Koningslied

Het officiële lied dat namens het ganse Nederlandse volk aangeboden zal worden aan de nieuwbakken koning, is eindelijk klaar. Sinds gisteren is de tekst te raadplegen op verschillende nieuwssites en op YouTube zwerft een studioversie rond die af en toe geen sjoege geeft. De slierten van reacties onder de berichten kennen geen einde, noch lijkt er enige grens aan de collectieve verontwaardiging. De makers moeten het zwaar ontgelden; er is in geen velden of wegen iemand te bekennen die het Koningslied serieus neemt, ook niet in de krant of bij Pauw & Witteman.

Laten we wel wezen, het is natuurlijk een onmogelijke opgave om een tekst te schrijven waar een hele natie tevreden mee zou zijn. Om die beer-op-de-weg te pareren hebben de schrijvers hun toevlucht genomen tot ‘de tekstuele inzendingen van het Nederlandse volk’. Het Koningslied moest hét literaire Gesamtkunstwerk van het jaar worden, een geschenk zijn schenkers en de koning waardig. Een experimenteel-poëtisch project zoals in de vorige eeuw, geen objet trouvé maar een objet demandé.

Nu het eindresultaat van die Herculesarbeid er is, wordt het tijd voor een degelijke close reading. Het lied opent met eenzaamheid en vertwijfeling: ‘Daar sta je dan / Je zag dit moment al zo vaak in je dromen’. Bij de eerste regel kan gemakkelijk ‘…met je mond vol tanden’ worden aangevuld. De eerste strofe schept een helder beeld van een koning op het balkon van het paleis op de Dam, en iedereen kan zien dat hij niet op zijn gemak is. Hij wordt aangesproken met ‘je’, ik kan me althans niet voorstellen wie er anders bedoeld kan zijn. ZKH is hier een gelijke, laat dat duidelijk zijn.

Er is geen ontkomen aan zijn opgave, hoe vertwijfeld hij ook moge overkomen. De tweede strofe opent namelijk met een emfatische herhaling van de eerste zin. Deze keer kan ‘…met je goeie gedrag’ worden aangevuld. Het koningschap is een door god gegeven levensdoel: ‘Ieder mens heeft een taak in dit leven (…) Iedere stap die je zette leidde naar hier’, want sommigen worden nu eenmaal windbuil, anderen dichter. Dat de verse koning niet hoeft te vrezen blijkt uit het bemoedigende ‘Wij lopen met je mee’, waarbij ‘wij’ het vulgus moet zijn, in pluralis maiestatis. Het volk zal de hand van de koning wel vasthouden als dat nodig is.

De derde strofe sluit naadloos bij die gedachte aan, ook al is de ‘wij’ hier om poëtische overwegingen veranderd in ‘ik’: ‘Door de regen en de wind / Zal ik naast je blijven staan / Ik bescherm je tegen alles wat komt’. Alhoewel, de volgende regels lijken juist op een omkering van die gedachte te zinspelen, niet dat het volk zijn koning chaperonneert maar de koning juist het volk beschermt. ‘Ik zal waken als jij slaapt’ is een referentie aan de televisierede van premier Colijn. ‘Ik behoed je voor de storm’ is een adunaton om het beeld van zwaar weer te versterken. Wie er in zwaar weer verkeert is niet te herleiden, dat kan zowel het volk zijn (economische crisis) als het koningshuis (toekomst monarchie). De ‘ik’ houdt ‘je’ vrij van gevaar (zie ‘Hou je veilig’) zolang de ‘ik’ leeft. Indien door middel van ‘ik’ de koning gefocaliseerd wordt, betekent ‘zo lang als ik leef’ eigenlijk ‘tot ik de troon opgeef’. De metrische invulling (spondee) van deze strofe doet suggereren dat het hier gaat om een refrein.

Het vervolg is echter een rap die het refrein doorbreekt. De rap begint met ‘Een strijd, twee levens’, een verwijzing naar ‘één rijk…’. Het overkoepelende beeld is dan ook dat van één volk met één beschermer, of één beschermend volk met een koning als beschermeling. De beelden volgen elkaar snel op: ‘we’ staan schouder aan schouder, als leeuwen en als pauwen. Zelfs als Piet Hein, zoals ‘En hoe klein we ook zijn / Onze daden zijn groot’ benadrukt. Het kan hier ook een allusie op de uitspraak ‘waar een klein land groot in kan zijn’ betreffen. Er is in dit gedeelte sprake van twee opmerkelijke fenomenen, namelijk enerzijds bilocaliteit (‘loop voor jou (…) en zal achter je blijven staan’), en anderzijds ontologische twijfel (‘geloof in jou zolang we bestaan’). Doordat die verzen rijmen versteken ze elkaar in hun boodschap. De afsluitende verzen ‘Ik bouw een dijk met m’n blote handen / En hou het water bij jou vandaan’ is een verwijzing naar het feit dat de koning opgeleid is als waterbouwkundige.

Na de rap keert het lied terug naar filosofischer thematiek. ‘Laat me weten wat je droomt’ zet de toon voor de hele strofe. ‘En als je ooit je weg verliest’ is een poëtische verwoording, waarop wordt gevarieerd met het daarna volgende ‘Ik wijs je de haven in de duisternis’, een ingenieuze mixed metaphor waarbij tegelijk land en zee aan bod komen. Ook de gedachte is hier tweeledig, er is enerzijds sprake van dromen die waarheid zullen worden, anderzijds van bescherming door, dan wel van de koning.

Verreweg het interessantste deel van het lied, zowel literair als cultureel, is de catalogus van W. ‘De W van Willem / Drie vingers in de lucht’ is een beeld dat blijft hangen. Met drie vingers van één hand komt men door het ganse land. Het poëtische beeld is ontleend aan de gewoonte om met drie vingers drie bier te bestellen. Verderop passeren onder andere de W van water, welkom, wakker en stamppot eten. Die laatste twee springen direct in het oog vanwege de referentie aan de krant van wakker Nederland en de traditionele winterse avondmaaltijd. Het levert een gewaagde combinatie van laagculturele elementen op die afsteekt bij de hoogdravende toon van de catalogus. De afsluitende regels ‘Met de schouders naast elkaar / En dus roepen we vandaag van’ betekent zoveel als ‘zij aan zij zingen wij ons lied’. Voor het gebruik van het woord ‘van’ in de zin van dat wordt gezegd van ‘roepen van’ verwijs ik door naar Paulien Cornelisse.

Niettemin betreft het hier een ideale opmaat voor en terugkeer naar het refrein. Nog twee strofes gaat het lied door met een herhaling van meesterzetten tot de slotregel volgt: ‘Hou je veilig zo lang als ik leef’.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

This is how it is with the anxious

Ik ben heel lang heel bang geweest, met name om gek te worden. Van alles heb ik er aan gedaan. Dagboeken volgeschreven. Therapie. Er een bachelorscriptie aan gewijd (‘De beperkende kracht van existentiële angst en psychologische vrees in het werk van Jean-Paul Sartre’). Eindeloos uitgesteld naar buiten te gaan en vervolgens eindeloos uitgesteld weer thuis te komen. Een verzameling gedichten over angst aangelegd, zinnen daaruit op mijn handen geschreven. In een eindeloos gesprek met mezelf over moed besloten dat ik een dapper mens ben. Vervolgens naast de zinnen op mijn handen plusjes geschreven als het me lukte om in m’n eentje boodschappen te doen. Dat ontroerend van mezelf gevonden. Daar weer huilend mijn moeder over gebeld. Opnieuw begonnen. Gegroeid als een knotwilg. Er is echt geen onderwerp dat me de afgelopen drie jaar zoveel heeft beziggehouden als angst – zelfs de liefde heeft een tijd lang het onderspit moeten delven. Het enige wat me al die tijd niet lukte was er gedichten over schrijven.

Maar nu ben ik bezig aan mijn tweede bundel. Althans, dit is de hoop. Soms ben ik bang dat ik door mijn angsten overwonnen te hebben roekeloos ben geworden. Dat is paradoxaal, maar als ik een ding geleerd heb over angst, over daar tegen vechten, is het dat ze paradoxaal is, angst. Zoals Katie Ford schrijft in een gedicht dat ik ooit vertaalde: This is how it is with the anxious. What is not happening is happening all of the time. Wie bang is voor iets wat in de toekomst mogelijk plaatsvindt, haalt deze mogelijkheid voor een deel naar het heden. Ik ben immers nog nooit zo gek geweest als gedurende de periode dat ik bang was om gek te worden. Het eenzaamst voel ik me op de momenten dat ik bang ben voor altijd alleen te blijven. En ook als je bang bent voor iets simpels en concreets als een spin, als je angstig je lakens opklopt om te kijken wat er onder ligt, hoewel er geen spin te bekennen is, is dat wat je doet: je haalt de ervaring die nooit zal plaatsvinden, het moment waarop je gillend in een container vol vogelspinnen geduwd wordt, naar het heden. Dat is niet zo slim.

Wat precies helpt tegen angst weet ik nog steeds niet. Op het moment dat ze voorbij is, is het opeens ook heel lastig om er nog een correcte herinnering over te hebben. Waarschijnlijk helpen alle dingen die ik hierboven noemde een beetje. En er eindelijk gedichten over schrijven, dat helpt ook.

 

een stem spreekt tegen me en ik moet bepalen
of het een engel is
maar hoe kan ik tot zoiets in staat zijn?

wie angst heeft wil over angst lezen
in een net ontdooide wereld
een knoop van haar lange jas open doen

in een nieuw land een winkel beginnen
daar ’s ochtends de luiken open doen
zien dat het lente is

op een manier
dat je je opeens afvraagt
wat het is dat je binnenlaat

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een einde

Gisteren zette ik een punt achter het laatste woord van mijn nieuwe boek. Dat laatste woord is woorden. 

Omdat het schrijven voor mij evengoed een ontdekkingsreis is als voor de lezer, heb ik tot het einde toe niet geweten hoe het af zou lopen met mijn personages en de stad waarin ze zich bevinden. Ik duwde gewoon die cursor voor me uit, en probeerde elke werkdag af te sluiten voor ik me had leeggeschreven. Zoals de obscure Amerikaanse schrijver E. Hemingway het zegt in zijn in vergetelheid geraakte A Moveable Feast:

I had learned already never to empty the well of my writing, but always to stop when there was still something there in the deep part of the well, and let it refill at night from the springs that fed it.” 

Ik weet niet hoe hij verder te werk ging, maar door de natuurlijkheid waarmee zijn verhalen – je zou ze echt eens moeten lezen, zeer de moeite waard – zich ontrollen, lijkt het me sterk dat hij zijn lijnen eerst helemaal uitzette. Ernest (ja, zo heette hij echt) zal waarschijnlijk niet heel anders gewerkt hebben dan ik. 

Het grote risico van een aanpak waarbij je een hoofdpersoon ‘volgt’ in plaats van hem te ‘sturen’ naar een vast eindpunt, is dat je blijft zitten met een vrij oninteressante wandeling van 230 pagina’s. Je kunt zomaar een jaar werk weggooien, en dus is er zeker iets te zeggen voor een geplande aanpak. Maar wie kan het nou opbrengen om alles al te weten en dan als een letterzetter de juiste blokken in de juiste volgorde te duwen? 

Met literatuur verdien je niets. Die vier mensen in ons taalgebied die er hun hypotheek mee kunnen aflossen maken nog geen promille van het totaal uit, dus laten we zeggen: met literatuur verdien je niets. Zou het dan geen écht weggegooid jaar zijn om een verhaal te schrijven waarvan je de afloop al kent?  

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Het weer in augustus

Sebastian Haffner

In 1992 las ik Anmerkungen zu Hitler van Sebastian Haffner en mijn wereld zou nooit meer dezelfde zijn. Je kunt een leven vullen met over de oorlog lezen en steeds weer – als je geluk hebt – op een titel stuiten waarin het grote gebeuren net vanuit een ander licht bezien wordt. Zo las ik in een dorp in Portugal Leven en lot van Vasili Grossman, in de vertaling van Froukje Slofstra en ongeacht alle kampverhalen die ik kende was een passage in dat boek over een concentratiekamp precies de passage die me op een diepere manier deed begrijpen wat er allemaal gebeurd was en wat dat betekende. Ik kreeg een huilbui, wat me toch niet vaak overkomt.

Anmerkungen zu Hitler was geen bijzonder emotionerend boek, maar liet me op eenzelfde wijze opeens vanuit een heel ander gezichtspunt naar Hitler kijken. Persoonlijker, ontdaan van Grote Oordelen, maar waarnemend, gedetailleerd. Nu lees ik Haffners Geschichte eines Deutschen en ik herken de persoonlijke stijl en weet dat Haffner voor mij van een bijzondere kwaliteit is. Dat komt omdat Haffner zelf  durft te denken en de geschiedenis beschrijft vanuit eigen waarneming zonder zich af te vragen of hij niet liever een wagonlading boekenwijsheid en theorie moet aanvoeren. Zijn theorieën zijn persoonlijk. Wist ik bijvoorbeeld al dat het feit dat het prachtig weer was toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak mede het oorlogsenthousiasme van de gemiddelde Duitser bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog verklaart? Haffner is een jongetje van zeven en is zeer ontstemd dat zijn vakantie in de bosrijke omgeving waar zijn ouders een huisje bezitten niet de heerlijke onafzienbare twee weken voort zal duren, maar tot een abrupt einde moet komen. Maar de spanning die het oplevert: met de trein naar huis en prachtig weer en iedereen is enthousiast, en hij is nog nooit zo laat naar bed gegaan. De stad zinderde. En in die stad ongetwijfeld veel jongetjes van zeven die in de jaren kort voor de oorlog jonge mannen waren in de kracht van hun leven.  In mijn (gebrekkige) vertaling:

‘Het is voor de hele verdere Duitse geschiedenis van betekenisvol belang geweest dat  het uitbreken van de oorlog, ondanks het verschrikkelijke ongeluk dat de oorlog  met zich mee bracht, voor bijna iedereen met een paar onvergetelijke dagen van geïntensiveerd leven verbonden bleef,  terwijl  aan de Revolutie van 1918, die uiteindelijk toch  vrede en vrijheid bracht, bijna alle Duitsers slechts bedrukte herinneringen hadden. Zelfs het feit dat het uitbreken van de oorlog met prachtige zomerweer en de revolutie met koude novembernevel gepaard ging, was een serieuze handicap voor de revolutie. Dat mag  misschien belachelijk klinken, maar het is waar. De Republikeinen voelde het later zelf ook, ze hebben nooit echt aan die 9e  november herinnerd willen worden, en ze  hebben de datum  nooit in het openbaar gevierd. De nazi’s, die de 14e  augustus tegen de 18e  november hebben uitgespeeld, hadden daarmee vrij spel. De 18e  november: hoewel die dag het einde van de oorlog betekende, de vrouwen hun mannen, de mannen hun leven terugkregen, is er geen feestelijk gevoel verbonden met die datum, veeleer mismoedigheid, nederlaag, angst, zinloos geschiet en verwarring, en ja: slecht weer.’

Iets in de gaskamerbeschrijving van Grossman – een waarachtig detail – haalde een hendel over waardoor mijn begrip van wat daar werkelijk gebeurde eerst echt geactiveerd werd. In het werk van Haffner leiden zijn gewaagde suggesties, zijn persoonlijke waarheid tot een hernieuwde kennismaking met de geschiedenis. Waarin het weer van belang blijkt.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Plasticvrij

Waarschijnlijk wordt het huishoudelijk afval nergens ter wereld zo nauwkeurig gerecycled als in Park Slope in Brooklyn. Ik was anderhalve week in deze New Yorkse wijk en als ik niet beter wist dan zou ik nu een volkomen vertekend beeld van de Verenigde Staten hebben. In Park Slope wonen vrijwel alleen maar blanke Democrats. Ze lezen de New Yorker en de New York Times en willen best af en toe een hamburger eten maar alleen als het vlees organic is en het broodje meergranen. Alles in Park Slope is organic. Als je een half uur in de auto rijdt en in het échte Brooklyn komt, zie je om de 300 meter een Dunkin’ Donuts. Hier zie je om de 300 meter een organic supermarkt, een organic koffiebar of een organic ijskraam. Fastfoodketens bestaan niet in Park Slope.
         
Op zaterdag is er op Grand Army Plaza een organic markt. Ze verkopen er erg goede warme appelsap. De prijzen liggen wel wat hoger dan bij de biologische kramen op de Nieuwmarkt. Ik kocht per ongeluk een zakje gemengde sla en was toen 25 dollar armer. Voor een Nederlander is zoiets lastig te verkroppen.
         
Op deze zelfde markt aan de rand van het Prospect Park kunnen de Park Slopers hun groenteafval, hun oude glaswerk en gelezen kranten kwijt. Voor plastic moeten ze ergens anders zijn, in de Union Street, tussen 6th en 7th Avenue.
         
We wandelden erheen door de licht glooiende straten, in de richting van Governors Island. In dit deel van Brooklyn is het elke dag Koninginnedag: vooral in het weekend is er om de paar huizen wel een stoop sale waar kinderen de huisraad van hun ouders verkopen. Wat ook veel gebeurt is dat mensen hun oude boeken op het muurtje voor hun Brownstone huis leggen. Zo wordt ook de literatuur gerecycled. Ik struikelde onder andere over Tristram Shandy van Laurence Sterne, Atonement van Ian McEwan en Bleak House van Dickens. Geen Grishams en Baldacci’s dus. In Park Slope lezen ze dezelfde boeken als de bezoekers van de Tirade-website. Paul Auster woont overigens ook in Park Slope – wie weet was hij het wel die Atonement de deur uit deed.
         
Een mooi gezicht zijn de vele peren- en kersenbomen waarvan de takken met hun witte en roze bloesem over de straten hangen. Lopend onder deze natuurlijke gewelven bereikten we uiteindelijk de plek waar de milieubewuste bewoners hun plastic konden inleveren. Dat bleek echter nog niet zo eenvoudig. Want er bestaan nogal wat variaties in plastic en het juiste soort diende in de juiste (plastic) ton geplaatst te worden. Een reclyclaarster die een inleverfout maakte werd publiekelijk gecorrigeerd. Er werd driftig gepraat over de zakjes, emmertjes en bekertjes die een nieuw leven tegemoet gingen. De bedoeling was dat men thuis de yoghurtbakjes al van binnen had schoon gemaakt. Voor wie dat niet had gedaan stonden er een schoonmaakspray en een keukenrol.
         
Voldaan liepen we verder, bijna met het gevoel alsof we zelf net plastic hadden ingeleverd. Nadat we het Gowanuskanaal hadden overgestoken, een groenbruine rivier die bekendstaat als een van de smerigste van de VS, bleven we even staan. Aan de oever van het kanaal stond een nondescript gebouw. De deur was open. En op de binnenplaats lag een reusachtige berg plastic, ik denk qua omvang vergelijkbaar met wat een paar blokken verder in een jaar tijd werd verzameld door de bewoners van Park Slope.
         
Met een beetje een ongemakkelijk gevoel stelden we ons voor dat een van de recyclaars hier nietsvermoedend langsliep, even nadat het weekplastic was ingeleverd.

Steek die prijs maar in je reet – een slimme meid is tot ‘nee’-zeggen bereid

Opzij logoHoewel ik me regelmatig aftrek op de smakelijke, uitdagende fotoreportages waarmee  vrouwenglossy Opzij haar interviews met kordate zakenvrouwen en gedreven mensenrechtenactivistes verluchtigt (kunnen de pagina’s voortaan iets royaler gelamineerd worden?), had ik, tot een paar dagen geleden, eigenlijk nooit de moeite genomen het blad ook echt te lézen… stom, mijn fout… maar ik verkeerde in de veronderstelling dat het, net als bij het Volkskrant Magazine en de NRC-Lux, alleen de bedoeling was om een beetje naar gadgets, interieurs en potentiële restaurant- en vakantiebestemmingen te kijken… wat bleek nu mijn vrouw (41) of mijn dochter (13) het jongste nummer van het, in naam, feministische maandblad, ter hoogte van de ‘vrouw en literatuur’ pagina’s opengeslagen op het aanrecht had laten slingeren? Er bestaat zoiets als… De Opzij Literatuurprijs. Hartstikke leuk initiatief, meiden!

Eerlijk gezegd had ik me nooit gerealiseerd dat vrouwen ook schrijven. Of liever gezegd… ik wist het natuurlijk wel, ergens, maar ik had me nog nooit gerealiseerd dat het voor hen zo belangrijk is… dat vrouwen hun werk zelf zo serieus nemen… Het is eigenlijk net als bij damesvoetbal of wielrennen… zie je bij Studio Sport een damesovertreding voorbij komen of een damesdopinggeval, dan denk je onwillekeurig toch: tut, tut, dames… dames!… het is maar een spelletje!

Die Opzij Literatuurprijs vind ik dus een heel goed initiatief! Emanciperend. Want waar komt dat idiote vooroordeel vandaan dat vrouwen niet kunnen schrijven? Waarom zouden we de teksten van vrouwen niet gewoon eens een keer (proberen te) lezen? Sterker nog: noem me een dromer of voor mijn part een revolutionair, maar mochten de meiden die zijn genomineerd voor de Opzij Literatuurprijs elkaar straks, bij de uitreiking, nou niet de haren uittrekken of de ogen uitkrabben, dan moeten we wat mij betreft ook echt eens serieus gaan nadenken over vrouwenkiesrecht. Anders verandert er nooit iets in dit land.

Verder overweeg ik op de volgende redactievergadering van Tirade voorzichtig te polsen of er ook onder ons draagvlak bestaat om eens een tekst van een vrouw te publiceren. Dat zou me wat wezen zeg! Een kleine ritselende revolutie if there has ever been one! En nu klinkt het misschien als een krankzinnige dagdroom – al leert het recente verleden hoe snel maatschappelijke veranderingen zich kunnen voltrekken! – maar wie weet maken vrouwen in de toekomst zelfs deel uit van de redacties van literaire tijdschriften. Waarom niet?

De Opzij Literatuurprijs… ik moet zeggen: de dames hebben het professioneel aangepakt… tjonge, jonge… Mediapartners, prijzengeld… de hele rimram…

En net als bij echte literaire prijzen is er een heuse shortlist opgesteld. De ‘genomineerden’:

Liefde heeft geen hersens, Mensje van Keulen;
Dorst, Esther van Mersbergen;
Vrij man, Nelleke Noordervliet;
De ochtend valt, Manon Uphoff;
De kermis van Gravezuid, Hannah van Wieringen.

Vijf volslagen onbekenden. Eigenlijk vier… want uit het Opzij-artikel begrijp ik dat Esther van Mersbergen de echtgenote is van de bekende auteur Jan van Mersbergen, dus dat geeft wel vertrouwen (Gefeliciteerd met je nominatie, Jan!).

Op zaterdag 20 april, twee dagen na Nationale Secretaressedag, wordt de Opzij Literatuurprijs uitgereikt. Spannend! De winnares krijgt 5.000 euro huishoudgeld, bovendien schenkt jurylid Elsbeth Etty de prijswinnares een zelfgebakken appeltaart! (leuk weetje: de springvorm die Elsbeth altijd gebruikt heeft een doorsnede van maar liefst 37 centimeter! hij past nog maar net in haar hete luchtoventje!). En dat is nog niet alles… slaagt Marja Pruis komende donderdag in één keer voor haar examen bloemschikken, dan kan de winnares van de Opzij Literatuurprijs 2013 bovendien uitkijken naar een rijkelijk gesorteerde bos veldbloemen die wordt aangeboden in een vaas die Telegraaf critica Lies Schut zelf heeft geboetseerd op de woensdagmiddagkleiclub van haar buurvrouw (‘buuf’) Ans van Zonneplaat. Heel goed, zet die schrijvende meiden maar es lekker in het zonnetje, Opzij… dat hebben ze wel verdiend, die doorzetters! Potverdikkie, het is niet niks hoor een heel huishouden runnen, je man en kinderen geestelijk ondersteunen en dan tussendoor nog de tijd zien te vinden om een literair boek te schrijven!

In de jury van de Opzij prijs zitten geen mannen. Die houden blijkbaar niet van boeken die door vrouwen zijn geschreven. Of ze missen de intelligentie en sensibiliteit die is vereist om door vrouwen geschreven teksten op waarde te kunnen schatten.

Zelf ben ik blij dat ik niet in de jury zit, trouwens. Want de definitie van een boek, daar kom ik nog wel uit. Wat een literaire roman is lijkt me al een stuk lastiger. Maar wat, in godsnaam, is een vrouw? Hoe weet de jury zo zeker dat de vijf door haar genomineerde auteurs ‘vrouw’ zijn? Hoe definieert de jury het begrip ‘vrouw’? Is er DNA afgenomen? Wordt er voor de winnaar (m/v) bekend wordt gemaakt in broeken gevoeld/gekeken? (en zo ja: is daarbij nog assistentie nodig?).

En treden er in de boeken van de kanshebsters op de Opzij Literatuurprijs toevallig mannelijke personages op? Ik neem aan van niet. Dat zou een Ongemakkelijke Van Twee Walletjes Constructie zijn. Maar zo ja: dan hoop ik dat het ongeloofwaardige mannelijke personages zijn, want als vrouwelijke auteurs net zo goed mannelijke personages kunnen scheppen als mannelijke auteurs – en mannelijke auteurs misschien, vice versa, weleens een geloofwaardig vrouwelijk personage creëren – dan zou het niet meer gelegitimeerd zijn om boeken uit te sluiten van een prijs op basis van het geslacht van de auteur. Toch? De jury van een literaire prijs vergelijkt toch de kwaliteit van teksten met elkaar? Als we boeken gaan voorselecteren op basis van het geslacht van de auteurs, dan mogen we ook andere buitenliteraire factoren laten meespelen, zoals: de postcode van de genomineerden, de schoonheid/welbespraaktheid van de genomineerden, het banksaldo van de genomineerden of (de hoogte van) het percentage prijzengeld dat de genomineerden eventueel bereid zijn af te staan aan een goed doel.

Of denk ik nu langs amateuristische lijnen?

Het huis van de literatuur telt vele kamers. Maar om de één of andere reden laten sommige vrouwelijke auteurs zich graag in het keldertje van de Opzij douwen. Kom op, meiden, dat laatste stukje vrouwenemancipatie laat je toch niet opknappen door mevrouw van der Linden? Kom nou es met die dikke konten van de bank af… hup, je niche uit… een beetje voor jezelf opkomen, hoor… als je vindt dat je werk meer ruimte verdient, eis die dan godverdomme gewoon ZELF op. Praat over boeken, praat over teksten. En als je om wat voor reden dan ook wordt genegeerd: praat harder. Schreeuw.

Zolang je maar over literatuur schreeuwt.

De vraag waarover de vijf genomineerden zich, volgens mij, het hoofd moeten breken: moet je als vrouw de Opzij Literatuurprijs aanvaarden? Of is weigeren de betere optie?

Kijk… wil je significant bijdragen aan seksesegregatie en vrouwendiscriminatie, dan zou ik de Opzij-prijs zeker aannemen. Geloof je meer in de autonomie van kunstwerken en in de autonomie van het scheppend individu, dan moet je overwegen te weigeren.

Misschien ben je het niet met me eens, prima. Dan je moet je die vijf mille vooral in je handtas proppen. Ben je het wel met me eens, dan hoop ik dat je de ballen hebt om Opzij de middelvinger te geven. Steek die prijs maar in je reet.

Mijn handen jeuken om een paar weigerzinnetjes aan elkaar te rijgen tot een ‘Nee-bedanktwoordje’. Maar het is jouw strijd, het is jullie strijd. Het is al erg genoeg dat ik me er hier ongevraagd mee bemoei. Bovendien: de kans is groot dat jij beter schrijft dan ik – dus ik hoor of zie straks wel wat het geworden is.

Voor wie discriminatie naar kleur, geslacht, geaardheid, klasse, gezondheid, macht wil bestrijden valt er nog veel en veel meer werk te verrichten, en op veel curieuzere fronten, than is dreamt of in your philosophy.

Of een boek is geschreven door een man of een vrouw maakt mij geen zak uit (no pun intended); die kwestie is een voetnoot in het hoofdstuk ‘human interest’ uit het boek ‘entertaiment’ dat alleen prominent is vertegenwoordigd in de bibliotheek van de markt van vraag en aanbod. Niet mijn lievelingsbibliotheek.

Hoe formuleerde Jeroen Mettes* het ook alweer? O, ja:

‘Poëzie doet ertoe, niet zodra ze beter geïntegreerd is in de markteconomie en de ouwehoerindustrie, maar zodra ze zich daar effectief tegen weet te verzetten.’

Nou, doei!

 

Tirade – emancipeert.

 

P.S. Sorry dat ik hier vorige week zo stom deed over Facebook en Tweeter. Dat was echt een beetje lullig van me. Ik weet niet wat me opeens bezielde… ik had ’t niet moeten doen… ik meende niet wat ik schreef en ik bied alle enthousiaste gebruikers van sociale media mijn oprechte excuses aan. En het lijkt misschien een beetje schijnheilig na vorige week, maar als jij op Facebook zit, zou je dan alsjeblieft, alsjeblieft, ALSJEBLIEFT willen ‘Liken’? Je zou me er ENORM mee helpen… echt… als ik voor 1 mei aanstaande niet minstens 1.500 likes heb verzameld, dan word ik uit de redactie van Tirade geflikkerd… HELP!!!, HELP!!!, HELP!!!… like mij, like mij… alsjeblieft, ik heb zo’n spijt van mijn grote mond van vorige week… ik ben zo stom geweest… het was allemaal alleen maar STOERDOENERIJ…

P.P.S. Omdat de meeste vrouwen – zoals algemeen bekend is – totaal geen gevoel voor humor hebben, wijs ik de furiën die na het lezen van bovenstaand blogje op het punt staan hun panty uit te trekken met het doel mij daarmee te gaan wurgen er graag op dat ik de teksten die je hier leest alleen maar uittik. Je weet toch: alles wordt me gedicteerd… door een mevrouw. (hahaha, schitterend!).

Soundtrack bij deze posting: With all the money in the world… you could never buy this girl.

*Jeroen Mettes, Weerstandsbeleid (2011;p.147).

Volgende week, maandag 22 april, op deze plek: hoe was je weekeinde?

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.