‘De zuster der muziek is poëzie’

‘De zuster der muziek is poëzie’, dichtte Sergei Rachmaninov. Muzikaliteit van taal is voor poëzie bijna altijd een voorwaarde, wat in de praktijk betekent dat woord, ritme en klank in een gedicht samenkomen. Met dat fenomeen kreeg ik het ook te stellen toen de Tirade-redacteurs voor het laatste nummer zelf ook een liefdesgedicht moesten schrijven.

Aangezien ik dat helemaal niet kan besloot ik ‘op veilig te spelen’ door een oud gedicht te vertalen. Een liefdesepigram uit de Anthologia Palatina, een verzameling van duizenden Griekse gedichten uit 6e eeuw voor tot en met de 6e eeuw na Christus. Het gedicht van mijn keuze (nummertje V.255) werd geschreven door Paulos Silentiarios, die bij leven ambtenaar was onder keizer Justinianus van Byzantium.

Zoals alle antieke poëzie heeft ook de ambtenarenpoëzie van Paulos een flinke dosis muzikaliteit. In dit geval ligt die grotendeels in de vorm van het gedicht besloten. Het is een epigram, opgebouwd uit elegische disticha, wat betekent dat het metrum elke twee regels hetzelfde is. Met andere woorden, het ritme ligt vast. Moest ik toch geloven aan het dichterlijke schaafwerk…

Vertaler Patrick Lateur stelde een kort overzicht samen van de manieren waarop je de Anthologia Palatina kan aanpakken. Hij voelt er niets voor het oorspronkelijke ritme van het gedicht exact te volgen, want daar is het Nederlands niet geschikt voor. Het kan wel, maar het gevaar is dat het lijkt alsof het gedicht door Google Translate is gehaald. Lateur volgt de aanpak van Salvatore Quasimodo. De Italiaanse Nobelprijswinnaar vertaalde met het vrije vers als uitgangspunt, met des te meer aandacht voor de muzikaliteit van de woorden. Een ander gedicht (V.258) van Paulos Silentiarios klinkt dan zo:

Salvatore Quasimodo

Amo di più le tue rughe,
Filinna, che lo splendore
della giovinezza.
Mi piace di sentire
nelle mano il tuo seno
che piega giù pesante,
le sue punte, più del
seno diritto d’una
ragazza. Il tuo autunno
è migliore della
sua primavera ed il
tuo inverno è più caldo
della sua estate.

Quasimodo schept zo hedendaagse poëzie uit het steenoude basismateriaal.

Mij leek dat een vrijbrief om maar wat aan te klooien. Het ritme kan niet zomaar overboord als het origineel daar zwaar op leunt. Wat wel kan is een ander ritme kiezen, dat misschien beter bij het Nederlands past, zolang het besef van de vorm en de inhoud maar overeind blijven. Volgens Umberto Eco is vertalen niet voor niets: dire quasi la stessa cosa (‘bijna hetzelfde zeggen’, zie ook het gelijknamig boek).

Na veel gepruts met ritme, klank en muzikaliteit kwam ik tot onderstaande vertaling. Een paar stijlfiguren zijn in het Nederlands rijm geworden, met in het achterhoofd de ironische lading van rijmende versen van bijvoorbeeld Konstantinos Kavafis. Van een ritme zo strak dat het hagelschoten lijken, heb ik afgezien. Het mag wel swingen maar het hoeft niet allemaal te klinken als ‘Hij heette koning Godefried, zijn vrouw was Hildegaarde, / en na de griesmeelpudding kwam het meten van de baarden’ (Annie M.G. Schmidt).

Ik zag hen vol verlangen, in een ondraaglijke razernij
lang aan elkaars lippen vastgeklonken hangen,
zonder genoeg te krijgen van hun ongeremde liefde.
Zodra ze in elkaars harten hadden willen duiken
probeerden ze enkel nog hun woordennood te lenigen
door ondertussen elkaar hun mantels aan te trekken.
Toen leek hij wel Achilles ten voeten uit, zoals die
zich eertijds in Lycurgus’ kamers had verstopt,
en zij schortte het gewaad op tot aan haar zilverwitte dij
en kwam zo de schoonheid van Artemis nabij.
Weer drukten zij hun lippen op elkaar – ze hadden
een knagende honger naar onafgebroken liefde.
Je zult eerder twee samengeklitte wijnranken ontwarren,
die gedraaid tot een lange vlecht zijn samengegroeid,
dan twee geliefden, die zich in hun armen tegengesteld,
met klamme ellebogen omhelsd, houden vastgeboeid.
Gelukkig is degene die zich verstrikt weet in zulke boeien,
allergelukkigst – maar ik zal in m’n eentje moeten gloeien.

 

* Volgende week (deo volente) échte muziek: Faust van Charles Gounod.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

‘Ik had helemaal schijtgenoeg van het toneelstukje’ – tepelstickers

‘Mijn vriend Ilja Leonardo is dichter,’ zei Monia.

‘Wat dicht hij dan zoal?’ vroeg de vrouw des huizes.

‘Gedichten,’ zei Monia.

Het hoofdgerecht was konijn op Ligurische wijze, met aardappels en olijven. Er werd een exclusieve rode wijn bij geserveerd. En ik had helemaal schijtgenoeg van het toneelstukje. Tegen alle regels van de etiquette in pakte ik de fles van tafel om mijzelf bij te schenken. Dat betekende dat ik nooit meer zou worden uitgenodigd, maar des te beter. Het had echter een averechts effect. Ze vonden dat onbeschofte gedrag leuk van mij. Ik was waarschijnlijk de eerste in vijf eeuwen die het had aangedurfd om in hun huis de ijzeren wetten der wellevendheid te schenden. Ik was een dichter, nietwaar? Dat had ik met deze bruuske daad maar mooi bewezen. Lachend zetten ze zes flessen op tafel. Monia leek daarover nog meer verheugd dan ik.

Ilja Leonard Pfeijffer, La superba (2013; p.185/186).

Morgenavond wordt in het Amstel Hotel (Amsterdam) een literatuurprijs van een grote boekhandelsketen uitgereikt. Ilja Leonard Pfeijffer is één van de genomineerden. Hoewel prijzen me onverschillig laten, kan ik niet ontkennen dat ik het jammer vind dat zich onder de genomineerden slechts één auteur van een zelfstandige uitgeverij bevindt, namelijk Tom Lanoye (Gelukkige slaven).

God, literaire prijzen… ze verschaffen uitgeverijen een autoriteitsargument waarmee verstandelijk beperkte lezers wellicht kunnen worden overgehaald een boek alsnog te kopen. Daarmee hebben prijzen een sociaal-culturele en, vooral, een economische functie. Prima. Maar vanuit het soevereine gezichtspunt van de Literatuur, vanuit het gezichtspunt van de Kunstenaar horen prijzen, instituten en vooral jury’s tot het terrein van de kitsch… Poshlost dient te worden bestreden, geprovoceerd, bespot en weggehoond… Vergadersukkels! Representatieve pakdragers! Castraten! Hahaha… boehoe!

Afijn… we zullen zien of er morgen een auteur opstaat – letterlijk – die het lef heeft De Grote Boekhandelsketenprijs 2014 te weigeren… Flikker toch op met je wisselgeld… vijftigduizend euro… dat verdient een hartchirurg per maand… Net als juryvoorzitter, presentator en muziekliefhebber Paul Witteman trouwens… Ik geloof ook dat –

‘Hé, schrijver… vertel es een verhaal!’

Tepelstickers

Met twee of drie anderen rent Sarah over het grauwe perron naar de enige coupé met openstaande deuren… Ze probeert oogcontact te maken met de conducteur, maar die is veel te druk met zijn fluitje. Het is vol op het balkon… gelukkig maken de anderen ruimte voor haar… De prullenbakken lopen over… Komt doordat de schoonmakers nog steeds staken, lekker. Het fluitsignaal.

Als de trein zich in beweging zet, kan Sarah ontspannen. Het zweet staat op haar rug en op haar voorhoofd. Daglicht! Het IJ, kantoren, het Muziekgebouw, huizen.

Overal staan, zitten, hangen andere reizigers. Sarah haalt haar telefoon tevoorschijn. Geen dringende berichten. De band van haar grote werktas drukt op haar schouder, maar ze heeft geen zin om haar tas op de smerige vloer te zetten. Ze zoekt in het grote bergvak van haar tas naar de filmrecensie die ze op kantoor heeft uitgeprint. Ton past vanavond op de kinderen, zodat zij met Rosanne naar een film over het leven van Yves Saint Laurent kan. Rosanne heeft de film uitgezocht. Op vrijdag gaan ze vaak winkelen samen. En lunchen.

Op Amsterdam-Amstel stapt een jonge jongen in met een vrolijk gezicht. Krullen, donkerblauw pak. Hij blijkt een bekende van twee meisjes die achter elkaar op de trap naar de eerste klas zitten. Jongen en meisjes kennen elkaar van hun studie. De jongen werkt nu bij een communicatiebureau waar hij het enorm naar zijn zin heeft. ‘En jullie dan?’ De meisjes vertellen dat ze stage lopen bij een bedrijf dat feestkleding ontwerpt. ‘Oké,’ zegt de jongen.

‘Ja, maar iedereen zit beneden in mooie werkruimtes, alleen wij zitten weggestopt in een soort glazen hok met een dak van golfplaat.’

‘Als twee huisdieren,’ zegt het tweede meisje. Ze heeft een Brabants accent.

De twee vertellen wat het bedrijf allemaal ontwerpt en produceert: clownspakken, laarzen, pruiken, glitterjurken, boerenkiels, verpleegsters-uniforms, piccolojasjes, cowboypakken.

‘Ontwerpen jullie dat ook allemaal?’ vraagt de jongen. Hij lijkt onder de indruk.

‘Mmm… nou… Wij doen meer de kleine dingen,’ zegt de Brabantse.

‘Ja’ zegt haar vriendin. ‘Op het moment ontwerpen we tepelstickers.’

Sarah kijkt op van haar uitdraai en ziet hoe tien, twaalf mannenhoofden zich in de richting van de meisjes hebben gedraaid. Het is niet moeilijk om te raden tegen welke visioenen al die gistende kantoorkoppen nu vechten… Stond ze hier met Rosanne dan hadden ze, net als vroeger, meteen de slappe lach gekregen. De rest van de reis kijkt Sarah tussen de schouders van twee andere forsensen door naar het langsflitsende groen. Het balkon stinkt naar zweet en testosteron.

Op Utrecht Centraal gaan de pneumatische deuren steunend open; het geluid van stoom dat via een ventiel aan een ketel ontsnapt. Sarah stapt als één van de eersten het perron op – een veulen dat vanuit een donkere stal de wei in loopt.

Tirade – licht, lucht, ruimte.

Soundtrack: Kedeng, kedeng – Guus Meeuwis.

Volgende week: Yves Saint Laurent – en meer.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Metafysische haaien

Het bierviltje met het citaat van Arnon Grunberg lag al in de doos met oud papier. Uit een Voetnoot van eind april: ‘Misschien is vrijwel alles fictie, maar op de fictionalisering van de wereld heeft de literatuur vooralsnog geen overtuigend antwoord geformuleerd.’ Dat is onjuist. Literatuur – Don Quichot, Madame Bovary, het Amerikaanse postmodernisme – heeft sinds het ontstaan van de roman fictionalisering als onderwerp gehad.

Het is de journalistiek die koortsachtig op zoek is naar een antwoord. Mark Danner maakt in The New York Review of Books een reeks over de twee grootste fictieschrijvers van de eenentwintigste eeuw: Donald ‘Unknown Unknowns’ Rumsfeld en Dick ‘The Dark Side’ Cheney. Beiden kunnen buigen op ruime ervaring bij de overheid en het bedrijfsleven.

Cheney is de man die vijf dagen na 11 september 2001 stelde dat Amerika voortaan in het strikte geheim, zonder overleg, zijn vijanden moest bevechten: ‘We also have to work, though, sort of the dark side, if you will.’ Hij zou datzelfde jaar de één-procent-doctrine formuleren: als er één procent kans is dat een Pakistaan Al-Qaeda aan een kernbom helpt, moest de VS dat in zijn reactie als zekerheid beschouwen.

Hij was een grote aanjager van het spionageprogramma Stellar Wind, dat in een latere versie Prism heette en pas vorig jaar door de klokkenluider Edward Snowden werd onthuld. Cheney stond aan de basis van het grootschalig inzetten van drones om terrorismeverdachten in het buitenland te liquideren – een beleid dat door Obama versterkt is voortgezet.

Cheney is een bikkelharde dogmaticus, Rumsfeld een hyperintelligente dogmatische opportunist. Rumsfeld bezit de vaardigheid zijn nietsontziende machtswil te verbergen achter een masker van goedmoedige, boerse onverstoorbaarheid. Een groot stilist ook, die beschikt over een arsenaal aan zelfverzonnen spreekwoorden: ‘People were chasing the wrong rabbit’ – hij bedoelde de terreurbestrijding voor 11 september – en sofistische schema’s: zijn befaamde ‘unknown unknowns, waarmee hij de volstrekte onvoorzienbaarheid van de aanslagen op 11 september bedoelde.

Danner laat zien dat Rumsfeld steeds de eigen stal kundig leegschraapt. Er waren wel degelijk aanwijzingen voor een op handen zijnde aanslag – er werden verdachte studenten bij een vliegschool gemeld; dezelfde studenten die twee vliegtuigen in het World Trade Center zouden laten crashen.

Berucht is de schriftelijke aanvulling die Rumsfeld op 2 december 2002 gaf op een Memorandum waarin zijn toestemming werd gevraagd voor een aantal gespecificeerde ondervragingstechnieken: het verwijderen van kleren, gevangenen een kap opdoen bij transport, ze blootstellen aan persoonlijke fobieën, zoals angst voor honden, ondervragers die zich voordoen als sadistische buitenlanders, blootstelling van verdachten aan pijnlijke omstandigheden, zoals verplicht staan met een maximum van vier uur. Rumsfeld leest de lijst door en voegt er de volgende regel aan toe: ‘I stand for 8-10 hours a day. Why is standing limited to 4 hours a day?’ Het had een uitspraak van Rodney P. Tine in Infinite Jest kunnen zijn.

Danner bespreekt een documentaire waarin Rumsfeld geconfronteerd wordt met deze ene zin. Hij stelt zonder verpinken vast dat hij nu eenmaal indertijd meerdere uren per dag staand achter zijn bureau werkte en dat hij toch niet schuldig kan zijn aan het misbruik dat van zijn woorden werd gemaakt?

Hier ligt de essentie van het kwaad, daar waar het demonisch wordt: liegen en er op het zelfde moment echt in gaan geloven omdat jij het bent die het zegt. Een fictie scheppen en die willen behouden ten koste van elk bewijs van het tegendeel. Rumsfeld wil waar hebben dat er in Irak geen opstand is uitgebroken, dat de troepen snel naar huis kunnen, dat er maar één man met een vaas uit een museum is komen lopen en dat van plundering geen sprake is.

Rumsfeld is geen leugenaar maar iemand die zelf de waarheid wil bepalen – hij verkondigt die net zolang totdat hij zwart op wit op een tegenspraak kan worden betrapt. Dan gaat hij overstag alsof hij nooit iets anders heeft gezegd.

A man using language to obscure the world from himself as well as from others’ – zo is over hem gezegd. Anders gesteld: zijn uitspraken hoeven niet te voldoen aan de werkelijkheid zolang de werkelijkheid voldoet aan zijn uitspraken. Hij was een eind op weg, maar liep stuk in Irak.

De conservatie spindoctor Karl Rove heeft naar verluidt beweerd dat wie een wereldrijk runt niet langer met de realiteit rekening hoeft te houden: ‘We’re an empire now, and when we act, we create our own reality… We’re history’s actors… and you, all of you, will be left to just study what we do.’       

Heeft Rove geen gelijk gekregen – is dat niet wat we doen, bestuderen hoe een groep neoconservatieven met politieke steun van de Nederlandse regering in Irak de werkelijkheid naar haar hand probeerde te zetten – dat wat ‘de kennis van nu’ is gaan heten?

Als voetnoot bij de verdere studie van fictie dit citaat uit Roberto Bolaño’s vorig jaar vertaalde Nazi-literatuur in de Amerika’s: ‘Ik leef tussen piranha’s, schreef hij, maar don Rubem Fonseca leeft in een aquarium met metafysische haaien.’

Waarom je altijd met een dichter moet trouwen*

Tirade 454 voorplat Rosa VitalieDe afgelopen weken was het op de redactie van Tirade alsof we er allemaal een stuk of vijfentwintig minnaars en minnaressen op nahielden – althans, dat is hoe het voelt als je honderd dichters vraagt om een gedicht over de liefde te schrijven en vervolgens met hen correspondeert over de voortgang van de gedichten/het nummer in wording/hoe vreselijk al dan niet geweldig de liefde toch is. Zeventig van hen namen de opdracht aan, waardoor we nu met trots deze Tirade-poëziespecial uit kunnen brengen. Het nummer wordt gepresenteerd tijdens de openingsavond van het Amsterdam Poëziefestival dat van 9 tot en met 11 mei plaatsvindt in De Nieuwe Liefde te Amsterdam.

Dichters en liefde, kun je je afvragen – is dat niet een al te uitgekauwde combinatie? Valt er nog wel iets nieuws over de liefde te schrijven? Zelf denk ik van wel – voor het lezen en schrijven van poëzie is een bepaalde gevoeligheid nodig die ook nodig is in de liefde, en aangezien veel dichters een hele hoop van die gevoeligheid hebben, hebben ze vaak ook een hele hoop liefde. Of tenminste gedoe in de liefde. Voeg dat gedoe samen met wat die gevoeligheid ook in gang zet, namelijk het dichten, en dichters zullen tot in het oneindige nieuwe gedichten over de liefde blijven schrijven.

Tot zover mijn cirkelredenering. Wat vinden dichters eigenlijk van de liefde? Zijn ze werkelijk zo romantisch en gekweld als men je vaak wil doen geloven? Ik heb eens geteld:

Iets minder dan de helft van de ingestuurde gedichten zou je op een of andere manier als ‘ongelukkige liefdesgedichten’ op kunnen vatten (hierbij moet ik eerlijkheidshalve opmerken dat er bij mijn tellen mogelijk sprake is geweest van projectie). Twintig gedichten waren uitgesproken tevreden over de liefde in het algemeen en/of over een specifieke geliefde. En dan was er nog een negentiental gedichten waarvan het mij niet meteen duidelijk was of ze de liefde in positieve of negatieve zin bezongen/die zo’n waardeoordeel niet in zich droegen. Eigenlijk helemaal niet zo’n slechte score, vind ik. Al helemaal niet als je je bedenkt dat dichters die gelukkig zijn in de liefde soms wel droevige liefdesgedichten schrijven, terwijl het omgekeerde slechts zelden het geval is. Maar goed, uiteindelijk gaat het natuurlijk helemaal niet om de vraag of liefde wel of niet leuk is, dat verschilt van persoon tot persoon en van tijd tot tijd – interessanter is het om te kijken hoe dichters precies omgaan met de liefde in hun gedichten.

Eén van mijn eigen lievelingsgedichten waarin liefde en dichten allebei aan bod komen is het gedicht Why You Should Never Marry a Poet van Heather Bell.

Ik vertaalde het ooit voor Tirade 447:

 

Waarom je nooit met een dichter moet trouwen

Denk na – de manier waarop credit cards, bougainvillea,
vakanties, woordenboeken, de weg op weg naar het werk allemaal
nooit genoeg zullen zijn. De dichter wenst
met haar diepste botten
en schrijft dat ze wenst
dat ze je had vermoord
in de supermarkt. Ze vraagt zich af
waarom ze ooit van je hield in vers.
Ze publiceert boek na boek. Iedere zin
zet uiteen hoe lelijk en monsterlijk je haar is ’s ochtends. En hoe
je je, meelijwekkend, als mos,
aan haar vastklampt.
Maar toch trouw je met haar
en ze ziet eruit als een waas van sneeuw
in het wit. Je verwacht dat ze een gedicht over je
voor zal lezen, die dag, waarop iedereen luistert: haar keel

 is tenslotte een meeldraad
of een lucifer.

Maar ze is stil, zegt enkel JA IK WIL
en een paar Bijbelverzen.

De dichter heeft lief met het meest gewelddadige hart
denkbaar. Wat je niet hebt geweten –
ze heeft je al deze jaren
de waarheid willen vertellen,
maar is zwijgzaam geworden als een oude geliefde
van tachtig. Er is geen manier om te zeggen

hoe iemand houdt van de pijn van je gebroken lippen,
de zware buik van je tong, de jaren dat ze zich
onbemind wist,
maar beminde. Denk na –

De dichter vreest het kennen en vinden van je mond door een ander.
Ze is bang voor je –
realiseert zich dat je beter
liefgehad had kunnen worden of heviger
of met echte woorden.

 

In dit gedicht is een dichter aan het woord die stelt dat de woorden van een dichter niet genoeg zijn wanneer het liefde betreft. Dichters draaien dingen om, zetten de werkelijkheid naar hun hand, maar dit kunnen ze slechts doen voor zolang het gedicht duurt. Ik heb me lang afgevraagd hoe ik me verhield tot de boodschap die dit gedicht brengt. Hoe vaker ik het lees, hoe meer ik geneigd ben om het gedicht juist als een aanbeveling om met een dichter te trouwen te zien. Want die ontoereikendheid van de taal, die realisatie dat zeggen dat je liefhebt niet hetzelfde is als liefhebben, kan Heather Bell alleen beschrijven bij gratie van het feit dat ze dicht. Niemand weet immers zo goed hoe woorden de plank mis kunnen slaan als degene die al zijn woorden zorgvuldig wikt en weegt, en zelfs soms dan nog tot de conclusie moet komen dat hetgeen hij schrijft niet het juiste is. Wie trouwen te burgerlijk vindt, kan trouwens ook gewoon een keer met een dichter naar bed.

In ieder geval, hier zijn vijfenzeventig gedichten over de liefde, in alle gedaanten die zij aan kan nemen, door bijna evenzoveel dichters, in alle gedaanten die zij aan kunnen nemen. De redactie wil iedereen die aan deze Tirade heeft bijgedragen nog eens hartelijk bedanken voor hun liefdevolle medewerking. Het is een prachtig nummer geworden.

—-

Tirade 454 bevat, behalve het redactioneel van Lieke Marsman hierboven,  Nieuwe Liefdesgedichten en Vertaalde Liefdespoëzie van: Ilja Leonard Pfeijffer, Alfred Schaffer, Eva Gerlach, Piedad Bonnett (vertaald door Luc de Rooy), Charlotte Mutsaers, Frank Keizer, Vicky Francken, Jannah Loontjes, Paulos Silentiarios (vertaald door Marko van der Wal), Leo Vroman, Tomas Lieske, Nikki Dekker, Maria Barnas, Gerbrand Bakker, Annemieke Gerrits, Ruben van Gogh, Nickie Theunissen, Piet Gerbrandy, Astrid Staartjes, Sasja Janssen, Antoine de Kom, Anne Broeksma, Paul McCartney (vertaald door Bindervoet & Henkes), Ingmar Heytze, Sylvie Marie, Lieke Marsman, Maarten van der Graaff, Tjitske Jansen, Anne Provoost, Ellen Deckwitz, Erik Bindervoet, Annelie David, Abdelkader Benali, Marjolijn van Heemstra, Paul-Jean Toulet (vertaald door Harrie Geelen), Maartje Smits, Mauro Pawlowski, Joost Zwagerman, Annemarie Estor, Gilles van der Loo, Bianca Boer, Lhasa de Sela (vertaald door Henkes & Bindervoet), Delphine Lecompte, Daniël Vis, Anna Enquist, Tsead Bruinja, Marije Langelaar, Mark Boog, Hannah van Wieringen, Jane Leusink, Nachoem M. Wijnberg, Lize Spit, Thomas Möhlmann, Milou Voskuilen, Daan Doesborgh, Kira Wuck, Nizar Qabbani (vertaald door Hafid Bouazza), Martijn Knol, Lies Van Gasse, Pieter de Bruijn Kops, Tonnus Oosterhoff, Joost Baars, Yannick Dangre, Hans Dekkers, F. Starik, Hannah van Binsbergen, Erik Lindner, Ester Naomi Perquin, Willem Jan Otten. Prozaïste Maartje Wortel besluit het nummer met een tirade over de Liefde.

Vanavond, tijdens de openingsavond van het Amsterdam Poëzie Festival, in De Nieuwe Liefde, presenteert Tirade Tirade 454. De line up en andere informatie vind je: hier.

* Redactioneel Tirade 454.

Daniël Rovers zondagse gastblogger mei 2014

Afgelopen zondag presenteerde Daniël Rovers (1975) zijn jongste boek, een bundel reisverhalen. Komende zondag levert hij zijn eerste, eigenlijk tweede, Tirade gastblog.

Nieuwsfeit: Daniël Rovers is deze maand onze zondagse gastblogger.

Daniël Rovers is schrijver van de essaybundels Bunzing en De figuur in het tapijt en de romans Elf en Walter. Met Iannis Goerlant vertaalde hij David Foster Wallace’ De bleke koning. Deze week verscheen zijn bundel (anti)reisverhalen getiteld De zon is het probleem niet. In Tirade 450 publiceerde Rovers een tirade tegen zichzelf. En in het voorlaatste nummer van Tirade, Tirade 453, publiceerde hij het verhaal The Killing Fields.

De leesclub

De afdeling verkoop van mijn uitgeverij mailde. Er blijkt een stijgend aantal leesclubs in Nederland te opereren.

Omdat zinnen met de woorden ‘lees’ en ‘stijging’ erin in onze taal zelden voorkomen, schonk ik het bericht mijn volle aandacht, iets wat me door de hoeveelheid zakelijke en minder zakelijke mail die dagelijks over mijn laptop giert helaas nog maar zelden lukt. 

Ik ben fan van de afdeling verkoop. Ze is niet alleen mooi om te zien, maar ook heel grappig. Op presentaties en andere borrels probeer ik altijd bij haar in de buurt te staan. Hierin ben ik overigens niet alleen, waardoor het rond Ilona vaak drukker is dan bij de schaal haring en de pakken sap. 

Ilona’s verzoek was (en ik hoop dat ik het goed samenvat) of ik  een aantal vragen kon bedenken over mijn laatste boek, waardoor we zo’n leesclub een beetje tegemoet zouden kunnen komen.  

Nu wil het toeval – waar ik ondanks mezelf steeds minder in begin te geloven – dat ik volgende week ben uitgenodigd door zo’n leesclub. Een klein gezelschap hoger opgeleiden is op dit moment Het laatste kind aan het lezen, en zal mij daar vragen over gaan stellen. 

Dat leek me ook de meest logische gang van zaken: dat men iets leest, er vragen over heeft en die stelt. 

Ik ging eens op internet kijken en trof een Engelse site aan die kennelijk speciaal voor dit doel is ingericht en die er zo professioneel uitziet dat er een aantal grote uitgeverijen achter moet zitten. Ik voerde Midnight’s Children in, en kreeg prompt 20 book club questions. Nummer 2 was: 

“2. To what extent has the legacy of the British Empire, as presented in this novel, contributed to the turbulent character of Indian life?”

Ik probeerde me een leesclub voor te stellen die op dinsdagavonden bijeenkomt in het huis van steeds een ander lid, ergens in Upper Avonstead-Upon-Brindleheathstowe. Zes getrouwde vrouwen wier mannen niet lezen, en twee mannen die nooit getrouwd zijn geweest. Gemiddelde leeftijd: 50. Blanke mensen aan een oudgrenen keukentafel met een blauw-emaillen hanglamp erboven. Theekopjes van fijn porselein naast ellebogen. Een vooroorlogs koekblik gapend in het midden van de kring. Achter een rijtje voormalige kwarkbakjes dat bieslook, krulpeterselie en verdorde basilicum huisvest, schampt een beschaafde regen het venster.  

Moeilijk om de bovenstaande scène anders dan als deprimerend te lezen, en dat terwijl het enige harde bewijs voor inkleuring mijnerzijds het woord ‘verdord’ is. Moeilijk, ook, om mezelf anders dan hautain te vinden in het beschrijven van de leesclub. Toch staat dat nergens. Het contrast tussen de vraag en de club blijkt bij herlezing het zuur te bevatten. 

Ik neem een andere vraag: 

“8. ‘There is no escape from form’ says Saleem (p. 226); and later, he speaks of his own ‘overpowering desire for form’ (p. 317). Set against this is the chaos of Indian life which is described in such detail throughout the book. How is this coherence achieved? What role does mythology play in giving form to events in the novel?””

Brian, de oudste van het gezelschap, bijt een miniem stukje van zijn butter biscuit en legt het koekje terug op zijn vlakke hand, die hij wat onnatuurlijk op schouderhoogte houdt terwijl hij met zijn andere de vragenlijst vlakstrijkt. Omdat Brian schoolmeester geweest is, leest hij meestal de vragen voor. Zijn diepe stem galmt in de grotendeels betegelde ruimte: veertig jaar Chesterfields zonder filter die stuk voor stuk hun geld waard waren. Ondanks de verse seringen in hun vaas op de hoek van het aanrecht dringt de geur van oud vocht zich op. Het soort vocht dat via de muren van een oud huis de botten van een oude man in kruipt. Het is waarschijnlijk dat Brian (na Mary’s verloren gevecht tegen haar kanker, op een onbeschaamd mooie lentedag vorig jaar) de leesclub als eerste zal moeten verlaten. Wie zal de vragen voorlezen als hij er niet meer is? 

How is coherence achieved?‘ leest Brian. Op het woord coherence blijft zijn stem even hangen. Iedereen heeft het gehoord. 

 

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Ergens heel zuidelijk.

    Ergens heel zuidelijk.

    (beeld: Don Duyns) Ergens heel zuidelijk.In de straat Magellaan.In de bek van een bultrug. EénToen ik vier jaar en twee maanden was, vermoordde ik een parkiet.Zonder opzet,Maar wel met mijn gemene blote hand.Ik moest heel hard huilen.‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ vroeg mijn vader.‘Ik wist het niet,’ zei ik — en dat meende ik ook.Mijn...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het naamloze teentje

    Het naamloze teentje

    (beeld: Don Duyns) …En het weekend… kwam tevoorschijn. Ik sla de dekens van me af en zet mijn blote voeten op de grond. Het zonlicht spiekt langs de gordijnen. Ik wrijf in mijn ogen met mijn armen wild omhoog en omlaag, alsof ik vliegen wil. Dat wil ik ook: ik spring op. Het weekend is...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.

  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.