Grand dessert

In het midden van de eetzaal – onder een fel brandende kroonluchter – zitten twee Nederlanders, een vrouw en een man. Eind dertig, begin veertig. Zij heeft haar donkerblonde haar opgestoken (oorbellen, oogschaduw), zijn lange, donkere haar is samengebonden in een staart. Op tafel gegrilde tonijn, rijst, een salade van coeur de boeufs. De conversatie is ontspannen en levendig. Woorden wordt kracht bijgezet door kleine, soepele handbewegingen – alsof de tafel een minuscule tennisbaan is. Backhand, forehand. Lach, glimlach.

Ik zit alleen aan een tafel in de hoek. Geroezemoes, getinkel van messen en vorken. Ik probeer wat passages te herlezen uit de grote Nederlandse roman waarover ik het volgende semester college moet geven, maar het is moeilijk om mijn ogen van het stel onder de kroonluchter af te houden. Ze zijn de vleesgeworden falsificatie van mijn desillusies.

De nagerechten van de twee zijn net uitgeserveerd als de man, De Staart, overeind komt. Hij loopt naar een tafel met vier Zwitserse vijftigers. Als een ober die een wankel terrastafeltje gaat vastzetten met een dubbelgevouwen bierviltje hurkt hij naast de tafel, grijpt de achterpoot van de stoel van de grootste Zwitser vast en trekt die, terwijl hij snel overeind komt, onder de man vandaan; vervolgens zwaait hij de stoel met een vloeiende beweging hoog boven zijn hoofd en slaat die, nog voor de vijftiger de grond raakt, compleet aan barrels op diens bovenlijf. Het gekraak van botten en stoelpoten. Zodra de man overeind probeert te komen, trapt de Nederlander hem vol in het gezicht. Hij grijpt een steakmes van tafel en spietst het slachtoffer met een korte worp door zijn keel vast aan het parket.

Gegil, geschreeuw. Hier en daar komen gasten overeind. De Nederlander houdt zijn handen bezwerend op. ‘Geen paniek,’ zegt hij in matig Hoogduits, ‘deze mijnheer keek een duizendste seconde te lang naar mijn disgenote. Dat was alles.’

De zaal gromt van verontwaardiging. Er worden jasjes over stoelen gehangen, mouwen opgestroopt. Het valt me opeens op dat werkelijk alle gasten in het zwart zijn. Alle mannen, alle vrouwen. Behalve de Nederlanders. Die zijn in het grijs. De Staart loopt terug naar zijn tafeltje. Hij neemt een hapje panna cotta, staand, en wisselt een glimlach met zijn tafelgenote. Dan, als na een startschot, stormen de andere gasten op hem af. Het lijkt The Matrix wel.

Midden in de zaal ontploft een bom… nee… er trekt een twister door het restaurant… een orkaan… In de centrifugale choreografie van knietjes, draaitrappen, heupworpen, hakjes, ellebogen, kaakslagen en kopstoten zie ik De Staart twee jonge kerels optillen – met iedere hand één – en ze in één keer, sissend, dwars door een zware tafel heen rossen. Hij grijpt de wang van een gespierde dertiger, trekt in één ruk het hele gezicht van de man eraf, slaat daarna zijn vuist dwars dóór het druipende hoofd heen… Deze procedure wordt herhaald bij acht, negen volgende belagers – tussendoor schudt De Staart bloed en hersenresten van zijn hand… Hij gebruikt wijnflessen om bovenbenen te breken, trapt belagers door servieskasten, steekt mannen en vrouwen met grote vleesvorken aan wijnvaten vast, smijt lijken op dessertwagentjes…

Twee mannen proberen hem tegen de bar te dwingen en vliegen dan, als na een sprong op een trampoline, gymnastisch de zaal door. Koks, kelners en schoonmakers stromen door klapdeuren de zaal in. Één voor één worden ze door een ruit in de zijgevel naar buiten geslingerd… De Staart roept de koks allemaal hetzelfde na – misbaksels! – en moet dan zelf hard lachen…

Het gaat er allemaal zo verschrikkelijk primitief aan toe dat ik het liefst de ogen zou sluiten. Maar om de één of andere reden blijf ik kijken, moet ik kijken. Tot het opeens is afgelopen. Iedereen – alle gasten, al het bedienend personeel, de hele keukenbrigade – ligt knock out of dood tussen kapotte tafels, glasscherven en etensresten. De Staart raapt een servet van de vloer en begint bloeddruppels en hersenpulp van zijn gezicht te vegen.

Het zachte getinkel van de wiegende kroonluchter.

De Nederlandse, die de schermutseling sereen heeft uitgezeten, schuift haar stoel naar achteren, gaat rechtop staan en loopt naar De Staart. Ze gaat recht voor hem staan. De intensiteit van hun kijken is haast ondraaglijk. Wat komt er nu? Een omhelzing? Een kus? Een klap in zijn gezicht? Of een intieme dans met de stilte na de storm als achtergrondmuziek?

Ze steekt haar hand onder het jasje van De Staart en haalt een vuurwapen tevoorschijn. Een pistool. Van goud. Het lijkt wel een trompet. Ze spant de haan en maakt op haar hakken een ronde langs alle belagers die nog naar adem liggen te happen. Steeds opnieuw richt ze het gouden pistool met vaste hand op een hoofd, haalt dan de trekker over. Bij ieder schot is het of er een kom tomatensoep tegen het parket wordt gesmeten.

Als alle overlevenden zijn afgeknald, komen de Nederlanders naar mijn tafel. Wat ik zat te lezen? En waarom? Zodra ik over de Nederlandse faculteit in Rome begin, verdwijnt het pistool in een schouderholster. De Staart hurkt naast mijn stoel, pakt me bij m’n enkel en trekt me van m’n plek. Door de knal waarmee mijn hoofd de houten vloer raakt, verlies ik op slag het bewustzijn.

Een heldere sterrenhemel. IJskoude buitenlucht. Besneeuwde sparren. Ben ik weer zes? Lig ik op een slee? Nee, ik word aan mijn enkel door het dorp gesleept, over de aangestampte, hartbevroren sneeuw… straten door… de berg op, naar het chalet van de Nederlanders. Daar, binnen, smijten ze me in een stoel en drukt De Staart me een literair tijdschrift in handen.

‘Zo, professor. Lezen maar. Ik hoor straks wel hoe goed je ’t vindt.’

De Nederlanders verdwijnen naar de keuken. Huiselijke geluiden. Gelach. Een vuurwapen dat wordt herladen, borden die worden gestapeld.

Twee paar handen maken koffie en thee.

————

Tirade – hart voor lezers.

Soundtrack: een trompet-assorti van Tomaso Albinoni (een Italiaan, net als ik!!!). De vechtpartij graag deels in slow motion.

Francesco Lucarotti (1967) is als universitair docent verbonden aan de Sapienza, Università di Roma. Een handelseditie van zijn proefschrift – Eigen rechter, macht, onmacht en moraal in de contemporaine NED-LIT – is in voorbereiding.

Volgende week: F. Lucarotti over T452. Plus: via Rome naar het Parijs van Sartre & De Beauvoir, alias Castor.

In de Oorshop

Nucleaire

De orthopeed toont op het computerscherm een röntgenfoto van de onderrug. ‘Ziet er goed uit, die tussenwervelschijven,’ hij leunt naar achteren in zijn stoel, krabt achter zijn oor, schiet weer naar voren.  ‘Maar hier… hier zit iets wat mijn aandacht trekt.’ Hij wijst op een wit stukje. ‘U heeft misschien een extra botje.’ Naast de onderste ruggenwervel links zit een vaag vlekje.  ‘Kan je daar wat aan doen?’ ‘Niet echt.’ De orthopeed leunt weer naar achteren. ‘Maar ik adviseer u om een botscan te laten maken.’ 

Twee dagen later ligt er een enveloppe op de mat. In de brief staan twee zinnen vet  afgedrukt: 

11.45 Injectie Skeletscan

14.45 Skelet Total Body in Nucleaire Kamer 2 

Misschien krijg je na de behandeling ook een wellness weekend met korting. Nog drie dagen, dan word ik radioactief. 

Een man achter de balie wijst met zijn vinger. ‘De gang door, de tweede rechts.’ Om de hoek bevinden zich drie klapstoeltjes. Een plankje met boeken en een bordje met het woord Nucleaire. Is dat geen bijvoeglijk naamwoord? Een man in een wit jasje steekt zijn hoofd om de hoek. ‘Goh, wat ben jij laat, zeg.’ Hij ziet eruit als een makelaar. Iemand die met zijn Vespa Primavera door de stad scheurt. Ik zwaai met mijn brief.  ‘Maar ik ben toch op tijd?’ Hij lacht. ‘Grapje. Kom maar.’ 

Alleen de jas moet aan de kapstok. De man vraagt me op een tafel te gaan liggen. ‘Wat zit daar in?’ Hij zwaait met een injectienaald. Ik kijk naar zijn naamplaatje. Akil. ‘Radioactieve vloeistof.’ Ik strek mijn arm. ‘Je hebt mooie aderen.’ Akil doet een blauwe band om mijn arm en trekt het stevig aan. ‘Wanneer bent u geboren?’ Ik noem de datum. ‘Goed. U bent de juiste persoon.’ De naald verdwijnt in de ader. ‘Is dit slecht?’ Mijn stem klinkt hoog. Hij grinnikt. ‘Wil je dat echt weten?’ Ik knik. Zijn ogen twinkelen. ‘Het zou kunnen…’ Hij lacht. ‘Maar misschien ook niet, hoor.’ Akil houdt de injectienaald omhoog. Ik zie een rood wolkje door gelige vloeistof dwarrelen. Hij klopt me geruststellend op mijn schouder. ‘We hebben aardstraling. Vliegen is slecht voor je. Je mobieltje doet ook rare dingen. Het lichaam kan wel wat verdragen.’ 

Ik word in de koker geschoven. Akil schuift een metalen plaat vlak voor mijn gezicht. Ik zie George Clooney in zijn witte pak in de ruimte verdwijnen. ‘Je gaat nu stralen. De radioactieve vloeistof is verbonden aan een stofje dat zich hecht aan calcium. Je lichaam stoot in golven radioactiviteit uit. Dat wordt door kristallen in dit apparaat opgevangen. En die zetten het om in beeld. Kijk maar.’ Op een computerscherm verschijnen duizenden kleine stipjes. Ik denk aan een kopje Nespresso. ‘Ik begrijp het niet’, piep ik. ‘Dat geeft niet’, zegt Akil. Hij drukt op een knopje. ‘Wat voor een beroep heb jij?’ ‘Journalist’, zeg ik. Akil knikt. ‘Heel goed. Dan begrijp ik ook niet wat jij doet.’ Er valt een stilte. Ik schraap mijn keel. ‘Je hebt toch wel van Muhammad Ali gehoord?’ probeer ik. ‘Tuurlijk’, zegt Akil. ‘Goede moslim.’ Het is weer stil. Akil drukt op een knopje. Ik glij de koker in. ‘Je begrijpt dus best wat ik doe,’ zeg ik. De woorden slaan tegen het binnenste van de koker. Het klinkt hol. Een deur slaat dicht. Dan is het stil.  ‘Iedereen denkt altijd dat Ali zo’n grote held was… Maar hij sloeg ook wel eens door.’ Geen antwoord. ‘Hij was niet alleen een geweldige bokser, hoor,’ mompel ik. ‘Weet je wat zo lullig was?’ Het apparaat begint te zoemen. Ik zie groene lampjes aan en uitgaan. ‘Hij beledigde andere boksers. Hij noemde Sonny Liston een ‘lelijke beer’. En Joe Frazier vergeleek hij met een gorilla.’ De koker begint te draaien. Ik sluit mijn ogen. Mijn voeten tintelen. ‘Hij noemde Frazier een ‘Uncle Tom’. Weet je wat dat is?’ Het apparaat trilt en stopt. De groene lichtjes zijn uitgedoofd. ‘Ali noemde Frazier: the other type negro. Heftig toch?’

De handen van Akil verschijnen. Hij verwijdert het plaatje voor mijn neus. ‘Zat je nou te kletsen?’, vraagt hij. Ik knik en ga rechtop zitten. Op het computerscherm zie ik een witte vlek. ‘Dat is je blaas,’ zegt Akil. ‘Ga maar lekker naar de wc. Radioactieve stoffen kan je eruit plassen. Drink maar veel water.’ Ik loop naar de kapstok voor mijn jas. ‘O ja,’ Akil grinnikt. ‘Even geen kleine kinderen knuffelen, goed?’ Ik knik en geef hem een hand. Hij kijkt me ernstig aan. ‘Gek hoor, een vrouw die over boksen schrijft.’  

 

 

Rosan Hollak (1971) studeerde filosofie en politieke wetenschappen. Ze is journaliste bij het NRC Handelsblad, publiceerde verhalen in Bunker Hill, Lava en Tirade en werd twee keer genomineerd voor de Brandende Pen voor het beste korte verhaal. Ze debuteerde in 2012 met de mozaïekroman Scherptediepte (De Bezige Bij). 

 

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Avonturiers en avonturiersters

Sir Cecil John Rhodes in het open veld kamperende. Ik meen dat er een Kousbroek essay over de man is, maar in welk boekje?

Scoop van Evelyn Waugh viel tegen.  Nu ga ik weer een goed boek lezen, maar eerst moet ik nog even nasudderen over Baldwin. De avonturier Baldwin in Scoop is een rijke Brit van het type dat in 6 talen vraagt ‘kunt u mij even van het dak afhelpen’ wanneer hij precies op het juiste moment uit de lucht komt vallen. Ze bestonden: gentlemen avonturiers in Afrika aan het begin van de 20ste eeuw. Neem ook deze op de befaamde foto waar ik minutenlang naar kan kijken. Het behelst hier Sir Cecil John Rhodes, een gecompliceerde man met een enorm boeiend en tragisch  levensverhaal, maar hier vooral: de stichter van het zuidelijke Afrikaanse land Rhodesië. Heden Zimbabwe en Zambia. Toen ik 7 was en postzegels spaarde had ik gewoon nog postzegels van Rhodesië. Dat je de naamgever van een land kunt zijn vond ik toen grappig, en nu vreselijk.

William Walker was ook zo iemand: een paar decennia eerder liep deze Amerikaanse advocaat en avonturier gewoon met een klein legertje Centraal Amerika in, veroverde Nicaragua en werd president.  Een vrijbuiter, een woord dat ook etymologisch ten grondslag heet te liggen aan fillibustering: gewoon een land inwandelen en overnemen.

Victorian Lady Travelers
Victorian Lady Travelers

Zijn er alleen mannen met dit soort neigingen? Nou ja, misschien waar het de-baas-zijn aangaat wel, maar ik liep onlangs tegen het prachtboek hiernaast op. Neem Isabella Bird Bishop. Wikipedia schrijft over haar:

‘Time spent in Britain always seemed to make her ill and, following her mother’s death in 1868, she embarked on a series of excursions to avoid settling permanently with her sister Henrietta (Henny) on the Isle of Mull. Bird could not endure her sister’s domestic lifestyle, preferring instead to support further travels through writing. Many of her works are compiled from letters she wrote home to her sister in Scotland.’

De reizen die zij maakte maakt haar nu al tot mijn heldin.

Redmond O’Hanlon lijkt alleen helden te hebben in zijn overigens fascinerende serie O’Hanlons helden. Zijn medewerker  de publicist Alexander Reeuwijk heeft gelukkig wel de tegenwoordigheid van geest in het programma in het Teylersmuseum aanstaande zondag 9 februari om 14 uur naast twee herenavonturiers een terechte dame te nodigen. Miek Zwamborn: de Fanny Bullock Workman van haar tijd.

 

ps: gratis tip voor O’Hanlons Helden: Herman Neubronner van der Tuuk zoals onder meer liefdevol beschreven in Rob Nieuwenhuys Tussen twee vaderlanden (Uitgeverij Van Oorschot) En Charles Waterton zoals beschreven in Julia Blackburns Charles Waterton De eerste natuurbeschermer (ook Uitgeverij van Oorschot…

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Het geloof

Ik weet ook niet zo goed hoe het kon gebeuren. Het ene moment zat ik rustig bij ons favoriete Thaise zaakje de rode curry uit Birres kommetje te jatten, en het volgende werd ik gevraagd naar mijn plaats in de Schepping. 

Gelukkig waren er andere mensen aan tafel die eerst hun visie gaven, wat me de tijd gaf om mijn vaders noedels te jatten (restaurant Mae Somjae, ga erheen) en nog eens na te denken over hoe ik nou eigenlijk dacht over god en alles. Een stukje bamboescheut sloop tussen twee van mijn achterste kiezen en groef zich er in als een afgebroken tandenstoker.

Al vrij snel bleek ons gezelschap uit twee kampen te bestaan: een eenpersoonstentje waar men voelde dat het allemaal ergens heen ging, en de rest van de camping. Ik had nog tijd om de helft van Nadims kleefrijst in te pikken terwijl Birre haar kijk op de zin van het leven uiteenzette (iets over verbintenis voelen met je naasten), maar daarna waren de blikken op mij. Inmiddels bewaakte iedereen zijn bakje met geslepen vork; chopsticks werden aangescherpt met puntenslijpers.

Ik weet het niet heb ik nooit een optie gevonden als het gaat over het bestaan van een opperwezen. Uitsluitend in deze context betekent dat antwoord meer ‘ja’ dan ‘nee’.

‘Ik geloof in verhalen,’ zei ik. Een viskoekje lag half verstopt onder de rand van mijn moeders bord. Als ik haar lang genoeg afleidde kon ik het van tafel vegen, opvangen en op schoot bewaren tot mijn beurt voorbij was. ‘Twee mannen lopen door dezelfde straat. De ene ziet alleen de dode boom, en de andere alleen het mooie meisje.’ 

Een stukje deeg met een goddelijke dichtheid en hemels aroma viel in mijn opgehouden hand. In het ondertafels duister wachtte het tot ik klaar was met praten. Voorzichtig kneep ik in het zachte, maar toch ook stevige deeg.

Het bleef stil. Heerlijk eten lag niets te doen op schaaltjes en in kommen. Mijn eigen bakje was al te lang leeg. 

‘Hoe bedoel je?’ zei mijn vader (die van het ene tentje). 

Ik wendde een hoestaanval voor en propte snel het viskoekje in mijn mond. Als vanzelf vielen mijn ogen dicht. Christus, wat kon die dame (Jae) koken.

‘Wat ik bedoel, is: ik geloof in het verhaal dat we onszelf vertellen. Een mensenleven is een minuscule orale traditie. Je hebt de archetypen die je meekrijgt en de ervaring die je opdoet. Vanuit onze natuurlijke neiging overal een rode draad in te zien* voegen we die gewaarwordingen in een kader, een verhaallijn, zo je wilt.’

Mijn moeder liet haar verdediging zakken, ik schepte een stukje varken van haar bord. Had ik nu net ‘zo je wilt gezegd? 

‘Een leven krijgt betekenis,’ ging ik verder zonder echt te weten wat ik zei, ‘door de kwaliteit van het verhaal. Birre, eet je die antroewa nog op?’

‘Dus jij gelooft in niets groters dan jezelf?’ vroeg mijn vader.

‘Dat weet ik niet.’ Nu had ik het verdomme toch gezegd. ‘Maar ik geloof wel dat je je altijd moet blijven afvragen of zoiets nodig is voor het plot.’

 

 

 *die volgens mij helemaal teruggaat op: Rode besjes, daar word je ziek van Oenga, dus we eten nu geen rode besjes meer.”

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Lucianus van Samosata

Het is altijd mooi als een bewonderde schrijver je op het spoor brengt van een andere. Zo kwam ik via Jacques Gans uit bij Lucianus.
            In 2006 kocht ik Gans’ roman Liefde en goudvissen in de fantastische tweedehandsboekhandel Het ivoren aapje in Brussel. Een prachtige naam voor een boekhandel, die is vernoemd naar een roman van Herman Teirlinck (die overigens dit najaar opnieuw zal worden uitgegeven door Atlas-Contact).
            Liefde en goudvissen vond ik schitterend, maar van de slotzin snapte ik geen snars. Die is namelijk nogal raadselachtig: ‘O Lucianus, dacht ik. Het is beter zo om niets te wegen.’
            Ik heb het boek sindsdien nog vaak herlezen en tot op de dag van vandaag is het me een raadsel wat Gans met die laatste zin precies bedoelde.
           
Het zal iets te maken hebben met het dubbeltje dat de hoofdpersoon in de zin ervoor op straat ziet liggen en vervolgens laat liggen: hij verkiest en is gelukkig met een leven zonder geld en bezit. Maar of die laatste zin een citaat of een parafrase van Lucianus is, en in welke context deze Griekstalige Romein dit of iets dergelijks heeft gezegd: geen idee.
            Wat ik met mijn gebrekkige geest in ieder geval meekreeg, was dat Gans deze Lucianus blijkbaar een interessante schrijver vond en wie weet zelfs een geestverwant. Mijn waardering van het werk van Gans gaat zo ver, dat ik er niet aan twijfelde dat deze Lucianus mij dan ook zou aanspreken. Maar tot voor kort kreeg ik nooit iets van Lucianus onder ogen. Tot vorige week.
            Op de boekenmarkt van het Spui vond ik een nogal klein boekje, uitgegeven door Athenaeum-Polak&Van Gennep, getiteld Ware verhalen. Op het omslag stond de afbeelding van een merkwaardig dier, ik geloof een kruising van een zebra en een kangoeroe. De schrijver was Lucianus van Samosata, die leefde van circa 120 tot 180.
            Het is me nog maar een paar keer in mijn leven overkomen, dat een eerste pagina me zo enorm aansprak. Een andere keer was, niet toevallig, toen ik de eerste pagina van Gans’ ándere autobiografische roman las, Het vege lijf. Die begint met de woorden: ‘Soms verlang ik naar de oorlog terug. Niet om de slachtoffers die hij kostte of om het vuurwerk en het gekraak van de bombardementen. Evenmin was ik zo’n flink soldaat. Het is de vraag of het schieten op de vijand mij wel goed was afgegaan. Toch ben ik geen pacifist en een gevecht van man tegen man ging ik nooit uit de weg. Het ontbreekt mij nog steeds niet aan strijdvaardigheid en er zijn opticiens in de stad die daar van weten.’
            Bij Lucianus trof ik op de eerste pagina een zelfde humorvolle, heldere, nuchtere en tegelijk krachtige stijl aan. Het boekje is vertaald door Boukje Verheij en Tyn Cuypers en bevat een reisverhaal van een ik-verteller naar het Tegencontinent, waarbij hij onder andere belandt op de maan, in een walvis en op het Eiland der Gelukzaligen.
            De ik-persoon begint zijn verhaal door te vertellen dat atleten niet alleen veel sporten maar vooral ook veel uitrusten. Dat beschouwen ze als een belangrijk onderdeel van hun training. Op een vergelijkbare manier, schrijft Lucianus, is het voor mensen die veel lezen belangrijk om na het doorwerken van zware kost, de geest wat rust te geven en in conditie te houden voor de volgende krachtinspanning. Ze kunnen dat volgens Lucianus het beste doen door zich dan bezig te houden met het soort literatuur ‘dat niet alleen puur amusement biedt, doordat het onderhoudend is en gemakkelijk weg leest, maar dat ook nog getuigt van enige cultuur en diepgang. En tot deze categorie zullen ze denk ik ook míjn werk rekenen.’ Ik vind dit prachtig.

‘Waar waren jullie toen ik de zon uit m’n poten liet vallen?’ – de Jezus dialogen (I)

Everybody worships.’  DFW

Veel mensen, Heel Veel Mensen, verheugen zich op zondagavond al op de Tirade-stukjes die de nieuwe week gaat brengen… om nog maar te zwijgen over alle plaatjes en filmpjes die je erbij cadeau krijgt!… en die mensen, die mensen die zich op zondagavond al verheugen op de Tirade stukjes die de nieuwe week gaat brengen, die mensen HEBBEN GELIJK! HAHAHA!

Nou/tja/hoppa/dus: wegens gerevitaliseerd enthousiasme (sneeuwpret!) – speciaal voor jou, jou, jou en vooral voor jou – een XXL-aflevering van Tirade op Maandag. Deze aankondiging is tevens bedoeld als RSI-alert. Pas op voor dol-scrollen.

En… actie!

‘Wie d’r vóór mij was geweest: geen idee… maar de pot zat vol strontresten.’

‘Zo’n action painting? Gadverdamme!’

‘Ja, ik heb wel zes keer doorgetrokken, maar ik kreeg die zooi gewoon niet weg, dus op ’t laatst heb ik de bruine stukjes er gewoon af staan pissen.’

‘Whaa!’

‘Wat moet je anders? Maar als je dat al vies vindt, moet je nu je vingers even in je oren stoppen, want terwijl ik met zo’n supersterke straal op die resten stond te spetteren, vloog er zo’n strontvlokje op – zo, flok!, tegen m’n linkerbrillenglas… begon meteen over het glas naar beneden te glijden, als een herfstblad op de voorruit van een auto… moet je je voorstellen, zo’n smeuïg brokje levensgroot op je bril… van schrik vergat ik helemaal om te richten, ik sproeide alle kanten –’

‘JONGENS WAT IS DIT VOOR CHAOS? WAT DOEN JULLIE HIER? WAAR IS MARTIJN? EN WAAROM HEEFT NIEMAND MIJ EEN SEINTJE GEGEVEN?’

‘Hoezo? Wie ben jij?’

‘IK BEN ERWIN WRATJES, DE AANWEZIGHEIDSASSISTENT VAN DE HEER KNOL, EN WIE JULLIE ZIJN INTERESSEERT ME GEEN ENE REET, STELLETJE VIESPEUKEN. ALS JULLIE FF VAN DE SITE AFGAAN, DAN KAN IK MIJN WERK GAAN DOEN. EN KAN IEMAND MARTIJN DE COULISSEN INDUWEN? DAT ZELFINGENOMEN ROTSMOEL VAN ’M HANGT ZOWAT TEGEN M’N MICROFOON. ZO KAN IK ME TOCH NIET CONCENTREREN?! ZO KAN IK TOCH NIET WERKEN?!’

‘Spreek jij altijd in kapitalen? Of alleen als je op je werk bent?’

‘En heet je echt Erwin Wratjes? Je lijkt namelijk heel erg op – ’

‘OP HANS VAN MIERLO, JAJA, JE BENT ECHT NIET DE EERSTE DIE DAT ZEGT. DAMES EN HEREN, HUISDIEREN EN MINDERJARIGEN… HIJ WAS EEN WEEKJE WEG EN HET WAS GOED DAT HIJ WEG WAS, MAAR NU IS HIJ WEER TERUG: DE HEER- IK KRIJG HET BIJNA M’N BEK NIET UIT – DE HEER… DE HEER knolletje. OVERIGENS WIL IK NOG WEL EVEN ZEGGEN DAT IK DEZE AANKONDIGING ALLEEN DOE OMDAT IK ER VOOR BETAALD KRIJG, WANT IK VIND DE STUKJES VAN DE HEER KNOL ALTIJD RAAR, STOM EN BOVENDIEN ONNODIG KWETSEND EN IK SNAP NIET DAT IEMAND DIE ZO OVERDUIDELIJK NIET HELEMAAL GOED BIJ ZIJN HOOFD IS ZOMAAR ZIJN GANG KAN GAAN OP EEN OFFICIELE LITERAIRE INTERNETWEBSITEBLOG! JA, LACH MAAR! VANDAAG TIKT DIE EPPO RARE STUKJES IN EN VOLGENDE WEEK BLAAST IE ’T PALEIS OP DE DAM OP! EN ZEG DAN NIET DAT ERWIN WRATJES JE NIET HEEFT GEWAARSCHUWD!’

Erwin… dankjewel voor je ontroerende, liefdevolle, warme inleiding… ik word er bijna verlegen van!…  Na een weekje sneeuw had ik natuurlijk enorm veel zin om weer es een flink potje te bloggen, maar jij hebt het schrijfvlammetje aangewakkerd tot een waar episch schrijfvuur… dank, dank, driewerf dank, Erwin… potverdorie nou schiet ik nog bijna vol ook… Nou, even kijken… op het Tirade-blogrooster dat hier bij Uitgeverij Van Oorschot in de keuken hangt (en dat we zelf met pen en liniaal in elkaar hebben geknutseld), heb ik een dag of tien, twaalf geleden ingevuld dat ik vandaag een stukje zou leveren over mijn Michael Schumacher-achtige skiongeluk… alleen: dat skiongeluk heeft zich onverhoopt niet voorgedaan… Wat ontzettend jammer!… Breukvrij teruggekeerd*… net nu we ons allemaal zo hadden verheugd op de banaan en de gipsvlucht! Ik zelf ook hoor! Vet balen! Jammer!

Nu zou je kunnen zeggen: kom, kom… dan verzín je toch gewoon een ongeluk?… Dan doe je toch gewoon alsof het ongeluk wél heeft plaatsgevonden?… Maar als alle schrijvers zo zouden denken, dan zou het godverdomme een mooie klerezooi worden in de NED-LIT… nee hoor!… niks ervan!… daar doe ik niet aan mee!… ik hou me aan de feiten… geen verzinsels op deze plek… bij mij alleen de waarlijke weerslag van waargebeurde gebeurtenissen…  

‘Met Jezus.’

‘Yo, met Martijn.’

‘Hé, Tyn! Ouwe zondaar! Hoe issie?’

‘Lekker. Maar dat wist je natuurlijk al. Alwetende schijnheil.’

‘Zeker, zeker… we volgen je op de voet hierboven… kostelijk dat geploeter van je, haha!’

‘…’

‘Zeg, voor je begint… Ik heb hier nog een geeltje van de Afdeling De Tien Geboden met jouw naam drie keer onderstreept erop. Weet jij wat dat zou kunnen betekenen? Heb je onlangs nog iets uitgevroten?’

‘Nee.’

‘…’

‘Echt niet!’

‘Kijk es naar de lucht… Nee, meer naar ’t westen.’

      FLITSBAM!

‘Ik heb echt niks gedaan!’

‘Goed. Ik geloof je. Maar als blijkt dat je hebt gelogen, dan bliksem ik alsnog 2080 Volt door je donder.’

‘Zolang je maar eco-stroom gebruikt.’

‘Waar bel je voor? Om uit te huilen? Druk 1. Om een vijand te laten verdelgen? Druk 2. Voor carrièreadvies? Druk 3 Vergeving? 4. Lichte lichamelijke kwalen: 5. Overig: 6.’

‘6.’

‘Wie spreke wil die spreke.’

‘Is het waar dat Prince/TAFKAP vloeiend Duits spreekt en dat hij naast zijn gigantische Engelse oeuvre ook nog een enorm Duits oeuvre heeft met een heel andere sound en dat die Duitse nummers pas na zijn dood mogen worden uitgebracht?’

‘Hoe kom je daarbij?’

‘Een gozer op de piste beweerde dat.’

‘Onzin. Ik kan me ook niet voorstellen dat je me daarvoor belt.’

‘…’

‘Kom op. Ik heb geen eeuwen de tijd. Bij wijze van spreken.’

‘Nou, ik heb vannacht een beetje liggen tobben… m’n oma is, zoals je weet, zonder bril begraven en nou vroeg ik me af of ze in de hemel wel goed kan lezen… zijn er opticiens daar?… En zijn er ook boekwinkels of bibliotheken? Heeft Ad Alles kan kapot al gelezen?’

‘…’

‘En kunnen overleden vrienden en dierbaren vanuit de wolken of wat dan ook zien hoe het hier beneden gaat? Heeft ’t zin als we een beetje ons best voor hen doen? Geef me anders je Vader even, die heeft vast meer bevoegdheden dan jij.’

‘Ik heb ‘t je al vaker gezegd: dit soort vragen kunnen we niet beantwoorden. Mijn Vader ook niet. Die zit op dit moment trouwens met Cees Nooteboom aan de lijn. Hij zit vast met een gedichtje. Cees bedoel ik.’

‘Jullie kúnnen mijn vragen wel beantwoorden, maar je wilt het gewoon niet, arrogante klerelijer… Eigenlijk zou ik je dwars door de lijn naar deze kant moeten trekken en de stekels van je doornenkroon zo stevig op je slaap moeten drukken dat je de rest van je eeuwige leven alle vijftien coupletten van het Wilhemus op smurfenliedhoogte door je bovenkamer hoort schallen.’

‘… ’

‘Als ik over een jaartje of vijftig, zestig in de hemel arriveer, dan kom ik linea recta jouw kant op, vriend, en dan ga ik jou en die Vader van je een paar tikken op jullie bekken verkopen waarbij die hele fokking kruisiging afsteekt als een erotische massage.’

‘Ja,ja… stoer hoor… maar als er vanmiddag of vanavond weer iets geschreven moet worden, dan kijk je toch weer naar boven voor inspiratie, hè?’

‘…’

‘Wat een emotioneel geladen stilte opeens. Komt er zo’n typisch menselijke uitbarsting aan?’

‘Waarom zou ik naar boven kijken?’

‘?’

‘Herinner je je 2010 nog? Weet je nog hoe ik toen de zon uit m’n poten heb laten vallen? Of ik nou ’s nachts belde of ’s morgens vroeg of heel sluw op zondagmiddag als alle volgzame volgelingen hun rug zaten te verpesten in houten kerkbanken… er werd godverdomme NOOIT opgenomen, helemaal NOOIT, jullie waren zelfs vergeten een godverdomd antwoordapparaat aan te zetten, geflipte spijkerkoning.’

‘Dat zou gemakkelijk zijn hè? Als jij zou bepalen wanneer we je wel en niet helpen. Zo werkt het niet, jongen. We zijn geen 112 die je alleen belt als het jou uitkomt.’

‘…’

‘Als jij een beetje je best zou doen onze dialoog te onderhouden, dan zou je zien dat de meeste problemen prima te voorkomen zijn.’

‘De dialoog onderhouden! Waarom lieten jullie de telefoon dan eindeloos overgaan toen mijn dochter was verdronken?’

‘Je hebt nooit een dochter gehad.’

‘Hahaha! Effe checken of je nog zat te luisteren.’

‘Nu heb ik nog een vraagje aan jou… Wij kunnen je maken of breken… dat weet je hè? Deep down. Alle ideetjes die bij je opkomen… die zogenaamde intuïtie van je, je herinneringen… het zijn allemaal onze influisteringen, dat weet je hè?’

‘Tuurlijk.’

‘Zou je dan als tegenprestatie niet af en toe een beetje reclame voor ons moeten maken? Voor de Firma Vader, Zoon & Heilige Geest. Op de Tirade blog bijvoorbeeld. Je zou minstens kunnen laten doorschemeren dat je je soms afvraagt of er ondanks alles misschien tóch iets is.’

‘Maar dat vraag ik me helemaal nooit af. Ik ben atheïst!’

Sure en met wie zit je dan nu je tijd te verdoen?’

‘Blijkbaar strekt je alwetendheid niet tot over de grenzen van je eigen belevingswereld… niets menselijks is de goden vreemd… Heb je weleens van ironie gehoord? En van ambivalentie? Dat zijn de gebieden waarop de literatuur van oudsher haar nederzettingen sticht… in tegenstelling tot de religie en de theologie. Jammer genoeg. Het had de geschiedenis heel wat doden kunnen schelen.’

‘Grote woorden voor zo’n kleine schrijver.’

‘Volgende keer mag jij mij bellen, onsterfelijke vriend.’

Tirade – gelooft in de dialoog.

Soundtrack: ‘They tried to tame you, looks like they’ll try again.’ (excuses: lelijke clip)

De heer LucarottiVolgende week: ‘Ik buig voor niemand’ – Pam & Tyn belanden in een meedogenloos kroeggevecht (grappig! wreed! gewelddadig! uniek in de NED-LIT!) + een superintegere, onbevooroordeelde bespreking van Tirade 452 door de onafhankelijke gastrecensent Francesco Lucarotti (foto).

Coming soon: de eerste aflevering van de Tirade Leesclub waarin we Miek Zwamborns De duimsprong gaan vergelijken met Isa Hoes’ Toen ik je zag. Opgelet: in tegenstelling tot Datingsite & Parenclub Dasmag is de literatuur voor Tirade geen voorwendsel om jongens en meisjes samen te brengen die alleen maar geïnteresseerd zijn in geslachtsverkeer. Een leesclub is tenslotte een léésclub.

De Tirade Leesclub – literatuur puur.

Noot

Eigenlijk maar goed dat die gipsaflevering niet is doorgegaan:

‘Yo, Tyn… hoe is ie?’

‘Mpl, mpl, mpl… dktr zgt mg vlg wk zndr vrbnd mr mpl mpl.’

‘Ik versta d’r geen zak van, gast, met al dat gips om je bolletje. Nou, tot over zes weken maar weer!’

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.