Marte en Henk

Röling

In Museum de Fundatie in Zwolle zag ik zo’n 50 portretten van Henk Jurriaans, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw als psycholoog bekend werd omdat hij in zijn therapieën mensen leerde alleen nog maar dingen te doen die ze plezierig vinden. Als kunstenaar wist hij in dezelfde tijd de aandacht te trekken van de internationale pers toen hij in het Amsterdamse Stedelijk Museum zichzelf tentoonstelde. Hij was niet alleen een onconventionele therapeut en kunstenaar, maar ook privé tartte hij de bestaande orde; tot zijn dood in 2005 woonde hij met vier vrouwen, onder wie de kunstenares Marte Röling, in het Groningse Uithuizen.  

Marte Röling is ook de maker van de in Zwolle tentoongestelde portretten die worden gepresenterd onder de titel ‘Portretten van een Liefde’.  Zij is een kunstenares van naam, die grote sculpturen en schilderijen maakte. Ze zijn te vinden in veel openbare en bedrijfscollecties en in particuliere verzamelingen. Als ‘portretschilderes’ heeft ze eerder van zich laten spreken. In de jaren tachtig van de vorige eeuw schilderde zij staatsieportretten van koningin Beatrix en prins Claus, die een beetje doen denken aan de postume portretten van Jurriaans die ik in Zwolle zag. Het zijn schilderijen met felle kleuren, waarop we Jurriaans in verschillende poses zien afgebeeld.

Juriaans was de grote man van Röling, met wie ze ‘een groots en meeslepend’ leven heeft geleid. Zijn dood sloeg een gat in dat leven, vertelt ze tijdens een aangrijpend interview waarvan de videobeelden in het museum worden afgespeeld. Tijdens het schilderen was ze weer even bij hem en je begrijpt meteen waarom ze er zoveel maakte.    

Een fascinerende verzameling waar je maar niet van weg wilt lopen, maar als je de portretten een voor een bekijkt, ontdek je dat naast een aantal mooie doeken toch ook veel minder goede werken worden tentoongesteld. Blijkbaar boeien de doeken door de macht van het getal en de kennis van de biografische context waarin ze tot stand zijn gekomen. Een vrouw rouwend om haar grote liefde, op zoek naar een manier waarop zij de breuk met hem kan herstellen. In het museum ben je even deel van deze liefde en dat maakt je stil. Een typisch voorbeeld van hoe bekendheid met de biografie van de kunstenaar zijn of haar werk omhoog kan tillen? 

In de Oorshop

Schuldige seks

Schuldige seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezettingstijd is de titel van het proefschrift waarop Anna Tijsseling enkele weken geleden in Utrecht promoveerde. Ze haalde er de pers mee, omdat zij beweert dat niet tijdens, maar juist na de Tweede Wereldoorlog meer homoseksuelen werden vervolgd. Met een heldere grafiek maakt zij duidelijk dat vanaf de bevrijding het aantal veroordelingen op grond van het sinds 1911 in Nederland bestaande artikel 248bis gestaag toenam. Het gewraakte wetsartikel verbood volwassen homo’s seksueel contact te hebben met personen tussen de 16 en 21 jaar. Heteroseksuelen mochten dat wel.

Het groot aantal veroordelingen tijdens de eerste naoorlogse jaren is geheel in overeenstemming met een overheidsbeleid dat was gericht op de bestrijding van de zedenverwildering. Het zegt echter ook veel over de toen vigerende opvatting over homoseksualiteit. Zij werd gezien als een ziekte die je als jongere door verleiding van een oudere man kon oplopen. Men spreekt in dit verband vaak van de Draculathese; een jongeman die eens verleid was, kon zelf ook verleider worden en daarom diende homoseksualiteit met wortel en tak uitgeroeid te worden. 

Het jaar 1949 vormt een historisch dieptepunt in het aantal veroordeelden op grond van 248bis, met name in het district Den Haag. Ik schreef hier al over in mijn twee jaar geleden verschenen Hans Lodeizen. Biografie, waarnaar door Tijsseling ook wordt verwezen. De dichter werd in het rampjaar in het Haagse Bos, door hem in een gedicht ‘de tuin der liefde’ genoemd, betrapt op het bedrijven van de liefde met een zestienjarige jongen. Hans Lodeizen werd opgepakt, kwam korte tijd in het Huis van Bewaring en moest zich uiteindelijk onder behandeling van psychiater E.A.D.E. Carp stellen.

In mijn biografie beschrijf ik hoe Hans Lodeizen zich verzette tegen de behandeling van zijn psychiater en in plaats van te willen ‘genezen’ een verhouding aanging met een winkelbediende van de Haagse Bijenkorf. Hij was na zijn arrestatie strijdbaarder dan ooit in zijn homoseksualiteit en hij vond dat die houding ook gevolgen moest hebben voor zijn dichterschap. Dat moest directer en realistischer zijn. Op 9 december 1949 schreef hij in zijn dagboek: ‘Wij hebben allemaal de staat en de politie tegen ons: het beste is maar om dit feitelijk openlijk “in het gezicht” van staat + politie te aanvaarden. Wij zijn outcasts, allemaal, onze werkelijke gedachten zouden ons de doodstraf op het lijf halen.’

 Het interessante in het boek van Tijsseling is dat zij laat zien dat 1949 in verband met het groot aantal veroordelingen een rampjaar genoemd kan worden, maar dat vanaf dat jaar homoseksuelen in de rechtszaal ook strijdbaarder werden. Net als Hans Lodeizen pikten ze de repressie niet meer. Tijsseling geeft met dit inzicht het leven en dichterschap van Hans Lodeizen een nieuwe context. Hij was zich bewust van de omwenteling. Voor het eerst durfde hij stem te geven aan zijn opstandigheid. Hans Lodeizen stond dus niet alleen met zijn poëzie aan het begin van een vernieuwing in Nederland (de moderne poëzie begint in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, is wel een gezegd), maar met de weigering zich aan te passen ook aan de oorsprong van een emancipatiebeweging van homoseksuelen. Hans Lodeizen stierf een jaar na zijn arrestatie. Het is triest dat hij door zijn vroege dood aan een nieuw dichterschap en een openlijk leven als homoseksueel geen vorm kon geven.

 P.S. Over de winkelbediende van de Bijenkorf zal ik binnenkort iets meer vertellen.

lodeizen

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Voorlezen

Vandaag beginnen De Nationale Voorleesdagen, die worden georganiseerd door de Stichting CPNB. Zij wil daarmee de boodschap uitdragen dat voorlezen aan kinderen van groot belang is, omdat het de fantasie prikkelt en het taalgevoel ontwikkelt. De Stichting heeft bekende Nederlanders naar voren geschoven, onder wie Prinses Laurentien, die vanochtend op basisscholen hebben voorgelezen uit De Wiebelbillenboogie van Guido van Genechten.

In een vorig leven was ik leraar Nederlands en ik heb toen zelf veel voorgelezen. Niet aan kleine kinderen overigens, maar aan leerlingen tussen de 16 en 20 jaar. Dat waren soms vwo-leerlingen, maar ook leerlingen die een middelbare beroepsopleiding volgden en later bijvoorbeeld boekhouder wilden worden. Drie verhalen waren favoriet: ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’ van Harry Mulisch, ‘De kerstavond van zuster Magnussen’ van Gerard Reve en ‘Vader, moeder en zoon’ van Anna Blaman. Wat de leerlingen in deze verhalen boeide, hoorde ik tijdens de nabespreking, die altijd begon met de simpele vraag: ‘Wat vond je ervan?’

Het magisch-realistische verhaal van Mulisch dat zich afspeelt in Nieuw-Guinea en gaat over sergeant Massuro die door wroeging geheel versteent, prikkelde de fantasie. De leerlingen vonden het een eng verhaal en vroegen zich af of zoiets echt kon gebeuren. Het gesprek daarna ging vaak over het wel of niet bestaan van wonderen. Maar ook over kolonialisme. Het ‘kerstverhaal’ over de nijvere verpleegster Magnussen van Reve was met het gruwelijk einde – de zuster wordt door de kerstman vermoord- verwarrend. We spraken daarna over ironie, maar ook over eenzaamheid tijdens de kerstdagen. En na het voorlezen van ‘Vader, moeder en zoon’, waarin een vader ontdekt dat zijn zoon homoseksueel is, ging het over de relatie van kinderen met hun ouders en over het ontdekken van je seksuele identiteit. Kortom, door de literatuur werd het leven in al zijn facetten in de klas bespreekbaar.

Ik was leraar in een tijd dat er nog geen profielen bestonden en je in grote vrijheid je lesprogramma kon samenstellen Volgens mij wordt door sturing en het voortdurend moeten formuleren van leerdoelen e.d nog maar weinig in het voortgezet onderwijs voorgelezen. De Stichting CPNB moet daarom haar focus uitbreiden en propageren dat voorlezen van groot belang is voor leerlingen uit alle leeftijdsgroepen.

‘De baby laat de tepel los’

Bibeb is dood. Zojuist verscheen op Teletekst het bericht van het overlijden van de journaliste, die eigenlijk Maria Lampe-Soutberg heette. Ze stief in haar woonplaats Scheveningen.  Haar interviews in Vrij Nederland las ik altijd met plezier, maar dat was alweer zo’n twintig jaar geleden. Gesprekken met een lange adem en onthullend. Ik heb wel eens gehoord dat zij voor langere tijd in het huis van de geïnterviewde verbleef, om zo optimaal de sfeer te kunnen beschrijven en op het juiste moment met de juiste vraag te kunnen toeslaan. Zij fileerde. Magistrale gesprekken met veel aandacht voor de omgeving en vooral voor de wijze waarop de geïnterviewde zich daarin beweegt.

 Een mooi voorbeeld is een interview met schrijver Simon Vestdijk, dat zij midden jaren zestig van de vorige eeuw afnam. Het begint als volgt: ‘Vestdijk doet, als ik binnenkom, langzaam en zeer rechtop, een paar korte stappen in mijn richting. Op de bank (geflankeerd door hoge rekkenvol grammofoonplaten) heeft zijn vrouw haar baby aan de borst. Het is kwart voor elf, 9 april, er is een warme dag voorspeld. Dickje Vestdijk (2) bekijkt me met glimmende zwarte ogen. Verder is er een erg mooie kat (één van de drie) en een door z’n aanhalig gedrag op dat moment uit de toon vallende zwarte poedel. Aan de muur, achter mevrouw Vestdijk, hangt haar foto waarop haar sterkste troeven niet uitkomen: de lichte huiden de niet geringe blik van de wat scheef staande ogen.’ En even verderop in de tekst: ‘De baby laat de tepel los.’  Daarna volgt een openhartig gesprek met Vestdijk over vrouwen, Harlingen en depressies. De titel van het interview is veelzeggend: ‘Simon Vestdijk: “Ik geloof dat een intelligente vrouw niet beeldschoon kan zijn.”’

 Bibeb heeft als interviewster school gemaakt. Gelukkig heeft ze veel interviews gebundeld. Ze werd 95 jaar oud.

Showproces

De gemeenteraadsverkiezingen staan voor de deur. Ook dit weekeinde daarom in de kranten en weekbladen veel aandacht voor het populismevirus dat zich vooral heeft genesteld in een partij die slechts in twee gemeenten meedoet: de PVV. Een artikel viel mij op.

 De Volkskrant interviewde advocaat Wim Anker, die aanvankelijk door Geert Wilders was gevraagd om hem te verdedigen in het ‘haatzaaiproces’. De advocaat had geweigerd, omdat Wilders er te veel een show van wenst te maken: ‘Hij wilde zoveel mogelijk procedures en zittingsdagen’ en een rechtsgang met ‘enige toeters en bellen’, vertelt de Friese advocaat. Wilders heeft er vanuit zijn perspectief verstandig aan gedaan Bram Moszkowicz in te huren. Deze Amsterdamse societyadvocaat heeft er plezier in veel in het nieuws te komen, dus dat werkt dubbelop. We zullen het volgende week wel zien.

 Het vervolg van ´Undercover bij de PVV´ in HP/De Tijd, waarover ik vorige week berichtte, levert niet veel op. Het is misschien even interessant als de journaliste een verslag geeft van een gesprek met Tweede Kamerlid De Roon: ‘Hij onttrekt twee koppen koffie aan ons Senseo-apparaat en schuift zijn stoel dan naast de mijne. We tutoyeren meteen. “Kijk,” zegt hij op vaderlijke toon, “het is eigenlijk heel simpel. Niet te diep ingaan op de stof; het gaat om de media-aandacht die je ergens mee kunt verdienen. De islam is slecht, de regering is slecht, andere partijen zijn slecht. En de PVV is natuurlijk goed. Dat is het uitgangspunt. Wij praten hier intern misschien wel genuanceerd over zaken, maar niet naar buiten toe. Dan valt iedereen in slaap, journalisten als eerste. Snap je?”’

 Allemaal munitie voor mijn stelling dat de PVV aan marketing doet en met een abject concept zoveel mogelijk stemmen wil binnenhalen.

Pierre Kemp

imagesVlak voor zomer van 2010 verschijnt van de hand van Wiel Kuster Pierre Kemp. Een leven, zo las ik net in de voorjaarscatalogus van uitgeverij Vantilt.  Ik verheug me op deze biografie van zoals de uitgever schrijft  ‘een van de boeiendste eenlingen uit de Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw’.  

De Maastrichtenaar Kemp (1886-1967) , die zijn leven sleet als loonadministrateur bij een steenkolenmijn,  publiceerde als dichter 16 bundels. Daarmee is  hij in zijn tijd zeker niet onopgemerkt gebleven. In 1956 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs,  in 1958 volgde de P.C. Hooftprijs. Nu lijkt hij te zijn vergeten. Ik dook weer eens in zijn werk en las intrigerende poëzie, die in de biografie van Wiel Kusters nu een context zal krijgen. Ik citeer het wat bekendere gedicht ‘Bedromerij’, dat door het gebruik van een woord als ‘Onzaglijke’ wat ouderwets aandoet, maar door het vertragende plezierig contrasteert met de hectiek van 2010. Daarna het kleine ‘Avondstemming’. Hier komen ze:

Bedromerij

In mijn lichaam droomt het niet meer.

een zonderlinge herfst rust in mij uit.

Een grote nietsigheid breidt zich teer

door mijn loomheid, die zelfs geen geluid

meer begeert.

Ik kijk naar de plaat

met wijzers, waar de tijd over gaat

en zie in de cijfers de ogen van mijn gelaat

als bloemen zonder randen en zonder naad.

Ik, zeg ik en wil nog iets zijn in een ik,

Maar als ik hoor een vlieg, die nog van de zomer is,

vergis ik me in de komst van het beslissende ogenblik,

dat het Ontzaglijke mijn bedromer is.

 

Avondstemming

 Het is een avond zo zonder iets.

Alles is er wel maar verrilt naar een niets.

Het spel van de kinderen klinkt als van achter glas,

of  het al niet meer was

waar het is.


Meer blogs

  • Afbeelding bij Een vroege sigaret

    Een vroege sigaret

    Dat mijn oudoom Sybe Sybesma (1924-1986) in zijn tijd een bekende Friese dichter was, wist ik. Op de middelbare school heb ik zelfs een keer een presentatie over hem gehouden. Maar dat hij nog steeds een zekere bekendheid genoot, had ik niet verwacht. De afgelopen maanden ben ik voor archiefonderzoek vrij vaak in Friesland geweest,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 9 Mama Wilders

    DE MENS ALS BIOPIC 9 Mama Wilders

    Op 6 september is Geert Wilders jarig. Dat is altijd een sacraal gebeuren, want op die dag komt hij langs bij zijn moeder Maria Ording Wilders in Grubbenvorst. Maar vandaag niet. Vandaag moet hij in verband met een kabinetsformatie – alweer – op bezoek bij koningin Beatrix. Dat vindt zijn moeder onbegrijpelijk, verdrietig en schandalig....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Hoe ik een paardenmeisje werd

    Hoe ik een paardenmeisje werd

    Larousse 21 Er verbergen zich veel verschillende mensen in onze inborst. Je zult er op zeker moment achter komen dat je iemand geworden bent die je niet wist dat je in je had. Ik ben de afgelopen jaren veel mensen geweest, en de afgelopen maanden weer heel veel anderen. Maar nu ben ik een paardenmeisje...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julia Buijs
    Julia Buijs

    Julia Buijs is theater- en filmschrijver en manusje van alles. Deze zomer studeert ze af aan de opleiding Writing For Performance aan de HKU, met het scenario voor een bemoedigende animatiefilm over een station waar het altijd regent en niemand een gezicht heeft. Met dit en haar toekomstig werk wil ze proberen de lezer stil te laten staan, adem te laten halen en zichzelf en anderen te omarmen. Haar teksten zijn fantasierijk, gelaagd, experimenteel en persoonlijk. Ze werkt door middel van sprokkelen, puzzelen en plakken en gelooft binnen vijf jaar een eigen genre gecreëerd te hebben. Verder zal je haar kunnen vinden als vleermuisveldwerker, regisseur, festivalprogrammeur, creatief producent, saunameester, kinderboekenschrijver en juist ook voorloper van de ‘Kinderlijke’ Verhalen voor Volwassenen.

  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.