You don’t wanna know.’ – de eetleesclub

 

in een nieuw land een winkel beginnen

daar ’s ochtends de luiken openen

zien dat het lente is

 

Lieke Marsman, De eerste letter (2014)

  

1) De Tirade Leesclub

Utrecht, dinsdagavond 11 maart 2014. Zodra ik vanuit de muur het restaurant in stap, word ik door de leesclubleidster aan mijn mouw getrokken en langs de tafeltjes met etende lezers (m/v) geleid. Hallo, hallo, hallo.

2) Twee sterke vrouwen

Miek Zwamborn en Isa Hoes hebben – op een paar verschillen na – hetzelfde boek geschreven. In zowel De duimsprong als in Toen ik je zag, mijn leven met Antonie probeert een vrouwelijke vertelster in het reine te komen met het verlies van een overleden/verdwenen man. Beide boeken zijn gelardeerd met foto’s.

Maar in de kunsten en de letteren gaat het natuurlijk altijd om de verschillen. Om de details.

Het boek van Zwamborn is literatuur, in de modernistische traditie, het boek van Hoes is lectuur. Het ene is cerebraal, artistiek en intellectueel, het andere emotioneel, toegankelijk en volks. Het boek van Hoes had bij veel uitgeverijen kunnen verschijnen, aan projecten als dat van Zwamborn durven alleen zelfstandige uitgeverijen zich te wagen.

3) Echo, echo (1/2)

‘De cabrio wordt gestart, het dak gaat open en de muziek gaat aan: ‘Lose Yourself’ van Eminem schalt uit de speakers. (…) Ik hoor ze wegrijden, met de muziek snoeihard aan. Vader en zoon, de berg af, keihard meezingend en met de grootste lol.’ (Toen ik je zag, p.159)

En:

‘Ik reed over Zürich terug naar Amsterdam (…) In de achteruitkijkspiegel zag ik de velden als een reusachtige muur van gras liggen. Ik luisterde naar Bach met het volume helemaal open. De oude Golf maakte zoveel lawaai dat alleen de lage tonen te horen waren.’ (De duimsprong, p.150).

4) Frits (63)

‘Maar die Heim… heeft die nou echt bestaan of niet?’

5) Annechien (27)

‘De hersenen van Miek en het hart van Isa… dat lijkt mij wel een ideale combi.’

6) Steen

De duimsprong. Jens – een Bas Jan Ader-achtig personage – lijdt, als ik het goed zie, aan depressies en paniekaanvallen en is op een dag verdwenen. De reizen en wandelingen die de vertelster van De duimsprong daarna maakt, de fascinatie die zij opvat voor, onder andere(n), de geoloog Heim helpen het verdwijnen van Jens te verwerken. Bergen en stenen lijken aanvankelijk symbolen voor dood en verstarring, later voor kracht en onvergankelijkheid. Steen, gedenksteen.

7) Ruben (42)

‘Persoonlijk vond ik het boek van Isa Hoes een beetje zeurderig… als ik emotionele vrouwenpraat wil horen, kan ik net zo goed een halve liter witte wijn in m’n vrouw gieten. En dat zeg ik met alle respect.’

8) Sez Ner

Miek Zwamborn schrijft niet alleen, ze vertaalt ook. Dit schreef Tirade over de door Zwamborn in het Nederlands omgezette Sez Ner Trilogie: Sez Ner (SN I), Achter het station (SN II), De laatste (SN III). De wereld van Zwamborn is een heel andere, ernstiger, dan die van Camenisch, maar soms slingert een zin van Zwamborn zomaar richting Sez Ner:

‘Ik nam niet de snelle route maar het weggetje waarover ook de schapen en de koeien in de vroege zomer naar boven gingen.’ (De Duimsprong, p.221)

9) Echo, echo (2/2)

Het gaat niet goed met Antonie Kamerling. Zijn vrouw, Isa, wil weten wat er in hem omgaat. Ze vraagt het. Hij antwoordt (TIJZ, p. 252): ‘Dat wil je niet weten.’

Het doet denken aan een passage uit de biografie die D.T. Max schreef over David Foster Wallace (Every Love Story is a Ghost Story, 2012; p.299). In juni 2008 – drie maanden voor Wallace’s zelfmoord – vraagt redacteur Michael Pietsch, na afloop van een dinertje, aan zijn auteur hoe het met hem gaat. Wallace antwoordt: ‘You don’t wanna know.’

Hoe is het om aan depressies te lijden? Is het alsof je van binnen helemaal kapotvriest? Of eerder alsof je vanuit een vliegtuig naakt in de prikkelstruikjes bent geflikkerd? – blijven liggen doet pijn, bewegen doet pijn. Het boek van Hoes brengt ons niet veel verder – Kamerling lijkt zijn demonen vooral te bestrijden door te gaan slapen – maar draagt, geloof ik, wel bij aan het slechten van het taboe en de schaamte rond depressie. Hulde voor Hoes.

10) Eva (51)

‘Eerlijk gezegd had ik tijdens het lezen van Isa’s boek een heel dubbel gevoel… aan de ene kant had ik met Isa te doen, ik heb een paar keer echt zitten snikken, mogen jullie best weten… maar aan de andere kant was ik ook een beetje jaloers… Van zo’n knappe, artistieke Antonie is het zonde dat ie dood is, maar mijn eigen saaie kutFrans zal nooit zelfmoord plegen… daar issie veel te laf voor… dus voor mij is het wachten tot ie eindelijk kanker krijgt of een keer verongelukt. Lekker dan! Dat heb ik weer!’

11) Evaluatie

Het inleiden en bijwonen van een leesclubavond was een interessante en leerzame ervaring. Ik hoop in mijn werkzame leven nog veel avonden in de stimulerende aanwezigheid van boekenliefhebbers door te mogen brengen. Daarom vanaf deze plek heel veel lieve knuffeltjes voor eenieder die Het Betere Boek én Het Goede Gesprek een warm hart toedraagt. Knuf, knuf. Knuf, knuf.

Tirade – monter.

Soundtrack: Don’t Worry, Be Happy.

Ik wilde je tot besluit van mijn stukje – bij wijze van experiment, via de reactiemodus – uit twee mogelijke blogonderwerpen voor volgende week maandag laten kiezen. INTERACTIEF BEZIG ZIJN! Maar dat gaan we volgende week pas proberen, want aanstaande donderdag gaat de nieuwe film van Wes Anderson in première.

Volgende week: The Grand Budapest Hotel – Wes Anderson. En: hoe gaat het eigenlijk met Stephan Enter?

In de Oorshop

Het opgroeien van de schrijver (II)

Toen ik voor de eerste keer ging praten bij de Bezige Bij, vroegen ze me of ik meer boeken ging schrijven, of het niet alleen bij die ene roman bleef die ze nu hadden gelezen. Ja, tuurlijk, ik ga meer boeken schrijven, dat is toch logisch? Maar heel logisch bleek dat niet te zijn; in 2004, het jaar dat ik debuteerde, waren er nog een stuk of zestig andere debuten, en van de meeste debutanten uit dat jaar zijn geen boeken meer uitgegeven.

In Nederland zijn een hoop mensen die zichzelf schrijver willen noemen, maar er zijn vooral heel veel mensen die een boek hebben geschreven.

Frank Heinen heeft in de boekenweek-special van Vrij Nederland een stuk geschreven over de klas van 2004, de debutanten van tien jaar geleden dus, en door de melancholische inslag van Frank zelf is het vooral mooie mistroostigheid om te lezen, maar een opvallend feit uit het stuk is hoe weinig mensen door zijn gegaan met uitgegeven worden. Niet gek natuurlijk: zestig debutanten, stel je voor dat die allemaal op drie, vier boeken zouden zitten nu, plus alle debutanten voor en na hen, die ook allemaal zouden blijven produceren (en uitgegeven worden): dat zouden angstwekkende hoeveelheden boeken zijn geworden, en het is al zo dringen in de boekwinkel.

Dat gesprek bij de Bezige Bij – ik had toen het gevoel dat ik een briljant en wereldschokkend boek had getikt, en dat was het natuurlijk niet. Het was zelfs schokkend normaal, achteraf bezien. Maar zo zat ik er wel, met dat gevoel: mijn debuut komt eraan en literair Nederland gaat schudden op de grondvesten. De redacteuren met wie ik toen sprak, wisten wel beter: dat wordt een aardig debuut, want die jongen kan schrijven, maar z’n goeie boeken moeten nog komen. 

Een aardig debuut: als ze dat toen hardop tegen me gezegd hadden, was mijn wereldje even ingestort, natuurlijk. Maar ik denk dat een aardig debuut de ideale uitgangssituatie is voor den schrijver. 

Volgens mij zijn er drie soorten debuten.

Het aardige debuut: een prima geschreven boekje waar niet veel reuring over zal ontstaan. Het verhaal is bij voorkeur van de coming-of-age-variant, jonge man of jonge vrouw maakt niks bijzonders mee en is een tikje ongelukkig. Zie: mijn debuut. 

Het wereldschokkende debuut: een briljant boek dat de schrijver nooit meer zal kunnen overtreffen.

Het wereldschokkend bedoelde debuut: een boek waarin vooral heel veel gebeurt, met malle personages en gekke wendingen, omdat de schrijver absoluut niet tussen de aardige debuten wilde eindigen. 

En hoe ziet de carrière van de schrijver er na zo’n debuut uit?

Bij het aardige debuut volgen meer boeken, die langzaam beter en beter worden (met vast wel een misser ertussen). 

Bij het wereldschokkende debuut volgen meer boeken die soms wel, soms niet goed zijn, maar de schrijver moet altijd vragen beantwoorden over zijn eerste boek.

Bij het wereldschokkend bedoelde debuut: geen vervolg van de schrijfcarrière.

 

Volgende week: Het opgroeien van de schrijver (III)

———————-

Walter van den Berg (1970) is deze maand Tirade’s zondagse gastblogger. Van den Berg publiceerde tot op heden – behalve vele kortverhalen, columns en reportages – drie romans: De hondenkoning (2004), West (2007) en Van dode mannen win je niet (2013). In Tirade 449 vind je zijn prachtige kortverhaal Voetbalkantine, in Tirade 450 een heftige ‘tirade’.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Amsterdam, 8 maart 2014

Lieve Arjen,

Vrienden die voor lange tijd naar het buitenland gaan, mis ik niet. Dit zal je kwetsen, maar het is beter dat je het meteen weet. Scheelt in de verwachtingen. Je hield op te bestaan op het moment dat je je immer staalbeslagen hakjes lichtte. Gelukkig leest er niemand mee – het is tenslotte zaterdag –  en kan ik dit soort dingen in de veilige ruimte van onze briefwisseling kwijt.

Op dit moment zit ik in de paaskipgele badjas die je me voor mijn verjaardag gaf aan tafel, en probeer met het klapscherm van mijn laptop mijn ontbijtende gezin te blocken. Nadim is zojuist van de trap gedonderd en heeft zijn eerste bloedlip. Prachtig rood bloed, heeft onze jongen. Van binnen is hij ook al zo goed gelukt.

Omdat je niet meer voor me bestaat, vraag ik me af wie ik eigenlijk schrijf. Misschien is de ‘persoon’ Arjen van Lith niet meer dan een filmdoek voor me geworden, een blank doch smaakvol vlak waarop ik mijn gedachten projecteer. 

Zal ik je met Jezus vergelijken? Ook moeilijk te vinden, maar altijd aan te roepen als je met zijn zwijgen genoegen neemt. In ieder geval heb je hetzelfde fysiek (al ben je waarschijnlijk langer): dat tanige, ascetische. 

Jezus zou Luckies roken, denk ik. Of Caporals.

Wat rook je, daar in Austin? 

Zeg maar niets. Als schrijver kan ik dat soort dingen prima zelf bedenken. 

Je rookt Luckies, natuurlijk. De zon staat laag aan de middaghemel terwijl je het vuur in je getoaste tabak zuigt. Ik verwacht dat je langzaamaan begonnen bent met het dragen van een lichtkomisch (eventueel strooien) cowboyhoedje. Overhemden droeg je hier ook al, maar heb je bij dat kleine boetiekje aan de rand van de campus al een denimshirt gekocht met een subtiel net Texaans borduursel over de schouders?

Na hoe lang is een Nederlander in rodeolaarzen officieel geen toerist meer? Maakt het uit als die laarzen van paars lakleer zijn?

Welke ongeschreven regels er in Austin ook gelden, Arjen van Lith zal ze binnen de kortste keren doorgronden om ze vervolgens te breken*. Nee, nooit breken. Te pletten. Nee. Om ze vervolgens licht in te deuken.

Ach, je zou eens moeten weten hoe helder ik je voor me zie.

Hoe karakteristiek je naar huis stapslentert. Niemand kan zo casual bewegen en toch zo heel erg rechtop lopen als jij. Dat is een gave, Arjen. Weet dat alsjeblieft.

Is stapslenteren misschien Nederlands voor moseyen? Ik begrijp dat men moseyt, waar je nu woont. Zou je daarover in je volgende brief meer kunnen vertellen? Is jouw manier van lopen daar eigenlijk wel bijzonder? Ik heb nog zoveel vragen. Zo vreselijk veel belangrijke vragen.

Maar maak je geen zorgen over mij, als ik nog voor je besta. Je bent net thuisgekomen en rookt op het balkon, met je ellebogen op de afbladderende verf van de reling. De minste beweging doet bloedrode snippers op de stoep regenen. Geniet van nog zo’n Lucky, en van het evenzo gefilterde zonlicht onder je strooien Stetson. 

De sproeiers in het parkje voor je huis gaan aan. Ettelijke regenboogjes komen boven het Kermitgroene gras te hangen. Je verheugt je op het perfecte moment om die rodeolaarzen te gaan dragen; denkt na over de kleur. Misschien toch maar geen paars.

Rood, denk je nu, aangespoord door de bladders op de stoep. Dan zeg je het hardop:

Kleuterbloedliprood.’

Je glimlacht. Neemt je voor het woord straks op te schrijven.  

En nu, Arie, terwijl ik deze woorden tik, kantel je je hoed een graad of drie voorover. Net ver genoeg over je klamme voorhoofd om de perfecte hoeveelheid Texaanse avondzon door te laten. Je legt je vingertoppen op de deuk in het gevlochten stro, en geeft me met toegeknepen ogen een net zichtbaar knikje.

Liefs,

your man in Amsterdam,

 

Gilles

 

 

* Ik vermoed dat amerikanismen als regels breken in mijn brieven steeds vaker zullen voorkomen. Het is een wezenlijk onderdeel van het me eigen maken van mijn nieuwe personage Arjen Vanlith. De klemtoon zal in je nieuwe achternaam overigens op de a gaan liggen. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Samenwerking Amsterdam Poëziefestival & Tirade

Van 9 t/m 11 mei 2014 vindt in De Nieuwe Liefde, centrum voor debat, bezinning en poëzie, het eerste Amsterdam Poëziefestival plaats. Het festival en literair tijdschrift Tirade bereiden ter gelegenheid daarvan een Tirade special voor met als thema ‘Nieuwe Liefdespoëzie’. Het Tirade liefdespoëzienummer, Tirade 454, wordt gepresenteerd op de openingsavond van het festival: vrijdag 9 mei 2014.

Op het Amsterdam Poëziefestival treden dichters op als Eva Gerlach, Remco Campert, Nachoem Wijnberg, Anne Vegter en Micha Hamel. De openingslezing wordt verzorgd door K. Schippers. Verder is er een programma over en met Joke van Leeuwen, over de poëzie van Duizend-en-één-nacht, over vrouwelijke dichters en de liefde en over poëzie en democratie. Tirade redacteur Lieke Marsman is festivaldichter, oud-Tirade redacteur Mirjam van Hengel programmeert het Amsterdam Poëziefestival.

Meer informatie over het Amsterdam Poëziefestival vind je op de site van De Nieuwe Liefde.

Je duurzame relatie met Tirade begint hier.

Tirade – houdt van literatuur

Tirade – verliefd op poëzie.

Soundtrack: ‘We will live each day in springtime‘ – Minnie Riverton, Lovin’ you.

P.S. Op dinsdag 25 maart 2014 verschijnt Tirade 453 – details (genres, namen) volgen binnenkort.

The One (2)

Een weekje terug schreef ik op deze plek vol enthousiasme over de James-Brownbiografie The One. Mijn grotendeels denkbeeldige publiek zou ik tekortdoen als ik niet even terugkwam op het boek, dat ik inmiddels uitheb. Zo halverwege die 400 bladzijden gebeurt er namelijk iets eigenaardigs.

Omdat James Brown vreselijk oud was (geboren in 1933 te Barnwell, South Carolina) en zijn eerste jaren in volstrekte onbekendheid doorbracht op een plek waarover niemand in die tijd schreef (de zwarte kant van Augusta, Georgia), was het aan biograaf R.J. Smith om – steunend op de paar feiten die hij bijeen kon schrapen – een verhaal te maken van de stormachtige lente van Browns leven. J.B. zelf was notoir onbetrouwbaar waar het ging om zijn eigen verhaal, dat van de inconsistenties en romantiseringen aan elkaar hing.

Smith, die al van meerdere boeken auteur of co-auteur was voordat hij The One schreef, heeft zich voor zover ik heb kunnen achterhalen nooit aan fictie gewaagd. Maar Jezus, wat zou hij er vlammend goed in zijn. Hij zuigt je de wereld van Brown in met een gelaagd en levensecht personage dat belachelijk, beminnelijk, ontroerend en stuitend kan zijn zonder het minste hobbeltje van een overgang. 

Wanneer Brown (rond bladzijde 150) zijn eeltige voeten echter eindelijk in de glimmende loafers van de roem steekt om te ontdekken dat ze hem als gegoten zitten, verandert er iets fundamenteel in Smiths manier van schrijven. Ik kan alleen maar aannemen dat er vanaf die periode in het leven van Brown een bulk aan informatie over de hardest working man in showbusiness te vinden is. Tourschema’s, financiële gegevens, krantenartikelen, loslippige collega-beroemdheden en boze ex-bandleden (waarvan J.B. er een leger zou verzamelen), zorgen samen voor een van-minuut-tot-minuutdekking van Browns hoogtijdagen.

Het is hier dat R.J. Smith mijn aandacht begint te verspelen. Hier gebeurt precies wat biografieën voor mij doorgaans zo oninteressant maakt. Door de overstelpende hoeveelheid werkelijkheid die Smith aanvoert, verliest hij het personage van Brown dat hij zo zorgvuldig en talentvol opvoerde. Natuurlijk zijn de feiten nog steeds om van te smullen en houd je aan het lezen van The One nog jaren anekdoten over voor elke gelegenheid, maar het hart – vergeef me het drama maar even –  wordt door de feiten uit het boek gesneden. 

Zo gauw je iets opschrijft moet je accepteren dat het fictie wordt. Het verslaan van de waarheid is niet alleen een illusie, de poging ertoe ondergraaft ook de doeltreffendheid waarmee je je verhaal vertelt. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Het vingertje van Ouariachi – hoe Jamal Ouariachi toch geen feminist werd

In de boekenweek-special van Vrij Nederland die vandaag verscheen staat onder andere een stuk van schrijver Jamal Ouariachi met als titel ‘Vrouwen, leg de lat eens hoger! (de parttime-mentaliteit van vrouwen in de Nederlandse literatuur)’. Gisteravond kondigde Jamal het stuk op zijn facebook aan door te zeggen: ‘Ik ben vanaf morgen feminist. Maar dan net even anders.’

Mijn nieuwsgierigheid was meteen gewekt. Afgelopen maandag bezocht ik een avond in de Rode Hoed over de ondervertegenwoordiging van vrouwen op hoge posities in de wetenschap en na een blik in de zaal moest ik toen tot mijn grote frustratie concluderen dat er in die zaal vrijwel alleen maar vrouwen zaten. Waarom waren er geen mannen die dit onderwerp interessant vonden? Het was me al eerder opgevallen: als er een avond over de ongelijke behandeling van vrouwen plaatsvindt blijft manlief opeens wel thuis bij de kinderen. Een gemiste kans, denk ik altijd. Hoe kan het dat een probleem dat in ieder geval de helft van de bevolking aangaat niet automatisch de hele bevolking zorgen baart? Maar nu, gelukkig, zou daar het stuk van Jamal zijn – feministe in hart en nieren.

Dat dacht ik tenminste. Maar toen las ik het stuk. Voordat ik zal beargumenteren waarom het stuk me zo tegen de borst stuit, zal ik het eerst kort samenvatten:  

Ouariachi haalt allereerst twee stukken van respectievelijk schrijfster Saskia de Coster en recensente Fleur Speet aan waarin zij beschrijven hoe vrouwen vrijwel nooit literaire prijzen winnen en minder vaak gerecenseerd worden dan mannen. Hij stelt daar vervolgens tegenover dat het met die prijzen al misgaat bij het inzenden. Er worden nu eenmaal minder boeken van vrouwen uitgegeven (man/vrouw ratio 2:1) dan van mannen – het probleem ligt dus niet bij de jury’s en recensenten, maar bij de uitgevers. Oh nee, het probleem ligt toch niet bij de uitgevers, want Ouariachi zit zelf bij een uitgeverij waar een hele hoop vrouwen rondlopen, en die geven ook vrouwen uit, en die vrouwen winnen ook nog eens prijzen. Daar gá je, met je masculiene blik op literatuur.” Een nieuwe verklaring ligt op de loer… Hij vervolgt: “Waarom zou je ook eigenlijk de schuld leggen bij kwade krachten die er in al hun masculiniteit op uit zijn vrouwen hun plek in de literatuur te ontzeggen? Waarom zijn het altijd vrouwen die deze ongelijkheid aankaarten en waarom komt de schuld steevast bij mannen of in ieder geval ‘het mannelijke’ te liggen? Zou de oorzaak ervan niet óók, in elk geval ten dele, bij vrouwen zélf te vinden kunnen zijn?”

Het artikel gaat verder met een vergelijking tussen de boeken van mannen en vrouwen: mannen schrijven dikke boeken, (Nederlandse) vrouwen schrijven dunne boeken, want in Jamals boekenkast staan meer dikke boeken van mannen dan van vrouwen. Dikke boeken zijn, nou ja, dikker dan dunne boeken, en nemen dus meer ruimte in beslag, waardoor ze meer opvallen. Boeken van vrouwen vallen trouwens sowieso al niet op, want ze zijn minder experimenteel en vernieuwend dan de boeken van mannen. Jamal schrijft: “Een schrijver die recensies wenst in landelijke kranten en tijdschriften, en die graag eens een plaatsje op een long- of shortlist van een literaire prijs wil veroveren, kan zich geen half werk permitteren. Het is alles of niets. Het is: uitblinken in stijl, compositie, originaliteit, experiment, desnoods in zoiets schijnbaar banaals als omvang. Wie de aandacht van de wereld wil, moet opvallen. En dan red je het niet met eens in de drie jaar een traditioneel romannetje van 250 pagina’s (al kun je zelfs dáár al een heel eind mee komen). Misschien moeten vrouwelijke auteurs en critici eens ophouden mannen aan te wijzen als het grote kwaad. Leg de lat voor jezélf eens wat hoger, zou ik zeggen.” De rest van het artikel is dan ook een oproep aan vrouwen om meer op te vallen en harder danwel langer te werken – dan komen die prijzen vanzelf.

Goed, aangezien ik niet enkel door het artikel samen te vatten al mijn kruit al wil verschieten, is het misschien interessant om te kijken wat het nou precies is dat Ouariachi zo vervelend vindt. Hij heeft het over prijzen (denk aan de Anna Bijnsprijs, de Opzij literatuurprijs) die speciaal voor vrouwen zijn en over de Libris jury die een longlist samenstelde met evenveel mannen als vrouwen erop, hetgeen ‘naar beleid riekt’. Wat betreft de prijzen heeft hij misschien gelijk, dat vind ik zelf ook altijd een moeilijk punt, maar de uitspraak over de Libris Prijs vind ik vreemd voor een auteur die aan het begin van zijn stuk nog stelt dat hij zich ‘niet bezighoudt met het geslacht van zijn literaire collega’s’. Zolang een longlist met daarop evenveel vrouwen als mannen de schijn van beleid wekt, is er iets goed mis. Is het werkelijk zo moeilijk om je voor te stellen dat vrouwen ongeveer evenveel goede boeken schrijven als mannen? En al is het beleid – Ouariachi lijkt te vergeten dat er al sinds jaar en dag een weliswaar ongeschreven beleid heerst dat zegt dat mannen de voorkeur genieten (en nee, ik wil niet beweren dat dit badwill is van mannen ten opzichte van vrouwen, ze doen het heus niet expres, maar juist het feit dat mannen zich vaak van geen kwaad bewust lijken en zich zodoende onheus bejegend voelen wanneer iemand iets zegt over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in welke sector dan ook, geeft aan dat er sprake is van onbewuste processen die doorbroken moeten worden).

Als Ouariachi stelt dat vrouwen de lat hoger moeten leggen, verbaast me dat dan ook ten zeerste. De lat ligt volgens alle cijfers die hij noemt volgens mij al hoog genoeg – je moet wel heel erg goed zijn als vrouw, wil je nog een beetje kans maken. Uit zijn artikel blijkt eerder dat mannen de lat nogal laag leggen voor elkaar: joe, schrijf een dik boek, heb een grote mond – and you’re in. Een spel dat ik in dit kader de laatste tijd graag speel is het spel ‘Zou hij ook…?’ . Kijk een willekeurige aflevering van De Wereld Draait Door of Pauw en Witteman en vraag je bij elke man die in beeld komt af ‘Zou hij daar ook zitten als hij een vrouw was geweest?’ In meer dan de helft van de gevallen zal het antwoord ‘nee’ luiden. Betekent dit dat mannen misogyne misbaksels zijn? Nee, het betekent dat de mannen en vrouwen die in de redacties van dit soort programma’s zitten er simpelweg niet aan denken om vrouwen met evenveel of zelfs meer kwaliteiten uit te nodigen. Is dat onaardig van ze? Nee, er zit vast geen bewuste vrouwonvriendelijkheid achter. Is het kwalijk? Ja, dat wel.

In een essay van Margot Dijkgraaf dat ik onlangs las in het boekje ‘Vrouwen, mannen en de Libris Literatuur Prijs’ (een boekje dat ter gelegenheid van de 20e Libris Literatuur Prijs afgelopen jaar werd uitgegeven) staat het volgende stukje dat ik in dit verband erg treffend vind:

Arnon Grunberg gaf onlangs op zijn blog een schitterend gesprek weer dat hij had met een vriendin, ook een auteur. ‘Mannen lezen geen vrouwen,’ zei ze tegen hem, ‘ze hebben niets tegen me, ze vinden me zelfs wel aardig, ze lezen me alleen niet.’ Nee, het had niet te maken met misogynie. ‘Onbewust komen ze gewoon niet op het idee, het is gewoon een ander universum dat ze niet willen binnengaan.’ Het zijn, met andere woorden, gewoon twee compleet andere werelden, met eenrichtingsverkeer ertussen, een brug waarop vrouwen richting mannen lopen, maar niet omgekeerd.’

Verderop in het boekje blijkt dat jury’s waarin meer dan één vrouw zit ook al niet significant meer vrouwen nomineren. Dijkgraaf geeft zelf als een mogelijke reden dat vrouwen al van jongs af aan jongensboeken lezen (Dick Trom, de Kameleon, etc.), terwijl dat omgekeerd niet het geval is, waardoor vrouwen misschien ook op latere leeftijd gevoeliger zijn voor ‘mannenboeken’ (je kunt je afvragen waarom we avonturenboeken nog jongensboeken noemen als ze ook massaal door meisjes verslonden worden, maar dat is een vraag waar ik hier verder niet op in zal gaan). In dit korte gesprekje tussen Grunberg en zijn vriendin en in het essay in z’n geheel wordt in ieder geval geraakt aan de complexiteit van het onderwerp.

Maar volgens Jamal Ouariachi is het gelukkig allemaal niet zo complex. Vrouwen werken gewoon niet hard genoeg – de zogenaamde ‘parttime-mentaliteit’ uit de titel van het stuk. En ze laten zich ook nog eens betuttelen:

“(…) vrouwelijke collega’s: laat je toch niet zo verschrikkelijk betuttelen. Schrijf een boek waar recensenten niet omheen kunnen. Schrijf een boek dat een echte prijs wint, (…) En spoel die parttimementaliteit door de plee: dump eventuele kinderen bij je geliefde (m/v) en schrijf de beste roman ooit. Maar ja. Ik ben natuurlijk maar een man. Trek je van mij niks aan.”

Ik kan me de laatste keer dat ik een stukje las dat ik zo betuttelend vond echter niet herinneren (oh nee, toch wel, zie hieronder), noch kan ik me herinneren ooit een vrouw te hebben ontmoet die zich liet betuttelen – alsof dat iets is wat je gewillig ondergaat -, noch kan ik me voorstellen dat het parttimeprobleem dat Jamal hier aan de kaak stelt zich zo gemakkelijk laat oplossen. En ik heb ook al niet het idee dat je betere boeken gaat schrijven als schrijven het enige is wat je op een dag doet. Er zijn genoeg schrijvers (‘m/v’) die naast schrijven ook nog andere bezigheden hebben – of ze nou lange dagen als hoogleraar of journalist maken of de hele dag in het café doorbrengen. Schrijven lijkt me juist een beroep waarin je ook parttime kunt uitblinken, als je uiteindelijk maar genoeg tijd aan je boek besteedt. Bovendien wekt Jamal de suggestie dat vrouwen vaak parttime werken uit luiheid – en niet omdat ze ervoor kiezen voor hun kinderen te zorgen, of omdat de kinderopvang in Nederland slecht geregeld is. Ik zou mijn parttimementaliteit dan ook graag weer uit de plee halen, om Jamals tips er voor in de plaats door te spoelen. Ik weet natuurlijk niet hoe het is om een man te zijn, maar het zichzelf-overschreeuwen dat Ouariachi in dit stuk doet en dat hij vrouwen lijkt aan te raden zou ik ook mannen niet willen aanbevelen. Wat dat betreft lijden mannen net zozeer onder het soort stereotyperingen dat Jamal in zijn stuk tentoon spreidt. Je zou maar een man met een genuanceerd verhaal zijn! Maar wacht – daar zijn er een heleboel van. Jamal lijkt me in zijn stuk dan ook meer een advocaat van de vergeenstijling van de samenleving dan van ‘mannelijk proza’.

De toon die Ouariachi op dit punt van het stuk aanslaat doet me denken aan het interview van Sara Berkeljon met Jan Cremer dat afgelopen week in het Volkskrant magazine stond. Voor wie het nog niet gelezen had, ik citeer:

(SB) Is schilderen mannenwerk? (JC) ‘Ja.’
En schrijven? ‘Ook. Ik weet dat ik me nu op glad ijs begeef, maar het is zo. Mannen zien helderder. Vrouwen worden te veel geleid door emotie. Een vrouw zit te keutelen over een lieveheersbeestje, bijvoorbeeld, waar een man gewoon recht op zijn doel afloopt.’ Dit meent u serieus? ‘Ik heb er eigenlijk geen mening over, ik heb nog nooit literatuur van een vrouw gelezen.’
U zegt net wel dat vrouwen minder helder kunnen denken dan mannen. ‘Dat zeg ik helemaal niet, ik zeg: mannen kijken helderder. Kijk eens naar buiten.’ Cremer wijst naar een boom aan de overkant van de gracht. ‘Zie jij die boom daar? En zie je dat blauwe zeil daar onder die boom hangen, over dat bootje? Nou, ik zie die boom. Jij ziet alleen maar die lap, en jij denkt: ik ga die lap opvouwen. Waar of niet?’ Nee, ik zie die boom ook. ‘Ik, man, zie een stoere boom en jij ziet die lap en denkt: die hangt er slordig bij, die moet nodig opgevouwen worden. Zo zit dat.’

Afgezien van het feit dat alles wat Cremer hier zegt inhoudelijk volslagen onzinnig is, is het misschien nog wel meer de manier waarop hij de dingen zegt die me stoort. Neem het ‘zo zit dat’ aan het eind – qua toon vergelijkbaar met de toon die Ouariachi aanslaat. ‘Meisje, Simone-de-Beauvoir-Jean-Paul-Sartre-Fairground-at-Porte-d’Orléans-1929-Image-courtesy-of-The-Photographers-Gallerymeisje, ik ben geen vrouwonvriendelijke macho, want ik heb juist het beste met je voor, je hoeft alleen maar naar me te luisteren,’ lijken ze te willen zeggen. Bovenstaand stukje is zo vervelend, omdat hier precies gebeurt waar Jamal in zijn stuk toe lijkt op te roepen: Jan Cremer zegt iets ‘opvallends’, provocerends, en ondertussen is er een man met een genuanceerde mening over man/vrouw verhoudingen niet aan het woord geweest.

Waar Jamal zijn vrouwelijke collega’s afvalt en ze oproept ‘beter hun best te doen’, zou ik mijn mannelijke collega’s dan ook juist op willen roepen om voor hun vrouwelijke medeschrijvers op te komen. Niet omdat die dat zelf niet kunnen, maar omdat ze daarmee ook zichzelf een dienst bewijzen. Het is namelijk niet alleen een vrouwenprobleem. Mannen, pik het niet langer dat de literaire prijzen in Nederland en Vlaanderen al decennialang een soort omgekeerde Opzij-literatuurprijzen zijn. Hou op met elkaar vertellen dat je je een weg omhoog de apenrots op moet schreeuwen. Eis dat jullie boeken vanaf nu ook de concurrentie aan moeten gaan met de boeken van vrouwen! Als het al zo is dat er in de literatuur mannelijke (helder, experimenteel, vernieuwend) en vrouwelijke (empathisch, gevoelig, weet ik veel) eigenschappen zijn, dan is het namelijk veel interessanter om na te denken over waarom we de mannelijke meer waard achten dan na te denken over hoe we de vrouwelijke zo snel mogelijk de deur uit kunnen werken.

Goed dan, nog één keer Ouariachi, omdat het me in parttime zo fulltime bevredigt:

Ik zal echt niet ontkennen dat vrouwen het lange tijd moeilijk hebben gehad in de literatuur. Maar de tijden zijn veranderd. Ik hoef maar om me heen te kijken om te zien dat de mogelijkheid er voor elke vrouw met een originele geest en een spannend gevoel voor taal ligt: het schrijven van Een Boek Dat Alle Andere Boeken Overbodig Maakt.

Hier is weer de feminist in hem aan het woord. Misschien zelfs wel met een punt: er is al een hoop vooruitgang geboekt. Er zijn ook een heleboel mannen die wel boeken van vrouwen lezen, en waarderen, en vrouwen die boeken van vrouwen lezen, en soms schrijft een mannelijke recensent een serieuze kritiek over een boek van een vrouw, en soms wint een vrouw wel een prijs. Dat is waar, en dat is heel fijn, maar zolang belangrijke media als Vrij Nederland en de Volkskrant een podium blijven bieden aan de masculiene arrogantie van schrijvers als Jan Cremer en Jamal Ouariachi, valt er nog een hoop winst te behalen. Gefeliciteerd, Jamal, de literaire prijs voor Het Stuk Over Vrouwen In De Literatuur Dat Alle Andere Stukken Overbodig Maakt gaat naar jou, maar dan wel omdat alles wat je probeerde te weerleggen bevestigd werd door de manier waarop je dat deed.

 

 

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Ergens heel zuidelijk.

    Ergens heel zuidelijk.

    (beeld: Don Duyns) Ergens heel zuidelijk.In de straat Magellaan.In de bek van een bultrug. EénToen ik vier jaar en twee maanden was, vermoordde ik een parkiet.Zonder opzet,Maar wel met mijn gemene blote hand.Ik moest heel hard huilen.‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ vroeg mijn vader.‘Ik wist het niet,’ zei ik — en dat meende ik ook.Mijn...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het naamloze teentje

    Het naamloze teentje

    (beeld: Don Duyns) …En het weekend… kwam tevoorschijn. Ik sla de dekens van me af en zet mijn blote voeten op de grond. Het zonlicht spiekt langs de gordijnen. Ik wrijf in mijn ogen met mijn armen wild omhoog en omlaag, alsof ik vliegen wil. Dat wil ik ook: ik spring op. Het weekend is...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

  • Foto van Julia Buijs
    Julia Buijs

    Julia Buijs is theater- en filmschrijver en manusje van alles. Deze zomer studeert ze af aan de opleiding Writing For Performance aan de HKU, met het scenario voor een bemoedigende animatiefilm over een station waar het altijd regent en niemand een gezicht heeft. Met dit en haar toekomstig werk wil ze proberen de lezer stil te laten staan, adem te laten halen en zichzelf en anderen te omarmen. Haar teksten zijn fantasierijk, gelaagd, experimenteel en persoonlijk. Ze werkt door middel van sprokkelen, puzzelen en plakken en gelooft binnen vijf jaar een eigen genre gecreëerd te hebben. Verder zal je haar kunnen vinden als vleermuisveldwerker, regisseur, festivalprogrammeur, creatief producent, saunameester, kinderboekenschrijver en juist ook voorloper van de ‘Kinderlijke’ Verhalen voor Volwassenen.