De Kift en Russen

Met ‘Nederlandstalige muziek’ heb ik helemaal niets, maar voor De Kift maak ik een uitzondering. Mijn eerste kennismaking met deze rock- en fanfareband in een was hun album 7, dat ik jaren geleden op de goeie gok had gekocht (in de tijd dat je nog cd’s kocht), omdat het hoesje een mysterieuze, opgevouwen lichtbruine enveloppe was. Wat voor muziek, geen idee, misschien had ik er iets over gelezen in de Oor.

7 is gevuld met nummers op teksten van de grote Russische dichters, van Anna Achmatova tot Daniil Charms en van Boris Ryzji tot Marina Tsvetajeva. ‘Een cd die staat als een huis, als een boerenhoeve, een huurkazerne, een strohut, als een galerijflat van 13 verdiepingen opgemetseld vanuit de kruipruimte van De Kift,’ al zeggen ze het zelf. En dat was ook wat ik er in eerste instantie in hoorde, want ik had niet in de gaten dat het allemaal oorspronkelijk Russische poëzie was (of dat ik daar later mee te maken zou krijgen). Indruk maakte vooral het nummer ‘De dis’, naar het titelloze gedicht van Tsvetajeva, in de vertaling van Marko Fondse. Een klokkenspel met een ijl trompetgeluid, en dan de raadselachtige tekst:

Aldoor herhaal ik ”t eerste vers
En heb het aldoor weer verbeterd:
“Ik heb vandaag gedekt voor zes…”
Was je de zevende vergeten?

Het was haar allerlaatste gedicht, uit 1941, het jaar waarin Rusland bij de Tweede Wereldoorlog betrokken raakte en Tsvetajeva zelfmoord pleegde. Al met al riep het nummer een diep underdog-gevoel bij mij op, over iemand die zich altijd wegcijfert maar daar op een moment schoon genoeg van krijgt. Ook de andere nummers van het album zijn door hun weemoedigheid blijven hangen, ook al verloor ik De Kift uit het oog.

Totdat ik eergisteren in het Maagdenhuis (hoofdstedelijk bezet gebied) stond, waar De Kift optrad. Van 7 speelde de band in ieder geval ‘De reiziger’ (naar ‘Troika’ van Pjotr Vjazemski). En blijkbaar, zonder dat ik het wist, kende ik de hele tekst nog. Bijvoorbeeld een fraaie beschrijving als, die kwam vloeiend uit mijn mond:

De maan komt plots tevoorschijn
Tot hij rond aan de hemel staat,
En strooit zijn zilveren weerschijn
De reiziger in het gelaat.

Ik ontdekte die avond nog meer, zoals een waarschijnlijk misverstaan ‘pleidooi voor bloeiende brem’, geen idee hoe of wat maar ik zat nu eenmaal in een poëtische high. Er zeilde een opzwepend nummer binnen die ook van een Rus bleek te zijn, van Ivan Boenin. Terwijl ik dacht aan matroesjkapoppetjes, Petronius, Oguz Atay en Lorca, zong de band ‘Filet de perche‘:

Men neme een olijf. Die olijf gaat in een vijgensnip,
de snip in een ortolaan, de ortolaan in een leeuwerik,
de leeuwerik in een lijster, de lijster in een kwartel, de
kwartel in een kievit, de kievit in een goudpluvier, de
goudpluvier in een patrijs, de patrijs in een houtsnip,
de houtsnip in een taling, de taling in een parelhoen, de
parelhoen in een kip, de kip in een fazant, de fazant in
een kalkoen, en dat allemaal in een trapgans.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

Slapen en meten met twee maten

Zo’n boek ligt daar dan dus

Ze schieten als zwammen uit de aarde: noeste en peperdure nichewinkels met artikelen die basaal uit hout, koper, leer, touw, papier en ijzer bestaan, koophutten met hebbedingen voor mannen. Opgezette vogels, vlinders, scheergerei dat je alleen daar kopen kunt, messen uit Japan, sandelhouten scheerzeephouders, boeken met kleurenfoto’s uit 1900, vintage pennen, bijlen, thermoskannen van Stanley. Mannelijk. Duurzaam. En toch.

Bij mij in de buurt, in ‘de leukste winkelstraat van 2013’ zijn nu twee van dit soort winkels. De eerste keer is een blijde verrassing, wat mooi allemaal, hoewel erg duur. De tweede keer een vreemde sensatie: ik pas in een niche. Als je alles in een winkel mooi vindt en wel wilt hebben dan is droevigheid je deel: het besef volledig marketable te zijn geworden, samen te vallen met je demografische omschrijving van leeftijd, geslacht, inkomen, woonplaats. En dat iemand precies heeft ingeschat wat je dan wel leuk zult vinden. Dit is de Google-bubble maar dan real life. Het is niet erg overeenkomstige voorkeuren te hebben. Het is verdacht dat je in een winkel alles wel mee naar huis wilt nemen, ik voel dan verzet opkomen. Maar een mens wil slapen en meten met twee maten. Voorzichtigheid en passende oplossingen zijn het moto.

Que le monde sommeille
Par manque d’imprudence

Ik moest dit mijmerend, denken aan Jojo van Jacques Brel en dan vooral de schitterende  en bij nader inzien steeds droeviger wordende  uitvoering van Jeroen Willems:

Brel zingt een lied over zijn chauffeur die dood is. Jeroen Wilems gaf denk ik de beste interpretatie van het lied en soms met een heel mooie vertaling, hoe vrij ook…

Jojo,
Ce soir comme chaque soir
Nous refaisons nos guerres
Tu reprends Saint-Nazaire
Je refais l’Olympia
Au fond du cimetière Jojo,
Nous parlons en silence
D’une jeunesse vieille
Nous savons tous les deux
Que le monde sommeille
Par manque d’imprudence

Six pieds sous terre Jojo tu espères encore
Six pieds sous terre tu n’es pas mort

Wordt bij Willems

Jojo,

Wij knokken deze nacht als elke nacht tevoren
jij rijdt het land weer door, ik bespeel een volle bak
dit graf is het decor, Jojo,
wij liggen hier te praten van jeugd die plots voorbij was
wij weten al te goed een mens wil slapend leven
en meten met twee maten.

Al lig je diep Jojo, je hoop wordt gehoord
al lig je diep, je leeft nog voort

‘Nous savons tous les deux, que le monde sommeille par manque d’imprudence’ echoot vreemd lang na in een op maat gemaakte wereld waarin voorzichtigheid de meeste kansen biedt.

Hier die van Brel

——-

IMG_6841Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot. Houdt van de geur van boeken en van stations.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Gratis proza #8: Freddy’s

 

 

 

 

 

 

 

Ik parkeer op mijn vaste plek naast de afvalcontainers. Meteen als ik uit de auto stap slaat de stank me in het gezicht. Een vuilniszak bovenaan de stapel lekt barbecuesaus en visvet; over de flank van de container loopt een glimmendbruine streep, en op het asfalt ligt een plas waar vliegen rondhangen als safariwild bij een waterpoel. Met mijn elleboog duw ik de zak verder de container in.

‘Fuck,’ zeg ik. ‘Maurice. Hoe moeilijk kan het zijn?’

Ik haal het hangslot van de deur en stap naar binnen, wacht tot de tl-balken aanspringen voor ik het alarm uitschakel. De code komt niet vanzelf in me op, en ik heb bijna de volle dertig tellen nodig om hem goed in te voeren.

Op een paar vette vegen na is de keuken redelijk schoon. De binnenkant van de oven plakt nog – wat niet echt een verrassing is – en het oude brood is niet weggegooid, maar veel meer te zeuren heb ik niet. Ik trek de deur van de koeling open, doe het licht aan en staar naar de rijpende rib-eyes, de T-bones en varkenskoteletten. Onder al het vlees zijn schone bakken geplaatst en de lijst is netjes bijgehouden. Goed zo, jongens.

Door de klapdeuren loop ik de zaal in, waar het naar bleek ruikt en de stoelen op de tafels staan. Mager ochtendlicht glipt door de ramen naar binnen. Ik haal de stoelen van tafel 14 en pak de klapper met bestellijsten en facturen achter de bar. Dan zet ik koffie en kies een cd uit: John Coltrane en Johnny Hartman.

Aan tafel, met mijn ellebogen op het hout en een rode pen in mijn hand, staar ik een tijdje uit het raam. Koplampen komen en achterlichten gaan over de kustweg, waarboven een vloedgolf van mist is blijven hangen. Een man zou in zijn auto kunnen stappen, die mist in rijden en verdwijnen; er aan de andere kant van de wereld weer uit komen, misschien wel in een heel andere tijd. Hartman zingt:

They say that falling in love is wonderful,

so wonderful,

so they say…

Over een half uur zal de laatste mist opgetrokken zijn. De straten zullen weer lopen waar ze altijd lopen, tussen de kustweg en de bergen; alfabetisch oplopende dwarsstraten zullen die straten weer verbinden. Het raamwerk staat geen dromen toe. Klik, doet mijn pen. Klikklik.

De facturen kloppen. Ik vink en onderstreep en onderteken tot ik kramp krijg. Schrijven met links valt niet mee, hoewel de letters nu al meer beginnen te lijken op de letters die ik met rechts maakte. Na de facturen pak ik het rooster erbij. Daniels vakantie komt eraan, en als ik volgende week nog niet kan koken hebben we een probleem. Ik maak een vuist, de huid van mijn handpalm trekt alsof er tape overheen geplakt zit. Als ik mijn vingers bij de verwarming houd bijt de warmte door het verband heen in het nieuwe vlees waar ooit mijn vingerafdrukken zaten.

‘Doet het nog pijn, Chef?’

Freddy doet zijn jas uit, steekt een vinger door het lusje in de kraag en laat het over een haak van de kapstok glijden. In de tijd dat ik niet heb kunnen werken lijkt hij grijzer geworden, zijn armen hangen langs zijn zij alsof hij het nauwelijks meer kan opbrengen ze te tillen. Op de foto boven de bar, om het allemaal nog in te wrijven, stralen de Freddy en Paul als twintigers me tegemoet, met het net gestarte Freddy’s op de achtergrond.

‘Wanneer ga je die foto weghalen?’

Hij kijkt omhoog. ‘Nooit meer, denk ik. Dat had ik dan veel eerder moeten doen. Na de begrafenis, of zo.’

‘Het deprimeert je niet om hem daar te hebben hangen? Jullie samen?’

Sloffend komt hij naar me toe. Hij haalt zijn bril uit zijn borstzak, gaat zitten en rolt de mouwen van zijn overhemd op. ‘Ik weet niet of die foto iets uitmaakt. En Paul heeft hier een plek verdiend. Het was ook zijn zaak.’

‘Maar hij ging bij je weg toen hij al ziek was?’

‘Dat is zo.’

‘En hij is overleden bij die ander?’

Weer knikt hij. Een glimlach als een oorlogsmonument. ‘Jonathan.’

‘Was je niet boos?’

Een tienwieler raast voorbij, mist aan flarden scheurend. Vlak voor de bocht gaan zijn remlichten aan: helle drakenogen verdwijnen achter de wand van Petersen’s Cliff.

Er komt kleur in Freddys wangen. Hij kijkt naar buiten en veegt met een trillende vinger achter zijn brilleglazen. ‘Ik heb hem gehaat.’

‘Nu ben ik in de war.’

Hij richt zijn blik weer op mij, de ogen van een oude jachthond die even een konijn geroken heeft. ‘We waren jong, Chef. We hadden lief en we vochten en neukten. Elke nacht was onze laatste, elke dag het begin van grootse dingen. Toen Paul wegging was het alsof mijn hart uit mijn borst gerukt werd. Hoe kan ik daar niet met plezier aan terugdenken?’

Coltrane en Hartman beginnen aan Autumn Serenade. Als ik opkijk heeft Freddy zijn ogen gesloten. Hij neuriet mee en zet gelijk in met de donkere stem die door het lege restaurant galmt. Om ons heen staan de stoelen op hun tafels; verse ijsblokjes maken een val in het reservoir van de machine. Naast de keukendeur, in een stalen doos waaruit een blauw schijnsel lekt, worden vliegen en muggen met dorre zakelijkheid geëlectrocuteerd.

 

 

 

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van zijn hand verschenen bij Uitgeverij Van Oorschot in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Charon

 

Charon (1)

Waarhee-een leidt de weg die wij moe-oeten gaan? Waahaartoe zijhijn wij o-op aard? Zo komen ze meestal hier aan; zingend, hand in hand, nog dronken van hun eigen uitvaart. Dat komt door de toespraken.

Van koffie en cake raak je niet beneveld, maar van die toespraken.

Over de doden niets dan goeds, die kunnen toch niet meer naast hun schoenen gaan lopen. Nee, de sprekers hebben er geen last meer van, maar ik zit dus daarna met al die doden, postuum eindelijk bevestigd in wat ze stiekem altijd al over zichzelf hadden gedacht. Dronken, brallend komen ze hier aan, en dat wordt alleen maar erger. “Ik wil geen tranen op mijn begrafenis, het moet een feestje worden, wat zeg ik, een féést!”

Laat de bitterballen aanrukken.

Vroeger was dat natuurlijk anders. Toen werden er nog bestraffende toespraken gehouden, de dode in zijn kist streng ondervraagd. Of hij wel goed genoeg geleefd had om ook maar te durven hopen op een hiernamaals. Toen was er angstig zwijgen in het bijzijn van de dood, toen namen ze hun hoed nog voor me af.

Op de één of andere manier voelde dat beter.

Nu worden ze gewoon nooit meer volwassen, gaan ze als pubers dood. En dan moeten ze wel even in hun eentje van daar naar hier zien te komen, en dat is natuurlijk koud en donker, dat ontnuchtert wel een beetje. Maar het is toch nooit koud en nooit donker genoeg om hen volledig te ontnuchteren, en dan komen ze weer hier aan met die feestmuts op één oor.

Dan zien ze mij.

Ja.

Dan zien ze plotseling mij.

Dat hadden ze niet verwacht, zoiets.

En ik zeg niets. Ik steek alleen mijn hand uit. Ze maken nooit de fout om die te willen pakken. En als ze eenmaal in mijn boot zijn, als ik hen uiteindelijk dan toch heb laten instappen, dan blijven ze maar ratelen. Vooral de atheïsten, degenen die er altijd zo van overtuigd waren dat er niets was na de dood, alsof ze bang zijn dat ik ze er uitgooi als ze niet blijven praten. Ik heb wel vaak die neiging.  Ze eruit te gooien. Maar het zijn pubers. Ze zitten nu eenmaal in een overgangsfase.

Dus roei ik. Dus trek ik mijn boot door het water dat zwart is, dat zich niet eens de maan meer herinnert. Ik roei mijzelf tandenknarsend de stilte in, mijzelf en mijn passagiers, mijn voorbijgaande zielen

Ik hoef niet lang te wachten.

Nog voordat ik de andere oever bereikt heb zijn ze al lichter, al bijna verdwenen.

Wytske Versteeg schreef De Wezenlozen en Boy (BNG Literatuurprijs 2014). Haar 3e roman verschijnt deze herfst.

Rook

Je moet in ’t leven kijken naar wat je wél kan en wat je wél hebt, vindt Ann, niet naar wat je níet kan en wat je níet hebt… Denk je nou echt dat je gelukkiger zou zijn als je met één hand ’n shagje kon draaien?… Ja, dat denk ik, ja.

’t Gaat om de eer… Of hoe zeg je dat?… De voldoening. Net zoals vroeger, als je met schepjes en emmertjes ’n zandkasteel bouwde… Of dat je net zo lang over ’t strand heen en weer rende tot je vlieger klapperend opsteeg en superstrak in de lucht bleef hangen…

Ik kan met ’n heftruck rijden, ik weet hoe je ’n kleine hijskraan bedient en volgens die meiden van ’t uitzendbureau ben ik de snelste metselaar van Midden Nederland… ’n Fikse kauwgumbel, keihard op m’n vingers fluiten: echt geen probleem. Maar met twee handen een shagje draaien – ’t lukt me goddomme gewoon niet…

Maakt niet uit joh, zeggen m’n maten, jij kan weer andere dingen – patat halen, bier koud zetten. Maar ’t zijn van die dingen die aan je vreten, hè?… ’t Is een strijd met jezelf… Bedrijven die op de fles gaan of kindertjes in Afrika die doodgaan van de honger, dat is in principe veel erger, maar dat kloterige gekloot met die vloeipapiertjes, dáár lig ík nachten wakker van, serieus…

Zit niet zo te zeiken man, zegt Ann dan, je hebt ’r gewoon de poten niet voor…  Wat geeft dat nou? Koop dan filtersigaretten… Ja, dag. Kun je net zo goed meteen op kantoor gaan werken… Igor kan ’n shagie draaien terwijl ie met z’n ogen dicht staat te zonnen… En Achmed zit iedere vrijdagmiddag ’n uur met z’n vrouw te bellen* terwijl ie met z’n ene hand z’n telefoon tien centimeter van z’n oor houdt en met de andere vast zo’n giga blow-toeter voor ’t weekeinde draait… Die gozer kan shag rollen met z’n blote voeten, ik zweer ’t je.

Maar bij mij is ’t altijd geduvel… de ene keer laat ik ’n dot tabak in m’n koffie plonzen, de andere keer maken m’n vingers zulke leipe bewegingen dat de vloei doormidden scheurt en de slierten shag in m’n wimpers hangen… echt kutzooi…

Maar ja, wat ik zeg… Ann maalt ’r niet om… die heeft tien jaar shagjes gedraaid voor d’r vader… Ann kon al shagjes rollen voordat ze d’r eigen veters kon strikken, serieus… Maar als we straks kinderen hebben, dan doe ik ’t niet meer voor je, zegt ze… Ik wil niet dat die de hele dag in de stinkrook zitten… Maar daar gaat ’t niet om. Een echte man draait z’n eigen shag, dáár gaat ’t om…

Volgende maand een weekje naar Tunesië, Ann en ik… Net als vorig jaar… Cocktails, disco. Beetje over ’t strand sjokken… Als we dan ’n stuk de zee in zijn gelopen, dan til ik ’r met twee handen boven m’n hoofd en dan gooi ik ’r zo drie, vier golven van me vandaan… En als ze dan weer naar me toe is gezwommen, dan trek ik dat spekgladde poppenlijfje van d’r stevig tegen me aan en dan zou ik ’r ’t liefst nooit meer loslaten…

Ligstoel, parasol. Zodra Ann in ’n tijdschrift ligt te lezen of d’r iPod aanzet, haal ik m’n pakje Drum tevoorschijn. Vloeipapier, pluk tabak. Shagie draaien. Nou ja. Proberen.

——-

‘Ja, alles goed en wel… maar eigenlijk had ik gehoopt dat je vandaag verder ging met dat verhaal over Dickie.’
‘Haha, wat grappig! Het toeval wil dat ik inderdaad een vervolg heb geschreven. Maar ja… de ruimte is beperkt. Misschien een andere keer.’

Noot

*Over bellen gesproken. Pigeon Sat on a Branch Reflecting on Existence, de nieuwe film – een handvol los samenhangende sketches – van Roy Andersson draait. ‘Fijn om te horen dat het goed met jullie gaat,’ is het refrein van de film, in de helft van de scènes worden telefoongesprekken gevoerd. Des te grappiger, dat refrein, omdat het met geen van de personages goed gaat. De film is kritisch (over oorlog, kolonialisme, kapitalisme, vervreemding), poëtisch, absurdistisch. APSOABROE is Monty Python op valium. Statisch camerawerk, dynamische film. Wel jammer – want flauw – dat de belangrijkste personages vertegenwoordigers in feestartikelen zijn. Eindoordeel: vier mosterdgele, in de hoek van een dansstudio opgestapelde stoelen (4/5). Na deze film kun  je nooit meer een bejaarde een fles wijn zien opentrekken zonder je schrap te zetten voor de hartstilstand. Kostelijk.

Soundtrack: Gabriel Rios, Broad Daylight.

Volgende week: Sergio Herman, Fucking Perfect. En meer.

Foto: M.K. ’11.

Herta Müller

Vandaag geef ik in Rotterdam een lezing over Herta Müller. In haar boeken laat zij de wereld zien waar ik vandaan kom. De dictatuur. “Moeilijke boeken,” zei iemand vorige week tegen me. “Zo’n groot publiek heeft ze ook niet.”

De toekenning van de Nobelprijs aan Müller was een verrassing voor iedereen. Ik las dat de boekhandelaren in Duitsland nog het meest verrast waren; hun etalages lagen vol Rushdie en Llosa. Nadat Herta Müller de Nobelprijs had gewonnen, werd zij omarmd door Duitsland, dat destijds echt moeilijk had gedaan over haar asielaanvraag, en herinnerde ook Roemenië zich ineens dat Herta Müller toch bestond. Collaborateurs van de geheime dienst Securitate afkomstig uit de gelederen van de Duitse minderheid in Roemenië hadden de roddel verspreid dat Müller zelf collaborateur van de beruchte organisatie was. Ze stuurden haar brieven met teksten als: “Uw boeken moeten worden verbrand. Blijf waar u bent!” en “We willen u niet in Duitsland. Het is een schande om zo over de Banaat te schrijven.” Helemaal Duits voelt Müller zich niet, Roemeens is ze evenmin. Ik ken het gevoel. “Mijn Duits is een geleende taal en Roemeens is ook een geleende taal.” Ik las dat ze nog steeds ‘Oeps!’ op z’n Roemeens zegt als ze iets laat vallen. Ze schrijft over individuen wier leven in de kern is verwoest. Geen gezellige boeken. Maar wel boeken die de waarheid vertellen. En was de waarheid ooit gezellig? De oud-officier van de Securitate die haar destijds had gevolgd en verhoord en microfoons in haar appartement had geplaatst, heeft meerdere interviews gegeven aan The Guardian en Al Jazeera en daarin verkondigde hij dat hij Müllers boeken heeft gelezen en dat hij ze maar niets vond. Het viel me op dat hij niet zei dat ze niet eens waar zijn. Haar boeken gaan namelijk over hem en anderen zoals hij.

De vraag is: Wat doen wij met de waarheid? Helpt de waarheid om wonden te genezen? En: Wat doet een schrijver met de waarheid? Wat doen wij met de waarheid van Herta Müller? Wie heeft de waarheid nodig?

Ik.

Omdat ik, net als zij, niet geloof dat het einde van een dictatuur samenvalt met het einde van de pijn die ze heeft aangericht. “Alles wat de vernietiging van de mens betreft duurt voort.” Wat we in geschiedenisboeken lezen gaat maar al te vaak niet over mensen. Het gaat om feiten: oorlogen, revoluties, traktaten. Maar literatuur gaat wel om mensen. Mensen zoals u en ik, zoals iedereen, zoals mensen in Roemenië of Afghanistan. En Herta Müller is veel meer dan een schrijver van boeken. Ze is een schrijver van de waarheid. En de waarheid moet gehoord worden, omdat het de waarheid is.

De wereld wacht nog op een Herta Müller van Syrië, van Somalië, van Afghanistan.

De waarheid heeft Herta Müller nodig.
 

Mira Feticu (1973) debuteerde in 2012 in het Nederlands met Lief kind van mij, in 2013 gevolgd door De ziekte van Kortjakje Beide boeken gaan over een onder Ceausescu opgegroeide Roemeense immigrante die niet kan aarden in Nederland maar opbloeit als ze afstand neemt van haar echtgenoot. Mira is in maart de zondagse gastblogger, haar laatste bijdrage aan Tirade vind je in nummer 457.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.