Mijn geheugen, en vermoedelijk ook dat van vele anderen, werkt zo dat het met het verstrijken van de tijd gebeurtenissen die over meerdere dagen indruk op me hebben gemaakt samenbrengt in een enkele dag. Alsof het automatisch columns genereert.
In een column is de werkelijkheid je leidraad, maar ben je vrij om te manipuleren in tijd en plaats; breng je momenten en personen bijeen, waardoor het gebeurde dramatischer wordt. Wie ooit een opgenomen gesprek heeft moeten uitschrijven weet dat tachtig procent van het gezegde kan worden weggelaten zonder verlies van inhoud.
Er is zoveel wat ik me niet herinner. Mijn geheugen is nooit heel goed geweest, en het helpt niet als je dagelijks – al is het met enige mate – drinkt. Toch vertrouw ik erop dat wat me echt geraakt heeft zal blijven, en zo werkt een slecht geheugen als een filter: de interne lens stelt scherp op de informatie die beklijft. Hoewel ik met mijn gezin drie weken in Italië heb doorgebracht, zal daar met het verstrijken van de tijd waarschijnlijk één dag van overblijven:
In de ochtend: sporen van een lichte regen in het stof op de motorkap van de geleende BMW, die met panne stilstond voor de Italiaanse grens. Met mijn arm om de smalle schouders van Otis de Hond bood ik hem mijn excuus aan voor de emotionele verwaarlozing die hij in de voorgaande maanden had moeten doorstaan, terwijl Nadim Cinderellakeekop Birre’s Ipad en droge hondenbrokken at alsof het borrelnootjes waren (de Touring Club Suisse liet lang op zich wachten en het snoep was op).
Na de lunch: B in de tuin van het huisje dat we huurden vlakbij San Donato, met losse haren en een bruine huid. Vlak onder mijn hart leek iets vrij te komen waarvan ik niet wist dat het was vastgeraakt.
Tijdens onze avondwandeling met Otis de hond: een verse witte streep op traag afkoelend asfalt, met een platgereden slak net naast het midden van die streep.
Bij het naar bed brengen van Nadim: bijna huilen door het besef dat hij op school zal leren om vandaag en morgen te zeggen in plaats van op dezedag en na deze dag.
Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.
Monsters van titels liggen er soms tussen de Nederlandse boeken in de boekhandel. Ik heb het niet over mega-bestsellers of monsterlijk goede thrillers, maar het gaat om de titels zelf van sommige boeken. Het lijkt af en toe wel of er een blinde koppenmaker van de krant actief is. Er komen al te vaak tenenkrommende woordcombinaties op boekomslagen terecht, maar bij vertaalde boeken is het helemaal erg.
De schrik sloeg me om het hart bij het werk van Harper Lee. Haar eerste (en tot voor kort enige) boek To Kill a Mocking Bird kennen we in het Nederlands als Spaar de spotvogel. De spotvogel mag inderdaad niet worden gedood in het boek. Maar waarom is de titel niet gewoon ‘Een spotvogel schieten’? Lee’s tweede boek verscheen onlangs als Ga heen, zet een wachter. Ontleend aan Jesaja (21:6) of niet, ik nomineer hem meteen voor kromste titel van het jaar. Oorspronkelijke heet het Go Set a Watchman, wat in het Engels natuurlijk goed loopt, maar de Nederlandse evenknie is krukkig. Moet er iemand weggaan en ergens een wachter neerpoten? Is een wachter een speciaal soort schaakstuk? Persoonlijk leek mij ‘Plaats een wachter’ afdoende, maar misschien kan de Bijbel in gewone taal hier uitkomst bieden.
Een andere vreselijke titel is bijvoorbeeld Een waanzinnig begin van Hans Fallada. In het Duits: Der Alpdruck, oftewel ‘De angstdroom’. Zijn boek Alleen in Berlijn heet eigenlijk Jeder stirbt für sich allein, daar is vast iets mooiers op te verzinnen. Mag de dood soms geen onderdeel uitmaken van een boektitel? Ook stuitend als je weet dat het origineel zo tot de verbeelding spreekt is: Een bijna volmaakte vriendschap van Milena Michiko Flasar. Dat prachtboek heet Ich nennte ihn Krawatte, dus ‘Ik noemde hem Stropdas’ of om iets verduidelijken ‘Ik noemde hem meneer Stropdas’. Ten slotte nog een voorbeeld van een wel goed vertaalde titel: Junichiro Tanizaki’s De liefde van een dwaas, dat boek heet in het Japans inderdaad zo. De Engelse vertaling luidt echter Naomi.
Wanneer je vraagt hoe dit zit begint men wel eens te sputteren over commerciële overwegingen en de almacht van de promotieafdeling van uitgeverijen. Tenzij op die afdelingen alleen maar incompetente figuren rondlopen geloof ik daar niets van. Bovendien zijn er genoeg vertalers die het heft in eigen hand nemen/houden. Ik denk bijvoorbeeld aan Bindervoet & Henkes en hun Joyce-vertalingen: eerst al Ulixes, straks Dublinezen, hopelijk ooit ‘Zelfportret als jongeman’. Dat zijn adequaat vertaalde en intrigerende titels, afwijkend maar niet uit de lucht gegrepen. Ik bedoel, als een Italiaan een boek schrijft dat ‘La villa’ heet, dan wordt dat toch niet ineens ‘De waterzuiveringsinstallatie’?
Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.
Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.
Op het museumeiland Hombroich hangen geen bordjes bij de kunst. Er staan ook geen suppoosten. Bezoekers mogen het licht zelf aan en uit doen. Er is geen airconditioning, ook niet bij de 37 graden waarbij ik een bezoekje bracht. Wel waait een warme zomerbries langs de schilderijen en sculpturen, want de buitendeuren staan tegenover elkaar open en laten de bloemige geuren uit de tuin door de museumzalen drijven.
Ik wandelde er door de weelderige tuinen, die zo af en toe onderbroken worden door sculpturen of een gebouw. Kort na de ingang hebben veel bezoekers nog een vraagteken op het gezicht. Waar je heen moet, wat er te zien is; nergens staat uitleg of commentaar. Het eerste gebouw dat ik tegenkwam bleek na grondige inspectie leeg. Het was misschien het gebouw zelf waar je naar moest kijken misschien. Of de expositie was net verwijderd. Maar al snel laat je het idee los dat je iets mist, of verkeerd begrijpt. Er valt alleen te zien, en sowieso meer dan je in een bezoek kunt. Ik liep langs roestige reuzen van tinnen soldaten. Liep een gebouw binnen dat klein leek van buiten, maar dat een lange reeks zalen bleek te herbergen, vol schilderijen, houtsnijwerken, sculpturen. Alles zonder naam, zonder datum. Alles door elkaar; naast elkaar, beter gezegd. Sommige werken overduidelijk van dezelfde schilder, maar wie dat dan is, en waar zijn werk overgaat in dat van een ander is ook niet altijd duidelijk. Sommige werken zijn overduidelijk oud, zoals boos kijkende koppen uit oude Khmerdynastieën, sommige overduidelijk modern, zoals bolle felgekleurde schilderijen. En soms twijfel ik. Zijn dansende mannetjes oud aardewerk waar de verf vanaf is gebladderd, zijn het oude rituele symbolen, zijn ze nieuw? Is dat een oude vruchtbaarheidsgodin, of een hedendaagse? Je kunt niet anders dan concluderen dat het niet uitmaakt of iets oud of nieuw is, wie het heeft gemaakt, waar het is gemaakt, of met welk doel het is gemaakt. Dat niet te weten, maakt dat ik me bevrijd voel van de lichte argwaan die ik soms voel in een museum waar mij wordt uitgelegd wat het belang is van dat wat ik zie. Of welk leven de kunstenaar leidde, wat zijn politieke of seksuele voorkeur was. Geen commentaar is ook een optie. In Hombroich zie je opeens met terugwerkende kracht hoe benamingen, categorieën, uitleg, je blik beperken. Want misschien is alles mooi wat er in het museum staat, maar misschien ook is je oog ontvankelijker voor schoonheid als je niet uitgelegd wordt waar die precies is te vinden.
Zelfs bij de lunch die je onverwacht, maar op een goed moment krijgt aangeboden, staat geen uitleg. Het is krachtvoer, dat je voorbereidt op nog een paar uur verderzwerven over het eiland. Aardappels brood appels herken ik, daarnaast wat bakjes met moeilijker te plaatsen smeersels. Ik vroeg me af wat ik at op mijn brood. Of iets dat zo smeuïg was vegetarisch kon zijn. Nee, het was Schmaltz bleek later, reuzel met daarin wat groens en kaantjes. Iets dat ik anders waarschijnlijk niet snel op mijn brood had gesmeerd. Zo werd ik in Hombroich ook nog even genezen van culinaire vooroordelen.
Im Keller, een documentaire over Oostenrijkers en hun kelders, opent met een muis en een slang. Het terrarium vult bijna het hele scherm, een man kijkt gehurkt toe. De slang hapt niet gelijk toe, het duurt even. Het is makkelijke spanning, maar effectief: hoe lang nog, wanneer pakt-ie hem?
Ik zag de documentaire in de bioscoop tijdens IDFA. Na de voorstelling was er een Q&A met Ulrich Seidl, de regisseur. Toen de slang de muis greep, golfde er luid gelach door de zaal, heel kort, daarna een ongemakkelijke stilte terwijl iedereen de film weer ingleed.
De slang in Im Keller, een scène die verder niet terugkomt in de film, is niets nieuws voor Seidl. In Liebe, het eerste deel van zijn Paradies-trilogie, bestaat de openingsscène uit een groep geestelijk gehandicapten die een ritje maakt in de botsauto’s. Ze zijn van dichtbij gefilmd, de belichting is te klinisch, het duurt allemaal te lang – daarbij gaat het helemaal niet om die gehandicapten, die komen in de hele film niet terug, maar om de nukkige blonde vrouw die aan de kant staat. Het is een ontzettend ongrappig geheel, toch moeten er mensen zijn geweest die erom hebben gelachen.
In Grey’s Anatomy, uit de tijd dat het nog een serie was met scherpe dialogen en een protagonist die even begrijpelijk was als onsympathiek, komt een scène voor waarin Izzie Stevens in hysterisch lachen uitbarst tijdens de begrafenis van haar beste vriend. Ze kan het niet helpen, het gebeurt haar altijd tijdens uitvaarten, legt ze uit – ze hikt nog na.
Precies zo’n lach kwam vrij nadat de slang de muis greep in Im Keller. Seidl kon tevreden zijn, hij had zijn publiek weer precies waar hij het hebben wilde: bij voorbaat al schuldig en gegeneerd.
Er is een soort ongecontroleerde lach die vrijkomt bij situaties waar men zich geen raad bij weet, bij lullige en knullige momenten en intieme zaken. Deze ongepaste zenuwlach heeft niets te maken met humor, maar met ongemak – het is een weglachen.
Ongemak is ongekend populair. Het is het kneuzige dat Boer zoekt vrouw zo’n succes maakt, of, honderdduizend jaar geleden, de audities van Idols. Personages met een hoog sukkelgehalte, die op de verkeerde momenten lachen, te laat (of, erger nog, te vroeg) beginnen aan een applaus, die net het verkeerde zeggen of in elk geval verdraaid weinig aanleg hebben om het goede te zeggen, daar herkennen we ons in. Of eigenlijk, we doen alsof we onszelf daarin herkennen.
‘Ik ben zo ontzettend ongemakkelijk!’ hoorde ik laatst een meisje zeggen. Ze had heel zorgvuldig kledingstukken uitgezocht die net niet bij elkaar leken te passen, ouderwetse herenschoenen bij een kort spijkerbroekje, een grote bril met dikke rand, een te groot bloesje. Het was een heel gewiekste opmerking: alles wat het meisje vanaf dat moment verkeerd zou doen of zeggen, viel nu onder dat zogenaamde ongemak en zou daarmee iets grappigs worden, of iets charmants. Kijk mij eens mal zijn! Echt ongemak, daar waakte het meisje waarschijnlijk als de dood voor – zij zou wel drie keer uitkijken voor ze in lachen uitbarstte op een uitvaart. Ze was wel ongemakkelijk, maar niet ráár.
Een tijd terug was ik in het park met een achtjarige die een op afstand bestuurbaar vliegtuigje had gekregen. Hij had het ding nog geen dag, de zon scheen, het vliegtuigje vloog en vloog en toen landde het op het dak van een muziekkoepel en kwam het er niet meer af.
Ik lachte, ik kon het niet helpen.
Dat sippe gezicht van de jongen, daar was niets lolligs aan. Mijn lachen was nauwelijks hardop, duurde niet meer dan twee seconden. Toch, als ik er nu aan terugdenk, is hij er weer: die nerveuze giebel. Waar komt dat vandaan?
Misschien heeft het te maken met het intieme van knullige momenten. Het moment voordat de muis gegrepen wordt, daar zit zo’n spanning op. Als kijker weet je dat dit de laatste levende seconden van het dier zijn, je kijkt naar een bijna-doodgaan. Sterven is bij uitstek intiem.
De geestelijk gehandicapten uit Liebe hebben geen filter. Hun plezier is uitgelaten en grotesk, soms zelfs ronduit lelijk, die vrolijke grimassen. Deze mensen hebben niet het beschermende zelf-corrigerende masker dat veel mensen dragen in dagelijks contact met anderen. Als kijker voel je dat je iets ziet wat je eigenlijk niet zou moeten zien: het is te dichtbij.
De paar tellen vóór het kind zich realiseert wat er is gebeurd, dat zijn naakte seconden. Het kind zal gaan huilen of anders wordt het heel rood en boos. Ook hier is geen masker aanwezig, er zit niets sociaal aangepasts aan: dit is emotie, dit is zíjn, op zijn puurst.
Wat is er intiemer dan de uitvaart van je beste vriend?
Misschien is de intimiteit van sommige momenten zo groot dat de toeschouwer onbewust afstand probeert te creëren. Misschien is hij of zij zo bang voor het zien van die emotie, van dat zíjn, dat hij kiest voor de meest radicale muur: die van de lach. Intimiteit is tenslotte het meest angstaanjagende waarvan een mens getuige kan zijn. Niemand wil zo dicht bij het vuur dat hij of zij zich kan branden.
*Im Keller draait vanaf augustus onder meer in Eye.
We zaten in oude programmaboekjes te kijken wat we in de loop der jaren allemaal samen hadden gehoord en wat we ons nog goed, een beetje of helemaal niet meer herinnerden. Uit een programma van bijna twintig jaar geleden gleed een papieren zakje waarop stond: ‘Linzen verpakt in een loonzakje bij dit concert te gebruiken als ritme-instrument, de sambazak.’ Op de vraag of we ooit een loonzakje in handen hadden gehad, zouden wij tot dan toe overtuigd ontkennend hebben geantwoord, net als op de vraag of wij ermee geschud hadden. Het lamoenkoper dat ook in het programmaboekje zat, een vliesdun plaatje dat we zouden hebben gebruikt als handbekken, herinnerden wij ons evenmin. Hij rammelde er alsnog mee en stelde met spijt vast hoe beperkt zijn geheugen was. Wij zouden het staccatissimo hebben laten klinken tussen twee tango’s van Astor Piazzolla en een duo voor fluit en klarinet van André Jolivet, de linzen legato tussen twee op de cello gespeelde walsen van Prokofjev en het Allegro Rustico van Sofia Goebaidoelina en beide instrumenten tegelijk tussen Goebaidoelina en twee walsen van Sjostakovitsj. Werken in kleine bezetting, verbonden door wat in het programma geluidssculpturen werden genoemd. Klankbeeldhouwer, de gedachte zo iemand te hebben geassisteerd, beviel hem wel, zeker toen hij zag dat het een concert was geweest van het Nieuw Ensemble waarin linzen en koper waren gebruikt. Hadden wij toch ooit gespeeld in zijn favoriete ensemble, een ensemble zonder eerste viool, waarvan de muzikale ideologie haaks staat op het begrip Meester: mandoline, gitaar, klarinet, slagwerk, cello, accordeon, elk instrument is er evenveel waard. Van geen ander muziekgezelschap had hij meer programmaboekjes bewaard dan van dit ensemble. Het moet voor hem dan ook ondenkbaar zijn geweest een speellijst samen te stellen waarin het zou ontbreken.
Net als L’esprit des dunes, dat hij ook voor het eerst in een uitvoering door het Nieuw Ensemble had gehoord, is Kantrimiusik van Mauricio Kagel een klanklandschap. Maar daarmee houdt de overeenkomst op. Overheerst in het ene de indruk van manipulatie, in het andere lijken de op een boerderij voorhanden geluiden voldoende. Banjo, ukulele, mandoline, verschillende soorten gitaren en de geluiden van storm en regen, waaronder de muziek blijft doorspelen, moeten bij hem herinneringen hebben opgeroepen, ver terug in de tijd, aan avonden dat hij meeluisterde met zijn oudere broers naar het country- en folkprogramma Smoky Mountains Jamboree op de moeizaam ontvangen BBC.
Alles wat er aan muzikaal gejank en gehoempa denkbaar is, komt in deze muziek voor, als ernst en onernst tegelijk. Het is scherpzinnig muzikaal, het is authentiek melancholisch en het is tegelijk een stuk bordkarton met huizen, boerderijen, vee, weiden en velden erop vastgelijmd, een wereld waarvan je net zo makkelijk deel kunt uitmaken als een kind van de pastorale van een Gouden Boekje. Hij is even zelf dat kind, denk ik, een kind dat opgaat in die wereld van klanken. Eind jaren veertig: er loeit een koe, er kraait een haan, een ezel balkt, een hond blaft, de dorpsklok luidt, de motor van een tractor slaat aan. Hij tuft erop weg, een bordkartonnen boer die ervan overtuigd is dat de wereld van klanken waaruit hij voortkomt, de enige echte is. Wie weet gaat hij straks wel blokfluit spelen.
* Niet op YouTube, wel op cd: Winter & Winter No. 910 150-2.
Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.
Ik zit met B. in de huiskamer, ze heeft haar iPhone gepakt. Het duurt even, B. kan het filmpje niet meteen vinden – in haar haast maakt ze een tikfout.
‘Ik heb hem! Kijk.’
B. draait het schermpje mijn kant uit. De verwachtingen zijn hooggespannen: vind ik dit Youtube-filmpje van een kat op een robotstofzuiger ook zo grappig, lach ik net zo smakelijk om deze obscure Australische comedian als B.?
Ik kijk vluchtig naar de lengte van de video. ‘Zeven minuten?’
‘Het is het waard, ik beloof het.’
Even zie ik B.’s verwachtingsvolle blik, ze glimlacht. Dan richt ik mijn blik op het scherm.
Verwachting werkt twee kanten uit: allereerst is er de verwachting van degene die het filmpje laat zien. Hier wordt in potentie een moment gecreëerd om later op terug te komen, een weet-je-nogje. Als de ander het filmpje leuk vond, kan degene die het liet zien nog eens met een link aankomen.
Maar de toeschouwer heeft ook verwachtingen. Afhankelijk van het aantal op aanraden van de ander bekeken filmpjes, maakt hij of zij een inschatting – hoe leuk gaat dit worden? Tegelijkertijd is de toeschouwer zich bewust van waar de zender op hoopt.
Er ontstaan een druk die doet denken aan wat deelnemers aan Extreme Home Make-over moeten voelen. Nadat hun huis is gerenoveerd, kunnen deze mensen niet anders dan enthousiast zijn: de make-over is gratis, iedereen die meehielp staat naast hen, het komt allemaal op tv. Ze moeten het leuk vinden.
Tientallen Youtube-filmpjes keek ik op aanraden van B., mijn kaken doen al zeer bij het idee dat ik weer door een video over komische apen heen moet. Wat mij betreft mag het verboden worden om elkaar filmpjes te laten zien die langer duren dan anderhalve minuut. Wie denkt B. wel niet dat ze is?
‘En dit dan?’ vraag ik. Op sommige dagen ben ik zelf de zender. Ik herinner me een kat die een medicijnpotje van een kastje gooit, of een film over een ufo die boven Zuid-Afrika strandt. Dolgraag wil ik dat B. de film ziet. Ik blijf erbij om haar reactie te controleren als een pyromaan die naar haar eigen brandje kijkt.
‘Hoe kun je nu denken dat ik dit goed vind?’ B. staat op en loopt de kamer uit. Ze zet thee, ze gaat iets anders doen, ik blijf achter op de bank. Het gevaar bestaat dat ik het nu ook ga zien, dat District 9 niet zo fantastisch is als ik dacht. De eerste keer dat ik deze satirische alien-film zag, vond ik hem geweldig.
Het is weer gebeurd: mijn verwachtingen namen een loopje met me. In mijn enthousiasme vergat ik na te denken over wat ik precies wilde laten zien. En aan wie. Had ik kunnen weten dat B. District 9 niet zou waarderen? Waarschijnlijk wel.
Eigenlijk is het maar ijdel om een ander iets te laten zien (of horen) dat jij briljant vindt. Het is ijdel en dwingend, dwingender dan wanneer je iemand een boek aanraadt. Hier zit je immers naast, met een blik die zegt: ik ga je nu het allergrappigste/-mooiste/coolste filmpje van de hele wereld laten zien, je moet lachen.
Voortdurend bestoken B. en ik elkaar met filmpjes van katten, schildpadden en Arjen Lubach die de vlooienmars speelt op Ivo Opstelten. We doen het om een connectie aan te gaan, een ervaring te delen, we doen het voor de potentiële weet-je-nogjes. Soms schieten we raak en vinden we elkaars vondsten te gek, vaak zitten we de tijd uit: zeven minuten of langer.
Laat ik in het vervolg, als ik een volledige speelfilm wil laten zien in plaats van een Youtube-fragmentje, mezelf afvragen of de toeschouwer in kwestie van science fiction houdt.
Verwachtingsmanagement, heet dat.
Marijn Sikken studeerde aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. In 2011 won zij zowel de jury- als de publieksprijs bij Write Now! Marijn is columnist voor CLEEFT.nl en publiceerde o.a. korte verhalen in De Titaan, De Optimist en Passionate Platform. In juli elke zondag op Tirade.nu.
Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid.... Lees verder
Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent... Lees verder
Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en... Lees verder
Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten. (portret: Lin Woldendorp)
Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.