Digitaal

‘De Koninklijke Bibliotheek wil alle Nederlandse boeken, kranten en tijdschriften vanaf 1470 digitaliseren. Daarnaast moet er één digitale bibliotheek komen die voor iedereen via internet toegankelijk is.’, stond vanavond in NRC Handelsblad. De krant verwees daarbij naar de vandaag bekendgemaakte beleidsvoornemens voor de komende jaren van de Koninklijke Bibliotheek. Dergelijke plannen zijn elders in de wereld al uitgevoerd, waar zij niet zonder gevolgen voor schrijvers, lezers, uitgevers en boekhandelaren zijn gebleven. Deze internationale ontwikkeling raakt Nederland, maar nu ook onze nationale bibliotheek grootscheeps gaat digitaliseren zal de impact groter zijn. Ook voor onderzoekers, met name in de geesteswetenschappen.

Over de toepassing van nieuwe informatietechnologie in de humaniora wordt de laatste tijd veel gesproken en er lijkt al sprake te zijn van een pikorde. Bovenaan staan de taalkundigen, lexicologen en tekstediteurs die het digitaliseringlicht al hebben gezien en daaronder bijvoorbeeld de literatuurhistorici die nog in het tijdperk van de boekdrukkunst leven. De eersten benadrukken dat zij in dezelfde tijd een grotere hoeveelheid data kunnen analyseren, waardoor hun conclusies gebaseerd zijn op een steviger ondergrond. Het vergroot het wetenschappelijk imago van hun disciplines. Zij willen geesteswetenschappen die ook empirische wetenschappen zijn en wachten op  bijvoorbeeld op literatuurhistorici die ze hierin volgen. 

 Ik denk dat er ook voor literatuurhistorici winst te behalen valt uit de nieuwe informatietechnologie. Door de plannen van de KB zullen meer Nederlandse letterkundige werken digitaal beschikbaar komen en daaraan kunnen dan andere onderzoeksvragen worden gesteld. Gemakkelijker wordt het teksten met elkaar te vergelijken, toegang te verkrijgen tot primaire en secundaire werken en in nationale en internationale webcommunities samen aan een onderzoek te werken. Iedereen kan waar ook ter wereld dezelfde teksten bestuderen.

Dat is goed voor de geesteswetenschappen, maar ik wil ook graag een pas op de plaats maken. De techniek mag nu deze mogelijkheden er zijn de onderzoeksvragen niet dicteren, want dan gaat het specifieke van de geestwetenschappen verloren. De computer kan je vertellen hoe vaak het woord ‘ziel’ in de poëzie van Leopold voorkomt, maar de letterkundige zal dit aantal moeten duiden en van een betekenis moeten voorzien. Literatuurhistoricus Joep Leerssen sprak vrijdag jl. de Diesrede van de Universiteit van Amsterdam uit. In ‘Kennis, context en feiten. Historische feiten en hedendaags belang’  betoogt hij o.a. dat het de taak van de geesteswetenschappen is bekende en onbekende feiten in een bepaalde context en samenhang te plaatsen. Dat levert niet altijd een nieuwe waarheid op, maar wel een andere betekenis. En dat doe je niet in laboratoria, stelt hij in zijn rede. Leerssen gaat niet in op de nieuwe infromatietechnologie voor de geesteswetenschappen, maar mede geïnspireerd door zijn rede vul ik aan: tel de zegeningen van de informatietechnologie en onderzoek haar mogelijkheden, maar blijf als geesteswetenschapper bij je leest. Leerssen tot slot: ‘Johan Huizinga definieerde geschiedenis als de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden, en hoe vaker ik die soundbyte citeer, des te dieper raak ik van zijn juistheid en diepzinnigheid doordrongen. Immers, rekenschap geven ligt niet alleen in de vraagwoorden ‘Wat?’ en ‘Hoe?’, maar ook in het veel lastiger vraagwoord ‘Waarom?’

In de Oorshop

‘De mens is een vrouw’

In het laatste nummer van Sociologie Magazine bespreekt Ellie Smolenaars in de rubriek ‘Vergeten sociologie’ het boek De droom der rede. Het mensbeeld in de sociale wetenschappen. Een poging tot criminosofie van de in 2002 overleden Nijmeegse criminologie C.I. (Ronnie) Dessaur. Een boek dat bij verschijning in 1982 de gemoederen van sociale wetenschappers heeft beziggehouden, omdat Dessaur de stelling verkondigt dat de sociale wetenschappen nauwelijks vooruitgang boeken. De mens is voor haar vakgenoten louter materie ‘met wat psychische epifenomenen’, waardoor zij nauwelijks reflecteren over goed en kwaad en niet schrijven over sociale idealen. De menswetenschappen leken met hun adagium ‘meten is weten’ te veel op de natuurwetenschappen.

Dessaur deed daarentegen zelf wel uitspraken over Goed en Kwaad. Dit tot ergernis van haar vakgenoten, die moeite hadden met de onheilspellende toon van en het moralisme in haar werk. Grote woorden als Ziel en Wereldziel duiken daarin regelmatig op. Dessaur was kortom met haar opvattingen en verwijzingen naar het mensbeeld van de psycholoog Jung voor haar collega’s een denker tegen de vooruitgang in. Dat werd alleen maar erger toen zij zich later verzette tegen bijvoorbeeld de liberalisering van abortus en euthanasie, die zij met nazi-praktijken vergeleek.

 Dessaur was met haar De droom der rede ook onderwerp van kritiek in literair Nederland. Carel Peeters schreef bijvoorbeeld in zijn boek Hollandse pretenties uit 1988 over haar werk: ‘Wie de wereld zo heeft ingedeeld in een schaduw- en lichtzijde is voortaan Savonarolisch op zoek naar verdorvenheid, gewapend met een scherpe voorstelling van een rein en harmonisch leven. Het maakt Andreas Burnier tot een Staphorster intellectueel, iemand die lang in de wereld heeft verkeerd, veel slechtigheid heeft gezien, maar op haar dwalingen des weegs is teruggekeerd en als een ‘wetende’ kan vertellen hoe vreselijk het allemaal is.’ Hij had het helemaal met haar gehad: ‘Wanneer begin ik mijn belangstelling voor een schrijver te verliezen? Op het moment dat hij zijn stellingen definitief heeft betrokken en niet meer “toevallig even stil staat” om een standpunt in te nemen.’

Voor Peeters was Dessaur in eerste instantie de schrijfster die onder het pseudoniem Andreas Burnier in 1965 had gedebuteerd met de roman Een tevreden lach, waarin openlijk wordt geschreven over een lesbische verhouding. Andere bekende boeken van haar zijn Het jongensuur en de Trein naar Tarascon. Met haar boeken over onderdukte vrouwen en lesbische verhoudingen, was zij aanvankelijk het boegbeeld van progressief Nederland; zij werd gezien als wegbereider van het feminisme, al moest zij van de feministische beweging niet veel hebben. Zij had haar eigen feminisme, wat duidelijk wordt tijdens een interview in 1975 met Willy M. Roggeman. Over de keuze van een manlijk pseudoniem zegt zij bijvoorbeeld: ‘Volgens mij dragen alle thans als man op aarde geïncarneerde mensen een mannelijk pseudoniem, Willem. De mens is een vrouw. Met mijn mannelijk pseudoniem onderscheid ik mij dus niet van andere mannen. Er valt niets te verklaren.’ En over de het autobiografisch karakter van haar werk: ‘Mijn literaire boeken tot dusver spiegelen de gevoelens van onmacht, frustratie, woede die ik heb ervaren en ook mijn aanvankelijk probleem, of ik soms niet ‘eigenlijk’ een man was. Een gedachte die toch waarschijnlijk alleen maar in een sexefascistische cultuur in je kan opkomen.’

 Het werk van de onderzoeker Dessaur is niet meer actueel: ‘Vergeten sociologie’, zeggen haar vakgenoten nu. En haar romans? Op het idee gebracht door het artikel in Sociologie Magazine pakte ik Het jongensuur uit de boekenkast. Een flinterdunne roman, waarin het joodse meisje Simone, de ikfiguur, tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende adressen moet onderduiken. Ze wordt geconfronteerd met niet alleen de gescheiden wereld van joden en niet-joden, maar ook met die van mannen en vrouwen en doet haar best in droom en daad bij de jongens te horen. Over de gymnastiekles zegt ze bijvoorbeeld:‘Bij de oefeningen ga ik ook zo staan, dat ik mij kan voorstellen dat ik bij de jongens hoor. Zo is het het minst vernederend.’ 

Hernieuwde kennismaking Het jongensuur viel niet tegen. Het boek is sober, maar goed geschreven en de thematiek van uitsluiting is nog steeds actueel. Ik neem me voor de komende tijd ook andere romans van Andreas Burnier te herlezen, maar dan wel losgezongen van haar ideeën over goed en kwaad.

Burnier

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Undercover

Undercover

Ik moet toegegeven dat ik zeer nieuwsgierig werd toen ik hoorde over een undercoveroperatie van een HP/De Tijd-journaliste bij de Tweede-Kamerfractie van de PVV. Eindelijk zou duidelijk worden welke buitenlandse financiers de kas van deze organisatie spekken, hoe Wilders erin slaagt de partijdiscipline te handhaven en hoe zijn fractiegenoten worden getraind in het uitdragen van eendimensionale boodschappen. Ze hebben het immers unisono over de islamisering van Nederland èn de linkse elite – waartoe tegenwoordig ook de politie en de AIVD behoren – die het met iedereen slecht voor heeft, behalve met zichzelf natuurlijk. Veel wijzer zijn we hierover in de eerste aflevering van ‘Undercover bij de PVV’ nog niet geworden, want het gaat daarin vooral over de morele dilemma’s van de verslaggeefster – had ik dit wel mogen doen? – en een onschuldig fractie-uitje in Monnickendam. Maar wellicht komt de journaliste in volgende afleveringen wel met kamergeheimen van de PVV.

 In een redactioneel commentaar van NRC-Handelsblad van 7 januari 2010 werd de undercoveroperatie een nogal zwaar middel genoemd: ‘Zouden de PVV’ers echt menen wat ze roepen, vraagt de journalist zich in haar artikel in HP/De Tijd van deze week af. Over relschoppers die door de knieën moeten worden geschoten, de Koran die moet worden verboden, de kopvoddentaks, enzovoorts. Ja, dat meent de PVV echt: hoor maar wat haar Kamerleden zeggen in openbare debatten en lees wat ze schrijven in opinieartikelen. Er is geen undercoveroperatie nodig om dergelijke opvattingen abject te vinden.’

 Dat is maar de vraag. Het is voor mij nog steeds onduidelijk òf de Kamerleden dergelijke abjecte opvattingen inderdaad hebben. Ik kan me een leven in zo’n monomane grimmige gedachtewereld namelijk niet voorstellen. Het lijkt me oersaai zo’n gesloten wereldbeeld, zeker als je in de naam van je partij ‘vrijheid’ opneemt. Is het niet eerder zo dat de PVV als spreekbuis van een populistische beweging zoveel mogelijk stemmen wil winnen? Om dat doel te bereiken, bedenk je een simpel concept waarin een groot deel van bevolking zich kan herkennen. Het goed uitventen van het concept, waarbij het in eerste instantie om emotie gaat en niet om reflectie, doet de rest.  Een kwestie van marketing en De Telegraaf  lezen, zoals de PVV- kamerleden in interviews ook zeggen te doen. Of dit inderdaad het geval is, kan denk ik alleen onderzocht worden door een onorthodoxe journalistiek, omdat de PVV immers doelbewust de deuren van haar huis gesloten houdt.


Als de zon schijnt (2)

In de nalatenschap van Paul Rodenko werden maar weinig ongepubliceerde gedichten aangetroffen. Uit twee titelloze gedichten uit de periode 1945-1950 – hij maakte toen volgens mij zijn beste gedichten –  blijkt wederom zijn fascinatie voor de zon. Voor de liefhebber publiceer ik ze hier voor het eerst. Het eerste gedicht past in een serie korte gedichten die Rodenko in deze jaren maakte. Het tweede was voor Rodenko nog niet definitief. Hij twijfelde tussen ‘de zon ligt’ en  ‘de zon hurkt’ Ik denk dat hij uiteindelijk vanwege het vervreemdende effect voor de laatste variant zou hebben gekozen.   


Weten van zon en roze rivieren

kijken naar kinderen bijtend in ’t glas van de wind

lopen langs paarden en witte gordijnen

en zich een dag van gitaren herinneren


—— 


de zon ligt/hurkt nachtelings in de koopren ketel van je ogen

het blauw van je handen is in duizend safes geborgen

en duizend blinde ambtenarenlopen tastend langs

de gouden rozen van je naaktheid


o het ritselen van je opperhuid en kevers hagedissen snelle

gouden naalden van geluid


wie kent de nachtelingse wiekslag van je ogen

de forellen van je polsen

je stem minoïsch blauw

en je borsten heet als de Bijbel


je glimlach smalgehoefd

breekt schuchter door het schemerhout

Paul Rodenko



Paul Rodenko

Als de zon schijnt

Gisteren hoorde ik op de regionale radio Noord-Holland het liedje ‘Als de zon schijnt’ van André van Duin. Het was aangevraagd door een mevrouw die een zieke vriendin met dit nummer een hart onder de riem wilde steken. Ze hoopte dat het de zieke was gegund ook eens op een andere manier naar het leven te  kijken. Het liedje van Van Duin, waarvan hier het tweede couplet, zou haar daarbij kunnen helpen:

 

‘Heel de wereld is een bloemtapijt, en de buurvrouw een mooie meid
Alles ziet er anders uit als de zon schijnt
Zilveren vogels vliegen door de lucht, ieder drama wordt een dolle klucht
Alles ziet er anders uit als de zon schijnt
Alle ziekenhuizen raken leeg, en de bakkersvrouw rolt door het deeg
O wat is het leven fijn als de zon schijnt
Ja, de wereld krijgt een nieuwe kleur, overal hangt zo’n zalig, zoete geur
O wat is het leven fijn als de zon schijnt’

‘Als de zon schijnt’ deed me denken aan enkele woorden van de jonge Paul Rodenko (1920-1976), die eind jaren dertig van de vorige eeuw als gymnasiast in de ogen van zijn medescholieren vreemde gedichten in de schoolkrant publiceerde en tekeningen maakte die door hen niet werden begrepen. Hij schreef bijvoorbeeld:

‘De zon blinkt in de rechte straat,

Deftig, als een rustig goede huisarts,

Met witte haren, die zachtjes praat

Over ditjes en datjes.’

En in zijn tekeningen was alles geel en blauw. Toen hem werd gevraagd waarom hij deze kleuren gebruikte, antwoordde hij: ‘Als je de zon op het trottoir ziet schijnen zie je immers ook paars.’ Als tekenaar keek hij anders naar de werkelijkheid, als dichter deed hij dat ook. En in beide praktijken speelt de zon een belangrijke rol.

De zon als vervormer van de werkelijkheid; bij van Duin worden de vogels van zilver en is de buurvrouw opeens een mooie meid, bij Rodenko zijn de stoeptegels paars. Om te kunnen (over-)leven moeten we de werkelijkheid vervormen, dat is van alle tijden en van alle mensen. Er zijn echter verschillen; de artiest Van Duin omarmt de wereld en maakt haar alleen maar mooier, de dichter Rodenko kijkt naar de werkelijkheid en maakt haar anders omdat hij er geen deel vanuit wil maken; hij wil afstand houden. Is dit een van de verschillen tussen wat wij noemen lage en hoge cultuur?

Geheim Dagboek

Waarom schrijft iemand een dagboek? Waarom publiceert iemand een dagboek? En hoe eerlijk ben je als je weet dat het dagboek ooit wordt gepubliceerd? Deze vragen stelde ik in januari 1984 aan de Zeeuwse dichter, criticus en romanschrijver Hans Warren tijdens een interview voor een inmiddels verdwenen Nederlandse krant. Toen ik hem opzocht in zijn huis Kloetinge nabij Goes, waren er inmiddels drie delen van zijn Geheim dagboek verschenen, die alle positief door de pers en lezers waren ontvangen. Velen waren geraakt door de on-Nederlandse en onbeschaamde eerlijkheid waarmee hij schreef over zijn jeugd in Zeeland, het ‘foute’ gedrag van zijn vader tijdens de Tweede Wereldoorlog, het tot mislukken gedoemde huwelijk met de Engelse Mabel en zijn eerste homoseksuele contacten.

Warrens dagboeken waren vanaf zijn vroege jeugd voor hem een uitlaatklep geweest, een manier om zijn gedachten te ordenen en een oefening in schrijven, zo vertelde hij mij. Zijn uitgever had hem aangeraden ze te publiceren, omdat die ervan overtuigd was dat dit het beste proza was dat hij had geschreven. Hij had sans gêne toegestemd en afgesproken werd dat ook zijn toekomstige dagboeken zouden worden gepubliceerd. Voor de eerlijkheid van het dagboek maakt dit niet uit, verzekerde Warren mij.

Warren was er toen ik hem voor een gesprek benaderde nog steeds onder de indruk van het succes en genoot ervan, wat bleek uit het feit dat hij voor een gesprek over zijn dagboeken met een onbekende journalist een hele dag uittrok. ‘Ervaring leerde dat ‘s morgens hier arriveren, samen lunchen en verder praten bevredigend verloopt’, schreef hij mij. Hij kon ook op elk door mij voorgesteld tijdstip. Ons gesprek duurde inderdaad bijna een hele dag en was uiterst plezierig, evenals de lunch die tot in de puntjes was verzorgd door zijn partner Mario (ik herinner me vooral het tafelzilver en de luxe broodjes).

Met Geheim dagboek had Warren nationaal weten door te breken, want met het reeds gepubliceerde werk was hij vooral bekend in Zeeland. Zijn productie was in 1984 overigens al respectabel. Hij had als dichter in 1946 gedebuteerd met Pastorale, waarna vele bundels waren gevolgd. Poëzie voor een kleine groep liefhebbers, zou je kunnen zeggen, met een enkele keer een succesvolle uitschieter. Van Zeggen wat nooit iemand zei uit 1976 verschenen bijvoorbeeld twee herdrukken, maar daarin waren dan ook vertalingen van Kavafis opgenomen. En zijn proza? De romans Steen der hulp (1975) en Demetrios (1976) zijn middelmatig en werden door de kritiek en de lezers aanvankelijk nauwelijks opgemerkt. Daarnaast schreef Warren vanaf 1951 wekelijks literaire kritieken voor de Provinciaal Zeeuwse Courant, wat hij tot zijn dood zou blijven doen.

Ik las op nieuwjaarsdag het onlangs verschenen eenentwintigste deel van Geheim dagboek dat de jaren 1998-2000 beslaat. Dit zal neem ik aan het laatste deel zijn, want Warren stierf in 2001en het deel over zijn sterfjaar werd al eerder gepubliceerd. Tijd voor het opmaken van een balans dus.

Warren is mij als persoon en als dagboekschrijver na de eerste ontmoeting lange tijd sympathiek gebleven, maar in de laatste delen is hij mij gaan irriteren. De ergernis ontstaat niet zozeer door dat je te veel leest over zijn fysieke ellende –  gedoe met zijn lever, indigestie en noem maar op – en het gedrag van zijn bijna tirannieke partner, maar doordat je na al die jaren tot de conclusie moet komen dat Warren nergens blijk geeft te beschikken over een grootse visie en gespeend is van elke vorm van humor. Hij maakt zich vooral druk over slecht eten in veel te dure restaurants  – ze eten vaak kreeft en kwartels – , de prijzen van aan te schaffen kunstwerken en hij is vaak ‘kleintjes’ over mensen in zijn omgeving. Warren is geen interessante denker; zijn gedachten blijven altijd dichtbij huis.

Een enkele keer realiseert Warren zich hoe oppervlakkig hij is, maar zo’n inzicht leidt dan weer tot naïef geklaag: ‘Hoe zal men er later over oordelen dat ik nog geen woord heb gewijd aan de troebelen in Joegoslavië […]Ik ben begaan met de slachtoffers, het brengt de benauwenis van de jaren 1939-1945 terug. Ik weet ook geen oplossing. Ja, die ene droom die ik al zo lang koester: alle mensen wereldburgers, alle grenzen geslecht, al die domme, onverdraagzame godsdiensten afgeschaft.’

Op grond van dit soort passages ga ik in dit deel ook weer twijfelen aan de authenticiteit van Geheim dagboek.  Een ‘echte’ dagboekschrijver maakt zich niet druk over zijn lezer. Warren zelf heeft –  het kan misschien ook niet anders – in de loop der jaren volgens mij aan eerlijkheid moeten inboeten en te vaak richt hij zich tot de lezer, waardoor hij de intimiteit van zijn werkkamer al tijdens het schrijven verbreekt. Voor een dagboek de dood in de pot. De opdracht tot het einde eerlijk te blijven, is een onmogelijke gebleken. Nog een voorbeeld. Als Warren en zijn vriend Mario in Brussel een tentoonstelling hebben bezocht, schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Eerst kwamen we in zo’n voorstelling van ‘moderne kunstjt’ terecht, zoals wij dat noemen’. De uitleggerige woorden ‘zoals wij dat noemen’ laten zien dat hij zich bewust is van een lezer. Of zijn deze woorden van Mario? Hij blijkt de dagboeken die worden gepubliceerd namelijk niet alleen te corrigeren, maar ook inhoudelijk aan te passen. Op pagina 131 staat tot mijn grote verbazing bijvoorbeeld: ‘M. is klaar met het corrigeren van het nieuwe dagboekdeel. Ik verbaas me over de grondigheid van zijn werk, hij haalt er vrijwel alles uit wat rammelt.’ Als Warren hier wel eerlijk is, dan is het ergste te vrezen voor de dagboeken die na Warrens dood zijn verschenen.

Warren evalueert ook in dit deel zijn positie in de Nederlandse literatuur. In een eerder deel schrijft hij nog steeds te wachten op een belangrijke nationale literaire prijs – hij werd vooral gehuldigd in Zeeland – , nu is hij realistischer. Hij schrijft over de houdbaarheid van het werk van Reve, dat volgens hem eerder blijft dan dat van Hermans en zeker meer dan dat van Mulisch, die hij een ‘handige zwendelaar’noemt. En over zichzelf: ‘M. vindt mij, toch nog steeds, een geweldige dichter. Maar verder denkt niemand er zo over.’

Hans Warren heeft zijn hele ziel en zaligheid op straat moeten leggen om een bekende Nederlandse auteur te worden. Wat hem als dichter en romancier niet lukte, lukte hem wel als auteur van Geheim dagboek. Zijn eerlijkheid bracht hem roem, want het publiceren van je dagboeken was op deze manier niet eerder in Nederland vertoond. Dat was moedig. Hij werd gevraagd voor vertalingen, het samenstellen van bloemlezingen en poëziekalenders en verscheen op radio en televisie. Maar nu ook die eerlijkheid van zijn Geheim dagboek in twijfel moet worden getrokken en blijkt dat in 21 delen vooral geklaagd wordt over moeizame relaties, het eten in restaurants en dure kunsthobby’s, blijven voor mij alleen zijn vertalingen, poëzie en proza over. En wat daarvan te vinden? In zijn dagboek heeft hij de sleutel tot een goede evaluatie van zijn werk gegeven; het is er een indirect commentaar op. Net als in zijn dagboeken blijft Warren ook in zijn gedichten en romans te dicht bij huis en weet hij het anekdotische en particuliere zelden te overstijgen. En dat is te weinig voor een kunstenaarschap dat beklijft.

Koen Hilberdink

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 8 Jorge Zorreguieta

    DE MENS ALS BIOPIC 8 Jorge Zorreguieta

    Aan het eind van de film Der Untergang (2004) spreekt in de bunker onder de Rijkskanselarij Adolf Hitler zijn generaals toe. De Russen zijn al in Berlijn en Hitler perst er nog een paar bevelen uit. Hij houdt zijn handen op de rug en wij zien iets wat de generaals níet kunnen zien: de handen...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Kortsluiting

    Kortsluiting

    Vanochtend bracht ik Ada (8) naar school; het was nauwelijks licht en de hemel hing laag, gesloten. Mijn dochter fietst nu elke dag zelf, gaat bijna nooit meer op het zitje op mijn stang. Dat is een vorm van winst, maar ook een groot verlies. Ik laat haar voor me uit rijden omdat een jongen...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Jasmijn Kenselaar
    Jasmijn Kenselaar

    Jasmijn Kenselaar studeert in de zomer van 2025 af als toneel- en filmschrijver. Het samenbrengen van mensen en het aanbieden van nieuwe perspectieven kenmerken haar signatuur. Ze schrijft veel voor en over jongeren en plaatst haar verhalen vaak in werelden die een beetje – of heel erg – verschillen van de onze. Haar eindwerk De Ongewilden is een komische, sciencefiction-dramafilm over een zestienjarige wees die zich staande probeert te houden in een wereld die niet voor haar gemaakt is. Haar afstudeerscriptie As if! is een praktijkgericht onderzoek naar hoe schrijftechnieken kunnen worden ingezet om films en series te creeëren met een positieve impact op tieners. Voor afstuderend regisseur Julija Filipović schreef ze daarnaast De Golven – een vrije bewerking van de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Haar korte film GENIUS is in juni 2025 te zien tijdens het Rotterdams Open Doek Filmfestival.

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.