Je ziet Fidel Castro lopen, je weet, het kan niet lang meer kan duren voor hij definitief zijn macht kwijt is. Kijk, daar loopt hij, onder een bord waarop duidelijk staat: exit.
Om je nek hangt een fototoestel, wat doe je?
Je maakt een foto.
Fidel Castro, exit.
Ander moment. Een ochtend in New York. Het is een druilerige zondagmorgen. Bijna niemand op straat. Behalve jij, en een vrouw die je herkent van het witte doek. Greta Garbo. Totaal verregend.
Wat doe je, om je nek hangt een fototoestel.
Je maakt een foto.
Bovenstaande momenten komen uit het leven van Magnum fotograaf Rene Burri, van wie op dit moment een expositie is te zien in de Kunsthal in Rotterdam.
Op de momenten dat wij dat wel zouden hebben gedaan maakte hij geen foto’s.
Panenka
August Willemsen keek met zijn vriend Hans Faverey naar de wedstrijd waarin Panenka zijn legendarische penalty nam: hij misleidde de keeper, die natuurlijk de hoek in dook door de bal traag door het midden te stiften.
Volgens Faverey was het poëzie.
Toen ik het verhaal waarin Willemsen deze herinnering ophaalt deze week herlas, moest ik denken aan de penalty van Cruijff in de wedstrijd van Ajax tegen Helmond Sport.
Cruijff loopt naar de stip en schiet de bal na het fluitsignaal naar Jesper Olsen, die links van hem staat. Olsen tikt terug en Cruijff maakt zijn legendarische penalty.
Het commentaar dat we ‘s avonds in Studio Sport konden horen is een gedicht, ik denk dat Faverey het met me eens zou zijn geweest.
Penalty
Cruijff
Olsen
Cruijff
Doelpunt.
Gary en Mikal
Een paar dagen geleden, het was vlak voor de verjaardag van de koningin, scheen de zon meedogenloos.
Ik zag hem weer zitten, in een smal straatje in de binnenstad, in zijn witte pak. Ik spreek hem wel eens en weet dat hij op zo’n moment gretig probeert de zon te verleiden, aangezien hij in een kleine donkere woning leeft.
Jaren geleden was hij in het nieuws. Hij werd ervan verdacht zijn vrouw te hebben vermoord. Ze konden uiteindelijk ook bewijzen dat hij de dader was.
Ik ken zijn achtergrond. Als kind van een Duitse moeder werd hij na de oorlog meedogenloos de hoek in getrapt.
Ik heb dat verhaal ooit verteld toen iemand zei dat hij een meedogenloze moordenaar was.
Iemand in het gezelschap zei dat hij ook een man kende die na de oorlog om precies dezelfde redenen altijd de sigaar was. Maar, zei hij, die heeft nooit iemand vermoord, sterker nog: hij heeft alleen maar levens gered.
Ik dacht aan dat verhaal toen ik hem op de verjaardag van de koningin in zijn witte pak door de binnenstad zag lopen. Ik had net op de vrijmarkt een boek gekocht dat ik al lang zoek; van Mikal Gilmore, over zijn broer Gary die op brute wijze een aantal mensen vermoordde en toen naar de doodstraf verlangde. Mikal, een van de betere schrijvers van het Amerikaanse muziektijdschrift Rolling Stone.
De verbeeldingskracht is sterker dan de zwaartekracht
Je neemt een geschikte stoel en daar begin je omheen te bouwen.
Dat antwoordde kunstenaar Joost Conijn toen Tommy Wieringa hem
vroeg hoe je een vliegtuig moet bouwen.
Conijn bouwde een vliegtuig en maakte daar een mooie film over.
Je ziet hoe hij materiaal bij elkaar scharrelt, bouwt, in de lucht
probeert te komen en uiteindelijk in een Marokkaanse woestijn
het luchtruim kiest.
Mijn zoon Jim heeft toen hij acht was ook een vliegtuig gebouwd.
Ik hielp hem met het vinden van materiaal in het havengebied dat
aan de andere kant van de weg begon.
In een filmverslag vertelt hij hoe lang hij nodig denkt te hebben
om het vliegtuig in onze achtertuin te bouwen, daarna wil hij
het naar een heuveltop brengen, hoewel hij denkt dat een
heuveltje ook zal voldoen. Want misschien, zegt hij, heb ik
een zuchtje wind nodig.
Toen ik aan het begin van de meimaand ’s avonds aan de keukentafel
zat moest ik opeens aan Conijn en Jims vliegtuig denken.
’s Middags had ik mijn zoon geholpen met het inrichten van
zijn eerste kamer, elders in de stad. Ik schilderde een muur
hemelsblauw. Toen het me even duizelde omdat ik te lang
gehurkt had gezeten zag ik Jim in zijn vliegtuig opstijgen.
De misplaatste kamer
We hebben de hele nacht gereden. We hebben lang gereden. We willen stoppen. We kunnen het niet. Is er een acceptabel resultaat? Bedoelen we iets wanneer we praten?
Het is misschien een lange zit, het één na laatste gedicht dat ik op dit blog zal plaatsen, maar dat is het laatste stuk weg voordat je weer thuis bent altijd; meer nog dan de rest van de rit, die veel langer duurde. Om de laatste kilometers naar huis sneller voorbij te laten gaan, deden mijn zus en ik vroeger op de terugweg van vakantie altijd een spelletje. Wie het eerst vanuit het autoraampje de kerktoren, de brug en de watertoren van onze woonplaats had gezien kreeg, nou ja, tijdelijk het gevoel van eeuwige roem. Op den duur wisten we precies vanaf welk punt op de A2 het mogelijk was bovengenoemde herkenningspunten te zien, en vanaf die vakantie was het spel nog slechts een kwestie van seconden. Maar zo gaat dat altijd met lange zitten: uiteindelijk zijn ze niet meer dan een kwestie van seconden. Bij thuiskomst ligt er een zak snoep van de buurvrouw op tafel, en is er niet genoeg post voor mij gekomen.
—
Naar: Richard Siken | The dislocated room
De misplaatste kamer
Het is mijlenlang nacht geweest en dan beginnen de echte sterren in de paarse
lucht, als kleine boten te ver van de kade,
te verdwijnen.
En daar, in de verte, niet het beloofde land,
maar een Holiday Inn,
met bougainvillea die door het gaashek van het zwembad groeit.
De deur wijd open: twee identieke bedden, identieke lampen, identieke
plastic bekers ingepakt in cellofaan
en hij zegt Nee Henry, laten we het niet doen.
Kun je het verhaal als stippellijnen door de kamer zien gaan?
Hier is de wasbak om het bloed weg te wassen,
hier is de whisky, het gescheurde shirt, de tegel van de badkamervloer,
het schijfje van de badstop
doorzeefd met gaatjes.
Hier is de jongen als een zak van vlees, hier zijn de motoren, de kleine kamer
die geen kamer is,
de Henry die geen Henry is, de Henry met een naald en draad,
die zich buigt over de flauwgevallen jongen
op de universele beddensprei.
Hier is hij nog een keer, wordt dichtgenaaid.
Dus nu zijn we tot een reusachtig strijdveld gekomen, de warmte van het vuur,
het vuur dat nog brandt,
de hitte die ontsnapt als een gebroken belofte.
Dit is het gedeelte waarin je weer in je kleren wakker wordt,
dit is het gedeelte waarin je probeert in het gebouw te blijven.
Blijf nog even in de kamer, zegt hij. Blijf nog even
in de kamer.
Dit is de plaats, zeg je tegen jezelf, dit is de plaats waar alles
begint te beginnen,
de wonden onthullen een dikkere huid en dan opeens is er geen vloer.
Ondertussen
is er iets onder het gebouw dat heel erg hard probeert
om je aandacht te winnen—
een man met amandelogen en een rits die de lengte
van zijn ruggengraat nabootst.
Je kunt de schaduw zien die de man werpt
op het linoleum,
hoe deze lijkt op een boot, de tegels heel precies doorsnijdt,
de masten van zijn armen die tegen de ramen schrapen.
Hij wijst naar je met een glas melk
alsof hij probeert te zeggen dat er
nu een soort blinkende ster diep in je verborgen ligt en hij
moet het eruit graven met een mes.
De bel gaat, de hond gromt,
en dan laait de wind op, en het licht valt, en zijn mond
klappert, en de hond
huilt, en het raam sluit nauw tegen de vieze regen.
Hier is de hal en hier zijn de deuren en hier is de angst
voor het andere ding, het genadeloze
ding, je lichaam verdrinkt in zwaartekracht.
Dit is het ondertussen, het wachten dat plaatsvindt
in de ruimte tussen
één bericht en het volgende, de plaats waar je zijn handen
verwart met de kamer, de hond
met de man, het bloed
met de opengereten lucht.
Hij legt zijn handen op je hele lichaam om je in de kamer te houden.
Het is nacht. Het is middag. Hij rijdt. Het gebeurt
allemaal opnieuw.
Het is liefde of het is het niet. Het is niet voorbij.
Je bent in een auto. Je bent weer in de berm. Je bent op een
hobbelige weg en er zijn overal criminelen,
die verlangen naar gevaar.
Henry, zegt hij. Wie praat er?
Ik dacht dat ik de klank van ijs
op tand hoorde. Ik dacht dat ik de klank van tand op glas hoorde.
Open de deur en het licht valt naar binnen. Open je mond en het valt
weer naar buiten.
Hij ligt bovenop je. Hij ligt naast je, vlak naast je om precies te zijn.
Hij heeft de zachtste huid, helemaal om zich heen geslagen.
Hij is het niet.
Jij bent het niet. Nu val je. Je zwemt. Dit is niet
zonder gevaar. Je hebt geen
adem. Je klimt opnieuw uit het verchloorde zwembad.
Niet alle noodzakelijke woorden werden ons gegeven.
Niets werd ons gegeven.
We hebben de hele nacht gereden.
We hebben lang gereden.
We willen stoppen. We kunnen het niet.
Is er een acceptabel resultaat? Bedoelen we iets wanneer we praten?
Is het genoeg dat we rillen
om het geluid?
Linker hand tilt de vork naar de mond, voel het vlees
door je keel glijden terwijl je denkt
Mijn keel. De mijne. Alles binnen deze lichtbundel is van mij.
De asbak en de kapotte lamp, de vieze oranje gordijnen en zijn
geruïneerde shirt.
Ik was in je lichaam, baby, en het was een paradijs.
Ik was in je lichaam en het was een kermisattractie.
Ze willen stoppen maar ze kunnen niet stoppen. Ze weten niet
wat ze doen.
Dit is niet zonder gevaar, het hoe aan te raken, we willen het scherm
niet helemaal
van onze ogen getild, slechts lang genoeg omhoog om de gaten te zien.
Moe en verweerd en op de verkeerde manier aangeraakt,
ruw aangeraakt en bonzend in het licht.
Ze willen stoppen maar ze stoppen niet. Ze krijgen de kogel er niet uit.
Snij me open en het licht stroomt naar buiten.
Hecht me weer dicht en het licht blijft naar buiten stromen
door de hechtingen.
Hij krijgt de kogel er niet uit, denkt hij, en dan lukt het hem.
Een klein stukje grind om een parel omheen te bouwen.
Middernacht juni. Middernacht juli. Ze zijn er nu al dagen mee bezig.
De kogel er uit krijgen.
De kogel er uit graven en omhoog houden naar het licht, het licht.
De kogel er uit graven en omhoog houden naar het licht.
Vijftien verenballen 13, 14, 15
Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers
13.
Aan de basis van een vogelveer zit iets wat een naveer heet.
Het deel dat er eerder uitziet als een mensenhaar in zijn metalige borstel.
Het klinkt als nagedachte of na-leven. Het is het deel net na de calamus en de
inferieure umbilicus dat het vogellijf in gaat.
Ik wil er één. Wat gebeurt er na-veer? Na.
Nadat we de ons opgegeven taken hebben volbracht,
en eindelijk uit onze namen barsten.
Geen zorgen, ik geloof niet dat kolibries verliefd op me zijn,
geen enkele god is ooit verliefd op ons.
Het verhaal gaat dat Huitzilopochtli het hoofd van zijn zus afsneed,
het toen naar de hemel gooide om de maan te worden,
zijn andere broers en zussen werden sterren.
(Want er moet en grote leegte zijn en een grote manier om hem te vullen.)
Mijn stiefmoeder is thuis en ze belt
om te vragen hoe het gaat.
Ik zeg haar dat het me spijt, en ze zegt, Dit is simpelweg hoe mijn leven gaat zijn.
De vrouw van de delicatessenwinkel is zo aardig zonder reden dat ik begin te huilen.
Er zijn momenten waarop ik veronderstel dat we op de onzen af moeten geven,
op andere momenten zijn de maan en de zon familie.
14.
Aan de rivierkant, zittend op de dikke witte stenen
onder de sparren,
kijk ik hoe ze zich uitkleedt en de stroming inglijdt.
Ze ziet er jong uit. Mijn vader is stil en boven onze hoofden
vormt de zon een punt om ons bijeen te drijven.
De laatste tijd herinner ik me dingen.
Dit is geen uniek verhaal –
wat we in onze handen houden is onoplosbaar.
Het is de passage die ons versteld doet staan,
dit volle gewicht dat ons wel naar beneden moet trekken.
Ze weet dat we naar haar kijken,
vindt het fijn te weten dat we er zijn terwijl ze onder gaat.
15.
In ieder verhaal heeft de kolibrie toegang tot beide werelden,
hij is de boodschapper, de gevleugelde koorddanser.
De migratie van zoveel mijlen voorbij ons werelds bereik,
en toch komen ze bij ons.
Terwijl ik deze lucht die ons gegeven is vorm probeer te geven,
kan dit zachte gefluister van vleugels uit de andere wereld, het hiernamaals
me ’s nachts wakker houden, hoewel op aangename wijze.
Ik weet wat je denkt:
Soms is het de regen en de verwarming,
soms is het de zonnegod.
Het meest denk ik aan het verhaal waarin de kolibrie
een vrouw van de Tarascan stam (mijn stam) leerde weven.
Hoe zij een kolibrie de droogte door hielp,
hoe ze regenwater opving en zoet maakte,
hoe, vervolgens, de vogel haar leerde weven,
hoe, vervolgens, het weven haar leven redde.
Meer blogs
Warm
Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
Lees verderZomerverlies
Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
Lees verderDe bekende weg
Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
Lees verder