Wolken

De hele dag dwalen mijn ogen naar de lucht. Het is een kakafonie van grijs, wit, blauw en donkerpaars. De wolken zijn als schepen, gerafelde kleren en uiteengespatte vruchten. Soms zijn de lijnen haarscherp, dan weer lopen ze uit, zoals op een aquarel. Hier en daar hangen grijze schermen, als de baleinen van een walvis: regenbuien. Op weg naar de winkel kletteren opeens dikke druppels op de autoruit. Een paar minuten ontstaat ergens boven mij een opening waar een felle zon doorheenvalt zodat het kletsnatte wegdek woedend oplicht.

En de hele tijd denk ik aan Roelf, die onuitstaanbaar ver weg stierf, helemaal in Amsterdam. Vorige week zag ik hem nog, mager, uitgeteerd, holle ogen. Hij wist wat er stond te gebeuren, ik wist het, en met een paar blikken, een lachje in zijn ogen en een zoen op zijn kale hoofd namen we afscheid, al hadden we dat niet in de gaten.

De hele dag hoop ik op een regenboog: een bui waar de zon doorheenvalt en dan het wonder van die kleuren. Het is er echt zo’n dag voor maar het gebeurt niet. Toch blijf ik kijken. Er zit niets anders op.

In de Oorshop

Krankzinnig mengsel

In het vliegtuig reikt de stewardess mij broodjes aan.

‘Lees u over het paradijs, meneer?’

Ze zegt het met een olijk toontje en knikt naar het boek dat voor me op het stoeltafeltje ligt, Hier sneeuwt het nooit, van Gilles van der Loo.

‘Dat lijkt me wel wat, hoor, nooit sneeuw.’

Ik knik maar zo’n beetje. Ik ben niet dol op dit soort types, de grappenmakers, de lolbroeken, en die aanranderige manier van communiceren die ze hebben.

Terwijl ik mijn broodje eet gaan mijn gedachten terug naar de afgelopen dagen in Nederland. De drukte op het werk; de verlegenheid van een nieuwe stagiaire; de antipasti van Paolo Kaizzo van Il Porto in Hilversum; de kroontjespen die ik van Elmer kreeg – hij heeft er nog mee leren schrijven; het verdwalen in de lange gangen van het VPRO-gebouw in het Mediapark; Roelf; mijn machteloze gesnik en gesnotter op een bankje aan de Nieuwe Meer.

‘Nou mevrouw’, hoor ik achter me, ‘zo te zien heeft u heerlijk gedroomd…’

Het krankzinnige mengsel van dingen die elkaar niet verdragen: Gilles van der Loo heeft er prachtige verhalen over geschreven.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De laatste klant

Jarenlang, op weg naar het werk, kwam ik langs een piepklein kruidenierszaakje. Het lag ongelukkig op de hoek van een straat die toegang gaf tot een bedrijventerrein in Amsterdam-West. In de aftandse etalage – een paar planken met loslatend fineer, bevestigd aan de achterkant van een schap – stonden al die tijd pakken Biotex, Ariel en Sun, de kleuren verbleekt door zon en stof.

Soms ving ik een glimp op van de kruidenier. Lang, mager en iets gekromd, de haren wit, de wenkbrauwen vol en donker – een uitgebeende versie van Han Voskuil. Hij droeg een blauwe stofjas, de stof zacht van ouderdom, een ceintuur vlak onder de ribben, net iets te strak ingesnoerd. Een winkelier, stelde ik mij voor, van het oude stempel. ‘Waarde heer’, hoorde ik hem in gedachten zeggen bij binnenkomst van een klant, ‘waarmee kan ik u van dienst zijn?’

Toen ik er laatst weer eens langskwam, was de winkel weg. In de slordig leeggehaalde ruimte stond nog een oud schap. Op de kale vloer lag rotzooi. Hier en daar liepen leidingen die geen keuring zouden doorstaan. De smoezelig geworden tegels aan de muur konden elk moment loslaten, als een keramische huidziekte.

Mijmerend over het lot van de kruidenier komen Bernard Malamud-achtige verhalen bij me op: verhalen over de naarishkeit van arme joodse immigranten in New York die met dapper ondernemerschap ternauwernood het hoofd boven water weten te houden. Morris Bober, de kruidenier, in The assistant met zijn goyishe hulp, Frank, die hem belazert, overvalt, zijn dochter probeert te schaken, maar zich uiteindelijk laat besnijden. ‘For a couple of days he dragged himself around with a pain between his legs. The pain enraged and inspired him. After Passover he became a Jew.’

Ik kan me de kruidenier voorstellen in zijn Malamudiaanse laatste jaren: in een winkel die steeds stiller wordt maar hem nog altijd past als een jas. Er vallen steeds grotere gaten in die jas, scheuren, vlekken, kale plekken. Als met het dimmen van de geest de buitenwereld steeds onbegrijpelijker wordt, trekt hij die jas nog wat dichter om zich heen. Waar hij ooit nog wel eens de stoep veegde, of in de deuropening stond, daar verschanst hij zich nu achter de toonbank: de veiligste plek op aarde. En dan, op een woensdagmiddag nadat er al weken geen klant meer is gekomen, gebeurt het wonder: de deur gaat open, de bel rinkelt, en er komt een man binnen. Het is een merkwaardige man, een sombere figuur met een lange zwarte jas en een bleek gezicht dat gehuld is in diepblauwe schaduwen. De kruidenier staat op, recht nog eens de pijnlijke rug, en schraapt zijn keel.

‘Waarde heer, waarmee kan ik u van dienst zijn?’

Liar!

Zoals zo vaak ben ik uren te vroeg op het vliegveld. Het is een familiekwaal. We zijn allemaal bang om te laat te komen en brengen een aanzienlijk deel van ons leven door met wachten op mensen die dat niet zijn. Als mijn grootmoeder vroeger kwam logeren, reisde ze met de trein van Den Haag naar Haarlem, waar mijn vader haar afhaalde. Ze nam steevast een trein eerder en mijn vader ging steevast eerder van huis. Ons kent ons.

Wat doet een mens met uren lege tijd? Lezen, werken, kijken. Hier is een kwartiertje Stockholm Arlanda Flygplats, in een bar, aan het eind van de middag.

Een man (al wat ouder, buikje, lange jas met wapperende panden) met een Panamahoed. Wat beweegt reizende mannen om potsierlijke hoofddeksels te dragen? Een gevoel van vrijheid? Een baldadig: kijk mij eens durven?…

The Clash! The magnificent seven! Ach, Bernet, ooit, ergens. God-nog-aan-toe, wat was ik verliefd.

Een geblondeerde vrouw, jaar of 60, roze blouse, nogal dronken. Ze spreekt met luide stem iedereen aan die bij haar in de buurt komt. Niemand die onbeleefd reageert.

Een nogal corpulente vrouw, jaar of 55, met een borstlijn die John Irving ergens heeft beschreven als ‘fazantachtig’.

Een luchthavenmedewerker op een step, stralend.

Een blondine van tussen de 27 en 54. Ze drinkt een glas champagne. Haar nagels zijn lang en rood en lijken niet alleen in staat maar ook bereid gemene verwondingen toe te brengen.

Due to the risk of theft, and for your own security, please do not leave your luggage unattended at any time… De rest ben ik vergeten.

Ach goddomme, nu ben ik aan de beurt: de dronken vrouw met de roze blouse neemt mij op de korrel.

Hey! What are  you doing?

I am writing.

Come and sit with me!

No, thank you, I am writing.

Liar!

Well, yes, I told you, I am a writer.

Een nijdig handschrift

Van het Italiaanse naar het Zweedse voorjaar: dat valt niet mee. Het is een graad of vier, het regent, de wereld is bruin, beige, grijs, donkergroen.

Zo nu en dan komen flarden Italië terug. De besneeuwde Alpentoppen bij het Comomeer. De zwellende knoppen van de vijgenbomen. En de ijsjes natuurlijk, grote bollen aardbei, meloen, hazelnoot, fior di latte, chocolade, koffie, citroen, frambozen, appel en munt, royaal opgetast op fragiele hoorntjes. Jona, vijf jaar, redt het maar net: de bollen dreigen steeds van het hoorntje te vallen en smelten te snel, zodat stroompjes citroen en frambozen langs zijn vingers en pols lopen, z’n jasmouw in.

Maar nu dus weer Zweden. We dwalen ongemakkelijk door het te koud geworden huis. De kinderen kruipen onder een deken als ze naar Bolibompa kijken. Buiten druipt de nog kale, beenderwitte berk van de regen. Boven de velden hangt een onheilspellende waas. En verder weg, nog net zichtbaar, staat de gekartelde zoom van het sparrenbos erbij als het nijdige handschrift van een kortaangebonden godheid.

Lichaamloze doden

We doen zo verschrikkelijk ons best om de doden niet te vergeten. Op weg naar het Gardameer stoppen we bij een romaans kerkje met een klein, overvol kerkhof. De veelal marmeren stenen staan vol met namen, de graven liggen pal naast elkaar – de doden zijn niet alleen gestapeld maar ook schouder aan schouder gelegd. De zon is zomerwarm maar vanuit de bergen waait een ijskoude wind. Hier en daar zijn groepjes in de weer met de verzorging van de graven. Er wordt geveegd en gepoetst. Er worden bloemen ververst en kruisjes geslagen.

Ik loop wat rond. Vanaf de zerken kijken de geëmailleerde doden me aan. De meesten lijken min of meer onwetend van wat ze te wachten staat: ze weten natuurlijk dat ze gaan sterven, maar zijn er nog niet zo mee bezig. Ze kijken vrolijk, trots en tevreden. Soms vang ik de neutrale blik op die we reserveren voor paspoorten en rijbewijzen. Een enkeling lijkt wat verlegen of schuw.

Her en der vertaal ik flarden van de verhalen die de nabestaanden kennelijk nog wilden vertellen. …is aan haar aardse reis een einde gekomen… …veel te vroeg van ons weggenomen… Hoe groter het verdriet, hoe groter de woordenvloed: een 32-jarige vrouw wordt in lange, gebeitelde en met goud ingelegde zinnen beweend door een echtgenote wiens ‘smart niet te stelpen is’.

Dan kom ik bij een piepklein, rond perkje waar alleen wat marmeren zuiltjes staan. Ze zijn voorzien van koperen plaatjes met een minimale tekst die in alle administratieve eenvoud aangrijpender is dan het gejammer van de ontroostbare echtgenoot. Ik zie als residentiële blogger meteen mijn kans en noteer de namen. Hier zijn ze: drie lichaamloze doden die in het digitale flakkerlicht een paar tellen lang uw aandacht vragen.

Soldato Giovanni Bonanomi
Classe 1913
Caduto fronte Russo

Soldato Alberto Ricci
Classe 1914
Caduto fronte Greco

Soldato Luigi Invernizzi
Morto in Eritrea

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.