Ik hoor het in september, soms ook in oktober. Ik lig op bed en lees een boek, soms kijk ik naar de lucht, of naar de boten die passeren. En dan is er Het Geluid. Het lijkt op het belletje waarmee een Italiaanse ijscoman mensen naar buiten lokt. Maar het is herfst, de ijscoman is naar het Zuiden vertrokken. Leer mij de ijscoman kennen. Toch bestaat Het Geluid. Het komt van de overkant. Een overkant die er niet hoort te zijn. De overkant die zich aan je voordoet als je – laat in het seizoen – de laatste bent op een camping die zichzelf al als een egel heeft opgerold.
Vriendschap
Ik zat in China eens aan de rand van niets naar het water te turen, naast me zaten twee stokoude Chinezen die me duidelijk maakten dat ze al meer dan zeventig jaar goede vrienden waren. Later die middag begreep ik dat ze elkaar na hun zesde niet meer hadden gezien en dat ze elkaar op deze middag voor het eerst in vele tientallen jaren weer hadden ontmoet. Maar toch, al meer dan zeventig jaar goede vrienden! In de taoistische traditie van de oude meesters heet deze vriendschap: het bezoek aan een vriend zonder hem te ontmoeten. In De moeilijke kunst van het bijna-nietsdoen van Denis Grozdanovitch las ik een mooi gedicht over zo’n bezoek van Ch’iu Wei (694-789):
Op de top een hutje
beklimming in rechte lijn, dertig li’s
ik klop op de deur, niemand om open te doen
ik kijk naar binnen, alleen maar een tafel
hij zal wel uitgegaan zijn in zijn disselwagen
of gaan vissen in het herfstwater
we hebben elkaar gekruist zonder elkaar te zien
vergeefse geestdrift, ik kijk om mij heen
kleur van het gras, onder de laatste regen
geluid van pijnbomen, vanavond bij het raam
bij die wonderen pas ik me aan.
ze wassen mijn hart en mijn oren
toch, zonder het genoegen van de gast en de meester
begrijp ik dan de zuivere wet
volledig bevredigde vreugde, ik daal de berg weer af
waarom op je wachten?
Station
Op het perron van station Hilversum-Noord zat een man met een laptop op schoot. Op die laptop keek hij naar de beelden die een camera – even verderop – voor hem opnam. Weer verder pufte een generator die de apparatuur van stroom voorzag. Te laat – ik zat al in de trein – bedacht ik dat ik eigenlijk een filmpje had moeten maken van het tafereel. Of beter nog: eigenlijk zou ik elke dag een verslagje moeten maken van een alledaagse gebeurtenis anno 2010 met zo’n surrealistische omlijsting. Want laten we eerlijk zijn: het zag er heel gewoon uit, maar wat deed die man daar eigenlijk? En – mijn fantasie sloeg nu op hol – stel je voor dat mijn collectie ooit, over honderd jaar, zou worden gevonden en dat iemand dan een film zou gaan maken over de man die dit alles had vastgelegd…. Zo breng ik het liefst mijn dagen door.
Anne Carson
Op weg naar de lagere school zag ik hem soms. Ik stapte dan af. Gradus, die niet helemaal goed bij zijn hoofd was, zoals ze zeiden, en die niet sprak maar grommende geluiden maakte als hij iets wilde, Gradus zat meestal binnen, in een hoek van de kleine boerderij. Hij vertoonde zich alleen buiten als zijn moeder of zijn broer hem hadden bevolen een emmer water te gaan halen. Als ik hem buiten zag stapte ik af omdat Gradus de gewoonte had achteruit te lopen. Hij struikelde nooit, vergat nooit de drempel. Veel later las ik een korte tekst van de Canadese schrijfster Anne Carson waarin ze vertelt dat zij van haar moeder niet achteruit mocht lopen, de doden doen dat namelijk.
Klooster
Onder mijn huis liggen de restanten van een klooster. Vanochtend stond ik daar bij stil toen ik in alle vroegte door de hal van het complex liep, het leek alsof ik door een zonovergoten kloostergang wandelde. In geen eeuwen had hier iemand gelopen. Ik moest denken aan een regel die ik gisteren terugvond, ooit opgescheven, geen idee waarom…maar de regel correspondeerde op een wonderlijke manier met de stemming waarin ik vanochtend verkeerde: eens in de zes weken wordt er een bladzij omgeslagen.
Meneer Klaassen plukt appels
Ze zeggen dat je na je zestigste niet meer
op een ladder moet gaan staan.
Ik herinner me dat als ik
hem in zijn boomgaard zie.
Zesenzeventig.
Als hij valt – moet ik dan zijn val
breken met mijn rug,
hem opvangen
in de kruiwagen?
Volgend jaar zouden de appels blijven liggen.
Gaan rotten – en niemand zou in de herfst
het kraken van de bomen horen.
Het kruiwagenwiel draait een slag.
Er wordt niet veel gezegd.
(vrij naar Tom Warner)
p.s.
Toen ik het gedicht las moest ik denken aan een film van de Engelse kunstenaar Tacitia Dean. Ze was ingehuurd om een werk te maken over W.G. Sebald, het werd een film over de dichter en vertaler Michael Hamburger, Sebald beschrijft een ontmoeting met hem in een hoofdstuk van de De ringen van Saturnus. In haar film concentreert Deanzich op Hamburgers liefde voor appels. Hij heeft een boomgaard. Als hij over zijn appels praat heeft hij het eigenlijk over poezie.
Meer blogs

Veertien
Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
Lees verder
Met de fiets naar de trein
Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
Lees verder
Zwichten de varensmannen
Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
Lees verder




























