotjes en ook weer roze-wit geblokte servetten. Het was alsof je onverwachts je ex tegenkomt, en opeens wordt geconfronteerd met een periode die definitief achter je ligt. Je bent ieder op je eigen manier veranderd, en van de persoon die je toen was is nog maar weinig over.

Het onmogelijke was gebeurd: mijn woonwagen was tuttig geworden. En ik realiseerde me dat mijn avontuurlijke leven al een tijdje onherroepelijk voorbij was. Nu vind ik dat geen probleem, er zijn nieuw avonturen die zich aankondigen en ik ben heel gelukkig in onze eengezinswoning, elke ochtend geniet ik intens van een warme douche. Maar ik ben zo bang voor de tijd dat niet alleen mijn woonwagen, maar heel de stad Amsterdam schoon gelakt en roze-wit geblokt is.

maartje-90-facebook

 

 

Maartje Smits studeerde aan de Rietveldacademie en behaalde haar Master in Design aan het Sandberginstituut. Ze werkt als freelance schrijver en redacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie en op ArtEZ (Arnhem). Haar dichtbundel Als je een meisje bent is recent verschenen bij uitgeverij De Harmonie.

Een snipper poëzie

Kleine romantische rampen treden meestal op wanneer de verwachtingen te hoog gespannen zijn, of als je te diep onder de indruk van iemand raakt. Een kat in het nauw maakt vreemde sprongen. Iemand die zoiets werkelijk expliciet heeft durven opschrijven is Max de Jong (1917–1951), in zijn grote prozagedicht ‘Heet van de naald’. Het zou later zijn meest bezielde gedicht blijken, in één ruk opgeschreven met zo’n sensationele noodzaak dat hij het zo nodig nog met zijn eigen bloed zou hebben voltooid. Hans van Straten noemde het vervolgens ‘Veel te heet van de naald geschreven’, en bezorgde hem daarmee een uitstekende titel.

De derde strofe gaat zo:

we zijn elkaar misgelopen
ik heb het verkeerd gedaan
ik was te zwaar geïmponeerd
dan doe je alles fout

Heel het gedicht lang blijft De Jong worstelen met zijn mislukte liefde, tot hij aan het einde inziet dat het uitsluitend aan hem lag. Hij berust uiteindelijk in zijn lot van de gedumpte minnaar: ‘jammer is zo iets.’

* Lees ook…

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Wat ik begrijp van geld

Geld representeert de schuld die de samenleving aan je heeft.

Gevonden geld bevredigt meer dan verdiend geld, gestolen geld korter dan verdiend geld.

Tijd duurt het langst wanneer je per uur betaald wordt. Je kunt je leven dus verlengen. Mensen zonder uurtarief schrikken als ze hun uuropbrengst berekenen en vinden bijna altijd dat ze meer waard zijn.

De markt heeft een geweldig zuiverende absoluutheid: je bent niet meer waard dan er voor je betaald wordt.

Als inkomen gekwantificeerde waardering is, kan een loonstrook aanvoelen als een schouderklop of als een trap na.

De waarde van geld neemt af naarmate je er meer van hebt, de zorgen nemen af tot aan een bedrag van rond de 80.000 euro per jaar, daarna nemen de zorgen weer toe.

Grootfilantropen hebben een intrinsiek antidemocratische overtuiging.

Een rijk man verdient in zijn pauze meer dan de arme man in de pauze van dezelfde lengte; dat is beter betaald nietsdoen.

Plotseling – tijdelijk – rijk zijn verandert je uitstraling en sex appeal.

Er zijn mensen op deze wereld die 4 modale jaarsalarissen verdienen met de royalties op een kerstnummer uit1974.

Het interessantst zijn de rijken die het niet tonen en de armen die het niet tonen. Zichtbaarheid van aan- of afwezigheid van geld is dus aanstootgevend.

Van een aow uitkering uit Nederland kan je vorstelijk leven in India.

De overweging dat je een huis zou moeten bezitten is sterk cultureel bepaald.

In onze cultuur is het zo lastig je eraan te onttrekken, dat veel mensen tussen de 30 en 45 per saldo met weinig anders bezig zijn.

Boeren en adel zijn vanouds gelijkelijk aan land gebonden.

Je kunt niets bezitten wat niet in je broekzak past.

Geld voor taart met slagroom bevredigt meer dan geld voor een auto, omdat we aan steppen ontsproten dieren zijn: vet dat je binnen hebt voelt beter dan kilometers die je nog moet maken.

Ambtenarensalarissen zijn een relatief onzichtbaar maatschappelijk nivelleringsmiddel. Een grote overheid = welvaartsverdeling.

Bezuinigers kunnen niet op zichzelf bezuinigen.

Een etentje voor iemand betalen levert meer op dan het kost.

De curve van persoonlijke welstand door het leven heen en de curve voor lichaamsgewicht lijken erg op elkaar.

Rijken verwarren geld met intelligentie, armen verwarren geld met brutaliteit.

Boeken waarin mensen opeens rijk worden verkopen beter.

Mijn mooiste geldbezit was een briefje van 250 euro in 1990.

Hoop is de grote aanjager voor gokkers. Een uur in een gokhal maakt duidelijk dat je sommige dingen aan mensen niet kunt zien.

Met contacloos betalen zijn we nog maar een kleine stap verwijderd van de Grote Goede Geest die Weet Waar Iedereen Recht op Heeft.

Tijdelijke grote rijkdom in verband met wisselkoersen resulteert in aanvankelijke euforie, en vervolgens een gevoel van walging.

‘Talenten’ als een Bijbelse gewichtseenheid voor goud is een profetisch vertaalprobleem gebleken.

Arme mensen lachen meer.

Ik heb twee jaar schuld afbetaald op elk jaar dat ik gestudeerd heb.

Er stond geen ‘gefeliciteerd’ onder de brief die stelde dat ik ermee klaar was.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

The Old School Hip-Hop Challenge

Ik ben niet de enige literaire schrijver die van Hip-Hop houdt. Degenen die mijn liefde delen zullen begrijpen dat Coetzees In the Heart of the Country in mijn kast een plankje deelt met Nas’ The Message. 

Een onderbelichte eigenschap van sterk proza is ritme. Lees de eerste paragraaf van Giovanni’s Room hardop, en je zult er niet meer aan twijfelen. Voordat je het weet loop je rhymes te spitten:

I stand at the window of this great house in the south 

of France as night falls, the night

which is leading me to the most terrible morning of my life.

I have a drink in my hand, there is a bottle at my elbow.

I watch my reflection in the darkening gleam of the window pane. My reflection is tall, perhaps rather like an arrow,

my blond hair gleams.

My face is like a face you have seen

many times. My ancestors conquered a continent, pushing across death-laden plains,

until they came to an ocean which faces away

from Europe into a darker past.

Het ritme maakt de woorden – bijna ongeacht hun betekenis – dwingend, het stuwt de lezer voorwaarts, sleept hem aan zijn haren naar een onvermijdelijk einde. Zo las ik In the Heart of the Country hardop in een afkoelend bad, mijn oren onder water, betoverd door het ritme in die zinnen.

De afgelopen zeven dagen deed ik mee aan de Old School Hip-Hop Challenge van een vriend. Deelname vroeg niet meer van me dan elke dag een linkje naar een pre-2000 rapnummer op Facebook te posten, maar sinds ik daarmee begonnen ben haal ik bij het schrijven weer inspiratie uit Biggie Smalls en Shurik’n, EPMD, Keith Murray en Method Man.

______________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Jasmijn Kenselaar
    Jasmijn Kenselaar

    Jasmijn Kenselaar studeert in de zomer van 2025 af als toneel- en filmschrijver. Het samenbrengen van mensen en het aanbieden van nieuwe perspectieven kenmerken haar signatuur. Ze schrijft veel voor en over jongeren en plaatst haar verhalen vaak in werelden die een beetje – of heel erg – verschillen van de onze. Haar eindwerk De Ongewilden is een komische, sciencefiction-dramafilm over een zestienjarige wees die zich staande probeert te houden in een wereld die niet voor haar gemaakt is. Haar afstudeerscriptie As if! is een praktijkgericht onderzoek naar hoe schrijftechnieken kunnen worden ingezet om films en series te creeëren met een positieve impact op tieners. Voor afstuderend regisseur Julija Filipović schreef ze daarnaast De Golven – een vrije bewerking van de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Haar korte film GENIUS is in juni 2025 te zien tijdens het Rotterdams Open Doek Filmfestival.

  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.