Via Utrecht naar Utrecht – wat ertoe doet leerde ik van poezen

‘Hé, lieve poes, wat is er aan de hand?’

‘Niks.’

‘Jawel, je bent boos, ik zie ’t aan je oren.’

‘Niet.’

‘Jawel. Wat is ’r?’

‘Nou, ik voel me gewoon een beetje op m’n staart getrapt. Eerlijk gezegd.’

‘Door wie?’

‘Door jou… Iedere week lees ik je blogjes op m’n i-Cat, best leuk, en nou zag ik vorige week opeens dat je Belinda in je stukje had gezet… met een foto d’r bij! Terwijl je mij nog NOOIT op je blogs hebt gezet en ik jou ALTIJD goeie verhalen vertel!’

‘Het was er gewoon nog – ’

‘Ik weet ALLES! Van alle poezen hier in de straat! Van de hele stad! Ik zou iedere dag wel tien blogs kunnen vullen met grapjes en avonturen!’

‘Oké, sorry… Mag jij mij voor m’n komende blogbeurt een verhaal vertellen. Zolang ’t maar geen nefaste roddelpraatjes zijn, want dan trap ik je net zo lief meteen compleet tot moes, Poes.’

‘… ’

‘Begin maar.’

‘Ja, JEETJE!… dat had je wel even van te voren mogen bedenken… nu overval je me als een gek… Ja, JEETJE! … Ik ben opeens SUPERZENUWACHTIG!’

‘Haal maar even rustig adem. Wil je een schoteltje melk?’

‘ECHT NIET!’

 

Poes Loes

Poes LoesJe kent Poes Loes wel hè? Die Poes die bij die balletlerares woont… Oké… dit verhaal gaat over haar… Komt ie… Er was eens een Poes en die heette Loes en die woonde bij mevrouw Garriga… gewoon hier in Utrecht… Nou, Poes Loes hing altijd een beetje in en om ’t huis van mevrouw Garriga… Maar omdat ’r in ’t centrum zoveel auto-inbraken werden gepleegd, besloot Loes iedere dag zolang mogelijk op ’t dak van de auto van haar bazin te blijven zitten… of bazin… van haar huisgenote… Nou, dat ging hartstikke goed… Loes lag de hele dag lekker op de Peugot en als ’r dan studenten langskwamen of vandalistische junks, dan zette ze haar rug op en begon enorm te blazen… GGGG, GGGG… Maakten die boefjes meteen dat ze wegkwamen, dat begrijp je… Voor jouw auto tien andere hoor… Maar: iedere poes soest weleens weg… vooral in ’t voorjaar… Dat gebeurde Loes ook… twee weken geleden… En terwijl Loes zo’n beetje op de Peugot lag te deinebollen, stonden twee Poolse autodieven ’t portier open te breken… Loes herinnerde zich later dat ze nog even had gedacht: hé, wat een vreemd geluid… maar in haar slaap dacht ze half en half dat ze gewoon binnen op haar rode kussentje lag en dat ze mevrouw Garriga hoorde die aan ’t aanrecht een blikje Tom Poes open stond te schroeven… Dat lawaai kwam natuurlijk door ’t geweld waarmee die Polen het portier van die Peugot open stonden te klussen… Op klaarlichte dag! En Loes gewoon doorpitten!… Die Polen kregen die ouwe bak van Garriga zo aan de praat en vervolgens zijn ze, vermoedelijk via Keulen en Praag, naar Priotsky gereden… En Loes maar doormeuren! Kun je nagaan! Die Polen reden met honderdvijftig kilometer per uur van Utrecht naar Priotsky… meer dan duizend kilometer snelweg… en al die tijd lag Loes in een derdegraads coma op ‘t dak!… Welterusten Loes! Moehahaha!… Achteraf realiseerde ze zich dat ze in haar slaap mest had geroken en koffiebranderijen en dennenbossen en dat ze had gedroomd dat ze keihard door de velden rende en de wind als ijswater door haar vacht spoelde… het was al helemaal donker toen ze wakker werd… De auto stond op een parkeerplaats achter een supermarkt… Papiertje onder de ruitenwisser: NA SPRZEDAZ (‘te koop’). Poes Loes sprong van ’t dak op de motorkap op de kinderhoofdjes en ging op zoek naar iets te eten… Dagen zwierf ze tussen de vakwerkhuisjes en kroegjes… ze maakte nieuwe vrienden onder de zwerfkatten op ’t marktplein… Via de kat van een buurtwinkeltje hoorde ze uiteindelijk dat ’r vanuit Priotsky ’n busje Poolse vrouwen zou vertrekken om in Nederland aardbeien te gaan plukken… Die Poolse poes heeft ’r toen de weg gewezen naar de parkeerplaats en daar is Loes gewoon in de bus gesprongen om zich onder de bank te verstoppen… Toen de bus in de buurt van Utrecht bij een pompstation stopte, is Loes naar buiten geglipt… ‘t laatste stukje heeft ze gelopen… Ze was nog geen week weggeweest en toch hingen d’r op alle lantarenpalen in de buurt posters met haar foto d’r op… GEZOCHT…  hahaha!… zij helemaal trots!… En mevrouw Garriga en Poes Loes? Die leefden nog lang en gelukkig. EINDE.

‘Wat ’n mooi verhaal hè?… Vind je ’t niet prachtig?… Wat een avontuur!… En wat een grappige humor! Hahaha! Gaaf hè? Vind je ’t niet ongelooflijk!’

‘Het is een –’

‘Meestal kletst Loes zwaar uit d’r nek, maar dit is allemaal gegarandeerd 100% echt gebeurd… Ze is al dagen terug en d’r vacht ruikt nog steeds naar dat Poolse uiendorp… heeft ze me zelf verteld…’

‘Ik vind ’t een heel leuk verhaal, Poes. Ik ga het ’t komend weekeinde intikken en dan zet ik ’t maandag op de blog.’

‘Wauwie, hahaha!’

‘Heeft mevrouw Garriga al een nieuwe auto?’

‘Ja, een Citroen. Maar die is zo nieuw dat Loes ’r niet op mag zitten, anders beschadigt ze de lak. Hé… ga je al weg? Waar ga je naartoe?’

‘Dat gaat je geen zak aan.’

‘Ah?’

‘Ik ga even ’n kopje koffie drinken bij Orloff. Croissant met jam, Volkskrant.’

‘Krijgt m’n blogje ook een soundtrack?’

Tirade – found footage.

Soundtrack: Everybody wants to be a catThe Aristocats.

Volgende week: Vergeven of vergelden? David Foster Wallace en de moraal. Een praktijkvoorbeeld.

Noot

De ondertitel van dit stukje is een knipoog naar de regel ‘Wat ertoe doet leerde ik van paarden’ uit Marjolijn van Heemstra’s jongste bundel MEER HOEF DAN VOET (2014, p.10). Twee gedichten uit die bundel verschenen eerder dit jaar in Tirade. Het liefdesgedicht Wat was dit al met al een overdreven zomer (MHDV, p.46) vind je, met andere regelafbrekingen, in Tirade 454 (p.64). Het gedicht Metafoor (Tirade 452; p. 97, Winternachtenspecial) is in de bundel het rechterpaneel van een tweeluik geworden (Pitaya, MHDV p.42); in de eerste strofe van het gedicht heeft Van Heemstra een paar kleine ingrepen gepleegd (veranderingen, verwijderingen) t.o.v. de tijdschriftversie.

In de Oorshop

Hoe het ook had kunnen zijn 3

We zijn in Duitsland, in een kleine stad met overal kersenbomen. De kersen zijn nog niet rijp. De straten zijn leeg. Waar is iedereen, vraag ik me steeds hardop af, zijn ze allemaal naar een feestje?

Mijn grote angst is dat iedereen naar een feestje gaat behalve ik, omdat ik niet weet van het bestaan van het feestje. Dat laatste is cruciaal. Als iemand me in het weekend belt en zegt: trek je mooie kleren aan, partytime, zeg ik dat ik net zo lekker lig.

I. denkt dat alle mensen in de kerk zitten. Om ons heen beieren van alle kanten klokken maar uit de kerken die we passeren komt geen mens. Soms rijdt er een auto voorbij, ontzettend snel, alsof in de bebouwde kom ook geen limiet bestaat. We zien gesloten winkels, een fontein waar algen uit druipen, dichte luiken, lege terrassen met stoelen die aan de tafels geklonken zijn, een bedrijf dat grafstenen verkoopt (leeg, donker, de stenen in de zon op het gras uitgestald, er staan vast namen op) en afwisselend miezert het of schijnt de zon zo hard dat kleren overbodig zijn. We staan midden op een groot grasveld waar we vorig jaar per ongeluk op een bijeenkomst van de Freiwillige Feuerwehr terechtkwamen – het bewijs dat hier ooit mensen liepen. Er zeurt een briesje door een leeg speeltoestel en op de midgetgolfbaan bij de Stadthalle liggen rotte bladeren.

‘Als we nu niet gaan eten val ik om,’ zegt I., die net vier uur gereden heeft op een zakje macadamia’s en een banaan.

In mijn achterhoofd vormt zich langzaam het beeld van een fenomenaal Duits feest, met vooral overal eten –  Bratwurst, Waffeln, Spärgel, Erdbeeren, weet ik veel, pizza, pasta, een stuk brood met een glas water. Mijn maag knort. Alle wegen gaan steil omhoog of bijna recht naar beneden. Ik vraag me af of je iets krijgt van onrijpe kersen, of groene graanhalmen, men heeft hier de velden als voortuin. We gaan zitten op een leeg terras. Quatsch, probeer ik. I. lacht niet. We horen voetstappen. Belletjes.

Hij heeft een rood jasje aan en een soort carnavalsmuts op zijn hoofd, hij is helemaal alleen en heeft een blik van vreugdevolle verwachting. De man loopt snel, huppelt haast, verdwijnt voor we van de verrassing bekomen zijn uit zicht. We sluipen over de klinkers om het geluid van belletjes terug te vinden, proberen vruchteloos alle kerkdeuren en roepen hallo met een Duits accent. We zijn hem kwijt. Ik denk aan het lege huis waar we logeren en aan dat de onzichtbare eigenaar een chocoladereepje voor ons achterliet. Het huis is helemaal boven aan de stad, een paar kilometer lopen, ik kan niet meer.

I. is neergezegen, vlakbij de algenfontein waar we steeds weer op uit komen. Ik schuif naast hem. Er strijkt een magere kat met een plakoog langs onze benen, hij spint, valt in slaap op mijn buik terwijl ik niet probeer te niezen. We kijken uit op bergen, velden, kerken, eindeloze blauwe lucht met wattenwolken. Laat maar zitten, dat feestje, we liggen net zo lekker.

 

______________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman.  

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

For no clear reason

Robert Creeley – For no clear reason

I dreamt last night
the fright was over, that
the dust came, and then water,
and women and men, together
again, and all was quiet
in the dim moon’s light.

A paean of such patience—
laughing, laughing at me,
and the days extend over
the earth’s great cover,
grass, trees, and flower-
ing season, for no clear reason.

Er als een berg tegenop zien… of promised corn and wine

‘Waar ga je heen?’
‘Naar de Drachenfels.’
‘De wat?’
‘De Drachenfels, kom op man, bekendste berg van Duitsland, een van de zeven van het zevengebergte.’
‘Hoe hoog is die hele berg dan wel?’
‘321 meter’
‘Whooa hahahoha dat is geen berg man, dat is een keutel!, ik ken honden die hoger schijten…’
‘Wacht maar tot je er op je knieën op naar boven moet, of met een complete bibliotheek op je rug. Want lezen en een rothekel hebben aan ereaders betekent: sjouwen en niet zeuren.’
‘Wanneer ga je?
‘Vrijdag, tot en met zondag, drie dagen lopen met J. en een rugzak, een paar boeken en een tent..’
‘Dus dat is voldoende aanleiding om een compleet blog aan te besteden, maak je verder nooit iets mee, dan? Get a life!
‘Nee, en sterker nog, ik ga er twee blogs aan besteden, 1 ervoor, en 1 erna. Verwachting en realiteit weet je wel.’
‘Hemel. Nou,  it better be good. Let’s get it over with, trouwens, waarom dan uitgerekend naar de Drachenfels?’

Ja waarom naar de Drachenfels. Omdat het een literair bergje is. Boeken mee dus.

1.) De Drachenfels figureert in Lord Byron, Childe Harold’s Pilgrimage:

The castled crag of Drachenfels
Frowns o’er the wide and winding Rhine.
Whose breast of waters broadly swells
Between the banks which bear the vine,
And hills all rich with blossomed trees,
And fields which promise corn and wine,
And scattered cities crowning these,
Whose far white walls along them shine,
Have strewed a scene, which I should see
With double joy wert thou with me!

2) In Heines sonnet  Die Nacht auf dem Drachenfels (tweede kwatrijn)

Wir tranken Deutschlands Wohl aus Rheinweinkrügen,
Wir sahn den Burggeist auf dem Turme lauern,
Viel dunkle Ritterschatten uns umschauern,
Viel Nebelfraun bei uns vorüberfliegen.

3) En Jacob Geel die in 1835 zijn Gesprek op den Drachenfels schreef, een soort traktaatje over de Romantiek dat elke student Nederlands niet las omdat het beresaai moet zijn.:

‘Wij waren op een terras gekomen, dat een weinig lager was, dan de kruin van den berg, en van waar alles zigtbaar was, wat ten noorden van den Drachenfels ligt. – Ach, Charinus, riep ik, waarom brengen wij nevelen en schemeringen in de kunst, zoo lang de wezenlijkheid zulke heldere beelden oplevert?’

Pfff, een tractaatje dat, evenals de berg

4.) mogelijk een bijrolletje speelt in een boek van een schrijver bij uitgeverij Van Oorschot.  Dus eigenlijk ga ik aan het werk.

Op basis van de bovengaande literatuur en algemene kennis van Duitsland  mag ik verwachten: wijn, Reinheitsgebotbier, uitzichten, lange gesprekken,  Nebelfraun, een toren, bloemen, planten, keurige Duitsers.  Nederlandse toeristen, een kalende vent van vijfenzestig die niet voldoende inschat dat iedereen op wikipedia kijkt en die mij in een bocht van de weg bij een afgraving gaat vertellen dat het een dood vulkaantje betreft en dat het gesteente trachiet heet en dat de Keulse dom ervan gebouwd is, waarna ik vanbinnen vermoeid van buiten opgetogen en bewonderend ‘oh ja? zeg en mijn weg vervolg.

Volgende week hoe het echt was. En of Jacob Geel echt het saaiste boekje ever heeft geschreven.      

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Mevrouw Windisch

Vannacht droomde ik dat ik een hoofdtransplantatie onderging. Ik kreeg een telefoontje en het moest meteen. Er was een donor gevonden, geen tijd te verspillen. Of ik zo snel mogelijk naar het ziekenhuis kon komen. In de operatiekamer stond een team artsen klaar, met een bak met een hoofd, en daaromheen een kring toeschouwers. Waarschijnlijk vanwege het belang voor de wetenschap, dacht ik eerst. Maar toen ik beter keek zag ik dat de kring mensen geen mensen waren maar koppen. Aan de muur hingen de overbodig geraakte hoofden van andere patiënten. Zwetend werd ik wakker, en ik moest denken aan de kopjes kruidenthee van mevrouw Windisch.

Een paar maanden terug viel ik met skiën en werd wakker in een CT-scan. Ik had geluk, vond de dokter, want van zo’n klap (al droeg ik een helm) kun je je nek of schedel wel breken, of een hersenbloeding krijgen. Maar ik had alleen een hersenschudding.

Het bleek nog lastig om daar blij om te zijn. In het berghotel in de dagen daarna kroop de tijd voorbij want de wereld bleek met een hersenschudding plotseling fel en lawaaiig. In mijn boeken dansten de letters over de bladzijden en mijn laptop bleek een te fel knipperend licht. Het schelle geluid van mijn bezorgde vrienden aan de telefoon was meer dan ik kon verdragen. Voor mijn ogen schoof de wereld soms uit elkaar in tweeën. Ik sliep veel die lange dagen of tuurde verveeld voor me uit.

Een krom oud vrouwtje verscheen aan mijn deur. Ze stelde zich voor als Frau Windisch, woonde beneden en had gehoord dat ik een verletzung had. Heel vervelend, zei ze, als de Kopf het niet doet.

Als ik nu terugdenk aan hoeveel moeite het kostte haar rustige bergduits te verstaan, duizelt het me weer. De wereld in slow motion, mijn Duits, toch niet bijzonder slecht, zat diep weggestopt tussen mijn gekneusde hersenen. Ik zei dat het inderdaad vervelend was. Kopfschmerzen, die had ik. Zimmliche kopfschmerzen.

Ik had geluk, zei het mevrouwtje. Want ze was een hexe.

En ik vroeg me af of dat hetzelfde betekende als in het Nederlands.

Ze had een kräutertuintje in de zomer, verduidelijkte ze.

En daarna stond elke paar uur een dampende kop thee voor mijn deur, lichtgeel van kleur, met drijvende bergkruiden. Met een briefje erbij dat het melisse was of juist Eisenkraut.

Ik dwaalde wat door het hotel, hoorde iemand schuifelen onderaan een trap waar bij stond: privat. Ze schrok toen ik haar naam zei en haar dankte voor de thee.

Ze had me niet verwacht, zei ze verontschuldigend. Of ik het misschien leuk vond om haar dieren te zien? En ik volgde haar naar beneden.

Daar stond ik opeens met mijn hoofd vol watten in een hal vol hoofden, koppen eigenlijk. Haast eindeloos veel dode koppen staarden me aan met hun knikkers als ogen, vanaf hun sierlijke handgesneden planken aan de muur. Zwijntjes, berggeiten, herten, en gemzen met verschillende maten geweien. Daaraan kun je zien hoe oud ze zijn, zei mevrouw Windisch. En of het een mannetje is of een vrouwtje.

Haar zoon was jäger, zei Frau Windisch. En hij schiet altijd in een keer raak. We eten ze op en de kop gaat aan de muur. Van het leer maken we hosen en niets wordt verspild.

Of ik de viltafel wilde zien in de schuur.

Ik bedankte haar vriendelijk terwijl ik me afvroeg of die misselijke duizeligheid van de hersenschudding kwam of dat ik nooit die kruidenthee had moeten drinken. Wie neemt er iets aan van iemand die zichzelf heks noemt? Ze pakken je altijd op je zwakste moment.

Ik wilde terug naar mijn kamer maar mevrouw Windisch greep mijn arm. Ze wees me op sierlijke vogels, hun kleurige staarten vier omhoog gestoken, hun klauwen stevig aan een sokkel genageld.

Dit is een Auerhahn, zei ze en wees op een zwartgroene pauw. Zijn kop keek scheef omhoog, alsof hij een jager aan hoorde komen. De Auerhahn was bijna uitgestorven zei mevrouw Windisch, maar haar zoon had er toch eentje voor haar weten te vinden.

En ik piepte of het een toilette gab en gaf over op een wc vol gedroogde bloemen en kleine schedels met geweien. Daarna schoot ik naar boven, mijn bed in en heb haar of haar kruidentheetjes niet meer gezien.

‘MIJN INTELLECTUELE VRIENDEN ZIJ ZIJN WATJES’*

‘Ja! Ho! Stop! Als je d’r langs wilt, moet je eerst vijf brokjes betalen! Nee hoor, grapje, hahaha! Loop maar gewoon om me heen… Maar wat ik me afvroeg… doet Tirade ook verzoekstukken? Ja? Fijn. Ik vind die maandagstukjes de laatste tijd namelijk een beetje… soft… een beetje… hoe zal ik ’t zeggen?… een beetje POEZELIG… moehahaha! Maar serieus: mag ’t vandaag een beetje ongepolijst?… een beetje ruw? Een beetje streetwise? De wereld is groter dan bibliotheken, musea en concertzalen hè? Dat vind jij ook? Goed zo. Zet ’m op, knul!’

In Marguerite Duras’ De minnaar kijkt een volwassen Française terug op de relatie die zij als vijftienjarig schoolmeisje had met een ruim tien jaar oudere Chinese man, in Vietnam. Het meisje stamt uit een kil, hard gezin, ‘Een gezin van steen’. De vader van het meisje is overleden. Haar Franse moeder en Franse broers discrimineren haar Chinese minnaar.

Over de gezamenlijke diners in Chinese restaurants in Saigon vertelt de protagoniste:

‘Die avonden verlopen alle op dezelfde wijze. Mijn broers schrokken en richten nimmer het woord tot hem. Ze kijken ook niet naar hem. (…) De twee eerste keren waagt hij het erop, hij probeert het verhaal te vertellen van zijn belevenissen in Parijs, maar tevergeefs. Het is alsof hij niet had gepraat, alsof niemand iets had gehoord. Zijn poging verzandt in de stilte. (…) Mijn broers zullen nooit het woord tot hem richten. Het is alsof hij onzichtbaar voor ze was, alsof hij niet dicht genoeg was om door hen te worden opgemerkt, gezien, gehoord. Dat omdat ik hem om mijn vinger wind, omdat ervan wordt uitgegaan dat ik niet van hem houd,  dat ik met hem omga om het geld, dat ik niet van hem kan houden, dat dat onmogelijk is, dat hij alles van me zou kunnen verdragen zonder dat zijn liefde ooit uitgeput raakte. Dat omdat hij een Chinees is, omdat hij geen blanke is.’*

De lijdzaamheid waarmee de Chinese minnaar het zwijgen van zijn disgenoten ondergaat, maakt de vernedering nog pijnlijker.

Wat een verademing, daarentegen, is de manier waarop de verteller van Yahya Hassans gedicht Verhuizing reageert als hij zich verneukt voelt:

IK VERNIELDE DE HELE HUT MET EEN GROTE KOEKENPAN

EERST ALLE RAMEN

DAARNA KAMERPLANTEN POTTEN BORDEN GLAZEN

IK TRAPTE DE DEUREN IN EN GOOIDE DE KAST OM

TROK DE LADEN ERUIT EN BRAK DE KASTDEUREN AF

DE GROEPSLEIDERS HIELD IK OP AFSTAND

MET MIJN ZAKMES

Hahaha, zo doe je dat!

Het debuut van Hassan (1995), Deense zoon van Palestijnse vluchtelingen, leest als een autobiografie in vrije verzen. Aan het binnenwerk/de opmaak te zien is het boek bedoeld als poëzie, maar de gedichten lezen net zo weerstandloos als een bundel goedgeschreven, kort proza.

Hassans boek verhaalt over een criminele jeugd in een Deense prachtwijk en op internaten en is doorregen met moslimkritiek en herinneringen aan Libanon. De gedichten zijn rauw, kwaad en hilarisch – dankzij alle achtervolgingen, inbraken en vechtpartijen kunnen ze concurreren met actiefilms, televisiejournaals en de misdaadpagina’s uit Panorama en De Telegraaf.

Criminelen en kunstenaars stellen hun eigen wetten:

 

BESTE MAATJES

 

VANDAAG ZAL IK

DE GORDIJNEN NIET OPENDOEN

IK ZAL ONTBIJTEN EN DOUCHEN

EEN KOP KOFFIE DRINKEN EN GENOEGEN NEMEN MET EEN SIGARET

IK ZAL EEN GEDICHT SCHRIJVEN EN DE KRANT LEZEN

EN NA LANG AARZELEN

EEN BOEK UIT MIJN VERZAMELING KIEZEN

MAAR ÉÉN TELEFOONTJE VAN EEN NEEF

EN IK SNEL DE DEUR AL UIT

MET HANDSCHOENEN IN MIJN ZAK EN GEREEDSCHAP IN MIJN TAS

 

Leve het welzijnswerk en de goede bedoelingen. Maar van agressie gaat soms ook iets geruststellends uit. De criminelen van vandaag zijn de ondernemers en wetenschappers van de toekomst.

Tiradestreetwise.

Soundtrack:  Head cornerstone, Bob Marley.

Volgende week:  ‘Wat een raar geluid…’

Noten

*Marguerite Duras, De minnaar (1985 [1984]), vertaald door Marianne Kaas.

*Yahya Hassan, Gedichten (2014 [2013]), vertaald door Lammie Post-Oostenbrink.

 *De titel van dit stukje is een citaat uit Yahya Hassans gedicht MEGADICHT (Gedichten, p.160).

Meer blogs

  • Afbeelding bij De RattenRanger van Hamelen

    De RattenRanger van Hamelen

    (beeld: Don Duyns) (geschreven met contributie van Robin Alberts) Bijna duizend jaar terug, liep een man met felle kleuren en een fluit door Duitsland. Hij werd later bekend als de rattenvanger, maar dit is het verhaal waarin hij ze vangt. Eigenlijk vangt hij ze niet, hij doodt ze. Maar hij heet niet de rattendoder.—- Ja,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    ‘Daar! Kijk! Door dát raam is ie naar binnen geklommen, stiekem. En toen heeft ie de hele zaak in de fik gestoken!’ Ik geloofde er niks van. Omwille van het verhaal kraamde mijn vader vaker historische onzin uit. Dit robuuste gebouw is sinds die brand op 27 februari 1933  herbouwd en gerenoveerd. Vorige  week nog...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Hondelink
    Ida Hondelink

    Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.
    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.