Veel, maar dat niet

Een van de eerste gedichten die ik uit mijn puberhanden wrong, was eigenlijk een liedtekst die ik haastig had omgekat naar een gedicht omdat het meisje op wie ik verliefd was terloops had laten vallen dat ze meer van poëzie hield, dan van liedjes.

Nog voordat ik het gedicht aan haar durfde te laten lezen was ze er vandoor gegaan met een jongen die een racefiets had, op hockey zat en geen gedichten gedichten schreef, maar daadwerkelijk op meisjes af durfde te stappen.

Poëzie levert zelden meisjes op, daar kwam ik achter, maar toen was het kwaad al geschied. Ik werd verliefd op de poëzie, bleef schrijven, al had ik toen nog geen idee dat ik daar later mijn werk van zou maken. Advocaat zou ik worden, daarna kunsthistoricus en nog later dacht ik dat ik een toekomst in de kleinkunst had. De poëzie was geen laatste reddingsboei, dat is de poëzie nooit denk ik, maar het was simpelweg geen moment in me opgekomen dat je daar óók geld mee kon verdienen.

Het bleek te kunnen – niet veel, weinig zelfs, maar net genoeg om van te leven. Van het schrijven van gedichten kan bijna niemand leven, dus moest ik gaan optreden en voor gaan lezen adviseerde een dichter die het kon weten me toen ik hem om wat advies vroeg.

Een van mijn eerste voordrachten was in Zeeland, in een boekwinkel in Aardenburg. Ik had er ruim vier uur over gedaan om met de trein, vervolgens de boot en daarna op de passagiersstoel van de auto van een van de organisatoren in dat kleine stadje te geraken. Mijn handen trilden zo erg dat de papieren die ik vasthad wapperden als een weerloze vlag in de wind.

Maar alles wat je vaker doet, met regelmaat herhaalt, gaat steeds iets beter. Ik leerde in de afgelopen jaren dat je nooit over de tijd moet gaan die de organisatie je gegeven heeft (er hebben wanhopige mannen naar me gebaard en gezwaaid dat ik er echt een einde aan moest breien, er was een vrouw van de organisatie die het podium opkwam om me er zacht, maar resoluut vanaf te trekken en één keer ging de microfoon ineens uit, en daarna het licht), weet nu dat je nóóit je gedichten moet inleiden met een grondige analyse over waar dat gedicht nou eigenlijk over gaat, en zal nooit vergeten dat ik ooit mijn setje poëzie heb ingeleid met de dodelijke woorden: ‘Ik ben er niet zo tevreden over, maar daar gaan we.’

Ik leerde moeizaam maar gestaag, reisde het halve land af om mijn poëzie over weerloze bejaarden uit te storten, hippe twintigers en uitgebluste zakenlui. Als ik nu terugdenk aan de plekken waar ik al voor heb mogen lezen, zijn er altijd optredens die me nog steeds zeer helder voor de geest staan.

Er was die keer op een enorm leeg grasveld, waar vlak voordat ik de organisatie wilde voorstellen om de hele boel maar gewoon af te blazen één man met een hondje kwam staan (waardoor ik toch moest voorlezen).

Er was de avond waarop ik in Amsterdam tussen Gil en Jan in mocht zitten bij de Vertellers van Helmers en niet eens eigen werk voorlas, maar wel zeker wist dat ik nooit meer iets anders wilde doen.

Er was dat tot de nok gevulde theater waar ik me zo klein voelde, maar ook zo gelukkig en waar iedereen in de zaal zo muisstil was, dat ik halverwege twijfelde of er wel mensen zaten.

Er was een Schrijversboot in Amsterdam, waar ik een grapje maakte over analfabetisme en Amersfoorters en een van de aanwezigen uit mijn stad kwam en voor de gemeente bleek te werken en dacht dat ik alle inwoners dus analfabeten had genoemd. Over dat laatste: over twee weken zwaai ik af als stadsdichter en heb ik dus heelhuids het einde van mijn termijn gehaald, al vreesde ik toen voor afzetting, natuurlijk.

Toch droeg ik laatst voor op de plek die met het meest dierbaar is en waar ik mezelf nooit had zien voorlezen: in Van Zanten, mijn stamcafé waar ik al eerder over heb geschreven. Dat je nooit moet poepen waar je eet, volgens mij, en als ik in de kroeg zit ben ik negen van de tien keer niet meer in staat om fatsoenlijk een gedicht voor te lezen, maar deze keer was ik er speciaal voor gekomen omdat het me was gevraagd. Ik had ja gezegd, zonder na te denken – ik had me zelden zo vereerd gevoeld.

Op die oudejaarsdag vond ik mezelf terug achter een draaitafel, op een verhoging, met een massa mensen voor me. Alle tafels waren aan de kant geschoven, er stonden mensen zielsgelukkig op de banken en iedere vierkante meter werd benut door een lijf en een glas. Er werd gedanst, gezongen, gezopen.

En daar, in die onwaarschijnlijke setting voor poëzie, ging de muziek uit (er werd Boney M gedraaid, volgens mij) en droeg ik een gedicht voor – een ode aan mijn stamkroeg. Ik zag vanuit mijn ooghoek hoe meisjes met hun mobieltjes stonden te filmen, vaste gasten die aandachtig stonden te luisteren en de barvrouwen en barmannen (die ik zo enorm liefheb) tevreden toekeken en doortapten. De hele kroeg was van feestgedruis naar stilte gegaan. Het had zelfs Hilde, een van de lieve eigenaren en degene die me gevraagd had, verbaasd. Na het gedicht spoorde ik iedereen aan om dronken te worden, en dat gebeurde, al was dat ook gebeurd als ik het niet had gezegd.

Er werd geklapt, gejoeld, geroepen. Ik stapte de verhoging weer af, landde achter de bar, kreeg een biertje in mijn handen gedrukt, voelde schouderklopjes van warme, vriendelijke handen en keek om me heen. Een zee van mensen met het geluk in hun gezicht, alsof de kroeg even werd opgetild van deze aarde en er niets anders bestond dan dat moment.

Veel had ik verwacht van het dichterschap, dacht ik, veel, maar dat niet. Zo mooi had geen mens het ooit kunnen bedenken.

Zelfs een dichter niet.

Beeld: Goos Hengeveld

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Naspel

Ik heb thuis een foto waar mijn beide grootvaders op staan. Naast elkaar en ze lijken wat tegen elkaar te zeggen. De foto is gemaakt op de bruiloft van mijn ouders. Mijn grootvader van moeders kant, Cheng, draagt een pak: wit overhemd, donkerblauw jasje en een stropdas met patronen. Zijn haar is perfect achterovergekamd. Mijn grootvader van vaders kant, Sybesma, is minder chique gekleed. Hij draagt een enigszins verschoten jas zonder mouwen met vier zakken met rits: twee op de borst, twee op heuphoogte. Eronder heeft hij een geruite gelige trui aan.

Naar mijn weten is dit de enige keer dat ze elkaar hebben ontmoet: grootvader Cheng woonde in Canada, grootvader Sybesma in Nederland. Niet heel lang nadat deze foto gemaakt is, kreeg grootvader Sybesma een hersenbloeding waardoor hij halfzijdig verlamd raakte. Toen ik heel jong was, kon hij soms nog een stukje lopen met een stok. Hij sprak moeilijk. Niet alleen was articuleren lastig, maar door de hersenbloeding leed hij ook aan afasie. Ik heb volgens mij nooit een echt gesprek met hem gevoerd. Ik zei wel dingen tegen hem, maar zijn antwoorden kon ik niet verstaan en ik had als kind en puber niet het geduld om te proberen iets van zijn zinnen te maken.

Net voordat hij doodging, heb ik hem bezocht. Ik was zeventien. Hij had leukemie en hij wilde niet meer behandeld worden. Samen keken we naar foto’s. Bij het afscheid gaf ik hem een hand en hij lachte naar me. Alsof het zo goed was.

Grootvader Cheng overleed twee weken geleden, op de dag voor kerstmis. Niet onverwacht, hij lag in een hospice. Ik herinner me hem als een trotse man. Dat hij in pak op die foto staat, past precies in het beeld dat ik van hem heb.

Hij leed aan COPD, te veel gerookt. Om de een of andere reden kan ik me geen tijd herinneren dat hij zich makkelijk voortbewoog. In mijn geestesoog schuifelt hij altijd en de laatste jaren kwam hij nauwelijks van zijn plaats; de hele dag zat hij aan de eettafel. Toen hij nog kon schuifelen ben ik een keer met hem meegelopen op zijn dagelijkse rondje. We spraken over voetbal en het leven in Nederland. Op zeker moment vroeg hij of ik rookte. Ik was een jaar of veertien. 

‘Nee,’ antwoordde ik, naar waarheid.

Hij knikte en zei dat ik er nooit aan moest beginnen. ‘Never try the first one.’ Als iemand mij er een aanbood, moest ik aan hem denken, aan hoe hij erbij liep. Of het door hem komt, weet ik niet, maar ik heb nog altijd niet gerookt.

En toch, ik moet hem meegemaakt hebben toen hij zich nog een beetje normaal kon voortbewegen. Een vage herinnering aan een hal waar oudere mensen met blokken gooien dringt zich aan mij op. Dat moet in Hongkong zijn geweest. Maar het is meer een beeld dan een herinnering.

Misschien heb ik hem niet vaak genoeg gezien. Ik zag hem hooguit een keer per jaar en er waren ook jaren dat ik hem helemaal niet zag. Dan sprak ik mijn grootouders in Canada alleen door de telefoon. Op een van hun verjaardagen. Op Chinees nieuwjaar. Op mijn eigen verjaardag.

Hoe vaak zag ik grootvader Sybesma eigenlijk? Vaker. Een keer of vier per jaar, denk ik, waarvan jaarlijks een vakantie van een week of twee. Maar hem belde ik nooit. Grote fysieke afstand kan ervoor zorgen dat je meer contact hebt, gek genoeg. Toen mijn broer nog in Leiden woonde (en ik daar ook nog vertoefde), had ik vrijwel nooit het gevoel dat ik hem eens moest appen of bellen om te vragen hoe het ging. Nu hij naar Brabant is vertrokken, heb ik dat gevoel veel vaker. Dat ik toch even moet vragen hoe de vlag erbij hangt. Hetzelfde geldt voor mijn andere broer. Toen hij nog in IJsland woonde, wilde ik hem ook vaak appen om te vragen hoe het ging. Nu hij een jaar in Cambridge zit – toch makkelijker te bereiken en voor je gevoel dichterbij – heb ik dat veel minder.

Ik was eigenlijk een beetje bang voor grootvader Cheng. Hij had een bepaald beeld van hoe een kind zich moet gedragen en in mijn beleving werd hij direct heel boos als ik eens buiten die lijntjes kleurde. Dat zal best zijn meegevallen, maar ik weet nog hoe hij soms om niets in woede ontstak tegen mijn nichtjes. Daarom probeerde ik zoveel mogelijk uit zijn buurt te blijven, bang voor zijn toorn. Pas de laatste jaren, toen ik ouder was geworden en hij zijn krachten meer en meer verloor, ben ik vaker met hem gaan praten. Interessante gesprekken waren dat. Ze gingen over Hongkong, over zijn jeugd daar. Hoe Hongkong er vlak na de oorlog uitzag. De zomer erna had de dementie hem al te zeer in zijn greep en herhaalde hij zichzelf vaak en kon hij niet meer over vroeger vertellen. Ik sprak nog wel met hem. Dan zaten we voor de televisie naar een honkbalwedstrijd te kijken en maakten we opmerkingen over de slagman of de werper. Om de haverklap zei hij: ‘Ik haat honkbal. Voetbal is veel leuker.’ Toch bleven we kijken. Je hoeft niet per se een diepgaand gesprek te voeren om een mooie tijd te hebben.

Toen ik deze zomer afscheid van hem nam, zwaaide hij me toe. ‘Take care,’ zei hij. Ik wist dat de kans klein was dat ik hem nog eens zou zien.

In De sandwich gaat A F.Th. van der Heijden op zoek naar de herinnering waarin twee kort na elkaar overleden jeugdvrienden samen voorkomen. Ik heb deze foto van mijn twee grootvaders. Allebei nog gezond. Allebei nog vol leven. Ik zou willen dat deze foto geen foto was, maar een van mijn herinneringen.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een tweede brief

Amersfoort, 4 januari 2024

Lieve Helene,

Dit is de tweede brief die ik je schrijf waar nooit een antwoord op zal komen. De wijzers van de klok in mijn ooghoek glijden al naar de twaalf en dat betekent dat je straks op de dag af al twee jaar niet meer terugschrijft. Ik schrok van het besef dat ik je vierentwintig maanden niet meer heb gezien, je stem al honderdvier weken niet meer heb gehoord, je al zevenhonderddertig dagen niet meer heb omhelsd.

Vorig jaar schreef ik je omdat ik je zo in leven wilde houden. Nu schrijf ik je omdat ik bang ben dat ik je ga vergeten. Begrijp me niet verkeerd: dat laat ik niet gebeuren, anders had ik je nu niet geschreven en ik denk nog minstens één keer per week aan je, maar vorig jaar wist ik nog precies hoe je stem klonk, hoe je glimlachte als je de voordeur voor me opendeed, hoe je knisperende lach door een kamer kon rollen. Maar alles wat je niet onderhoudt raakt overwoekerd en vervaagt en omdat ik onze vriendschap niet meer kan onderhouden, omdat jij er niet meer bent, vrees ik voor de vervaging van jou.

Het gaat goed met Ef, moet je weten. We hadden het laatst over je, met Het, zijn nieuwe liefde. Ze zijn gelukkig samen, precies zoals je had gewenst. Als we het over je hebben, zie ik de onmeetbare liefde die Ef voor je had terug in zijn montere gezicht. Jouw gedenkhoek in de kamer is een geruststelling die voelt als jouw hand op mijn schouder, jouw stem weer rond mijn hoofd, alsof je fluistert dat het goed is zo, terwijl alles in me roept dat het helemaal niet goed is, want ik wil je nog steeds niet missen.

Iemand zei me laatst dat rouwen ook loslaten is, maar daar ben ik het niet mee eens. Ik wil je blijven vasthouden. In wat ik schrijf, in wat ik denk, in wat ik doe – juist omdat ik zo bang ben om je steeds iets meer te verliezen, nu de jaren je inhalen en de momenten die we samen hadden afbrokkelen en mijn herinneringen aan jou steeds iets meer beginnen te verbleken.

Daarom schrijf ik je weer: om even dicht bij je te zijn, al raak je ieder jaar iets verder weg. Maar dat maakt niet uit, denk ik, want als ik je schrijf, in deze nietszeggende uren, lijkt het alsof jij weer in je werkkamer zit, klaar om deze brief te beantwoorden. Dan voelt het even alsof je nog niet uit elkaar bent gevallen tot as en jij nog volslagen intact achter een beeldscherm zit.

En ik weet dat ik straks toch rond mijn werkhoek zal wachten tot ik een antwoord van je krijg, klaar voor een ontvangsttoon die niet zal klinken. Het is een vorm van hoop die ik in alle andere situaties vals zou vinden, maar nu niet. In die uren vergeet ik even dat jij er niet meer bent en lijkt het alsof je simpelweg geen tijd hebt om te antwoorden, omdat je bezig bent met dingen die de doden niet kunnen, dingen die de levenden doen. Boodschappen doen, de was ophangen, schrijven aan iets.

Ik schrijf je dus omdat ik je niet wil vergeten, maar misschien nog meer omdat dit schrijven de enige manier is om weer even bij je te zijn. En om je nog even te zeggen dat ik je nog steeds zo ongelofelijk mis. En ook om je te beloven dat ik je volgend jaar weer zal schrijven rond deze dag, al tril ik altijd na als ik de brief af heb geschreven en ben ik een dag tot weinig in staat.

Dan zal ik je opnieuw vergeven dat je niet hebt teruggeschreven.

Alle liefs,

Twan

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

Voornemens

Van de pasta dampen kleine wolkjes omhoog, tot de wasem vervliegt. Pam en ik kijken naar de condens die verdwijnt en zijn allebei te moe om daar een metafoor aan te hangen.

Het nieuwe jaar ligt slechts een paar dagen verderop en omdat Pam en ik vooral doorgewerkt hebben aan deadlines (zij aan haar videokunst en illustraties, ik aan mijn schrijfwerk) zijn we vooral uitgeput, lusteloos en afgepeigerd. De kerstdagen en familieverplichtingen hebben ook flink uit ons energievaatje getapt.

Om bij te komen en niet te verzanden in gesomber hebben we een eetafspraak gemaakt en een verboden woord afgesproken: werk. En liefde, hadden we later nog bedacht. Dood, appte ik later ook nog naar Pam.

‘Goede voornemens zijn voor mensen die teleurstelling proberen om te zetten in beloftes,’ constateert Pam na vijf minuten stilte, alsof ze antwoord geeft op iets dat ik net gezegd heb, terwijl ik net zo stijf had gezwegen als zij. ‘Ik had me voorgenomen om me minder druk te maken, maar als ik aan dat voornemen denk, maak ik me eigenlijk al weer druk om het feit dat me dat toch niet gaat lukken.’

‘Ik kijk liever niet terug, omdat ik vooral de dingen zie die ik niet heb gedaan,’ mompel ik, prik een stukje courgette aan mijn vork en draai het stukje groente zonder reden in de rondte. Dan leg ik het weer op mijn bord en tik het heen en weer met de zijkant van mijn vork. ‘En ik doe al helemaal niet aan goede voornemens.’

‘Niet met je eten spelen,’ sommeert Pam stellig en heft haar vinger als een moeder. Ik ben te moe om haar toe te bijten dat ze mijn moeder niet is, maar als ik naar haar kijk, schiet ze al in de lach. ‘Oh, en we zouden ook niet somberen, weet je nog?’ zegt ze door haar lachen heen.

Dus ik schud van ja, sluit mijn ogen heel even en drink daarna het laatste beetje wijn dat in mijn glas wacht op. Pam schuift haar halfvolle glas wijn over de tafel naar me toe. ‘Ik hoef niet meer, ik ben al aangeschoten,’ giechelt ze, als een klein meisje.

‘Het was een slecht jaar,’ constateert Pam ineens, terwijl haar gezicht meteen weer in een serieuze plooi is gevallen. ‘Een slecht jaar voor de vrede.’ Ik knik. ‘En wat doen wij er dan nog toe, eigenlijk? Waarom zouden we volgend jaar nog ons best doen? Ik ben nu al zo moe dat ik me afvraag hoe ik de volgende maand doorkom, laat staan het hele jaar.’

Nog voor ik Pam weer wil herinneren aan de woorden die ze een paar zinnen geleden had uitgesproken, staat ze op en opent mijn koelkast. Ze pakt een pak sap, sluit de deur weer, kijkt even naar een briefje dat op mijn koelkast is geplakt.

‘Ik dacht dat jij niet aan goede voornemens deed?’ vraagt ze en tikt met haar vinger op het briefje: Blijf in leven is erop geschreven.

‘Dat heb ik niet zelf bedacht,’ antwoord ik, ‘maar ik vond het wel een goed voornemen vorig jaar. En het is gelukt!’ jubel ik en steek mijn duim omhoog als een boomer.

‘Bijna gelukt,’ verbetert Pam me, ‘nog een paar dagen.’ Ik klop drie keer af op de tafel om iets te voorkomen. Pam doet hetzelfde en kijkt me even aan, haar blik is indringend en verraadt een soort angst. Ik sta op, pak een pen en scheur een post-it van het blok af. Na wat gekrabbel druk ik het briefje met een klap op de koelkast.

‘Zo,’ zeg ik en ga weer zitten. ‘Nu heb jij ook een voornemen voor volgend jaar. Het is mij dit jaar ook gelukt, dus dit moet voor jou ook te halen zijn. En over een jaar kom je op precies dezelfde dag weer bij me eten. Als je dan aanbelt, weet ik dat het gelukt is en dat zullen we vieren.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

De tijd nooit, helaas

(De wereld in stukken 48)

Napoleon zou gezegd hebben over zijn streven naar onsterfelijkheid door verovering:

Ruimte kunnen we heroveren, tijd nooit. (of, met zwaar Corsicaans accent uitgesproken: Pour l’espace, nous pouvons toujours le regagner. Le temps perdu, jamais.) Als Napoleon zijn eigen terrein voor een veldslag koos, zo hebben krijgshistorici achterhaald, dan won hij. Zijn tragiek is dus dat je niet altijd iets te kiezen hebt.

Op deze kaart een land van mijn keuze, New Zealand, een land dat tot mij spreekt op de manier waarop Rusland dat tot Nabokov doet in zijn memoires Speak, Memory: in de taal van gelukzaligheid. Dat is enerzijds particuliere biografie – ik reisde er met vrouw en zoontje van twee jaar eens maanden rond – maar dat is ook wereldwijd, zeker nu, de positie van het land: het is zover van veel rottigheid verwijderd dat het een veilige haven lijkt. De rijken der aarden kopen er een stukje land voor als the shit hits the fan.

Twee steden op het Noordereiland, Napier en Hastings werden in 1931 vrijwel met de grond gelijkgemaakt door een enorme aardbeving. Ze werden wederopgebouwd in de dan vigerende bouwstijl: het Art Deco. Dat is misschien Nieuw-Zeeland in een notendop voor de reizende Europeaan: iets onverwachts, schitterends en met een recente geschiedenis. Art Deco onder een blauwe hemel nabij wijnvelden. Natuurlijk poets ik alle problemen weg. Maar dat doe je met herinneringen vaker. Het zoontje van twee heeft er een levendige herinnering aan: dat hij een houtblok naar mijn hoofd gooit. De noodzakelijke vadermoord begon vroeg.

Recente geschiedenis? Ja, een combinatie van Maori-mythologie en koolstofdatering leidt de historici via Kupe, de Polynesische ontdekkingsreiziger, tot het inzicht dat er sinds ongeveer 1280 mensen wonen op Aotearoa, het Land van de Langwerpige Wolken, zoals de Maorinaam voor Nieuw-Zeeland luidt. Dat is kortgeleden. Ik zag een Kauri boom van 2000 jaar oud. De oudste bomen in dit land hebben een naam, deze heet Tāne Mahuta. De woudreus leefde dus een gelukzalige jeugd zonder mensen.

[…] Vond je het reusachtig veel, duizend morgen land? Vond je hem reusachtig groot, de aarde?
Vond je het zo’n heksentoer, te leren lezen?
Vond je het zo geweldig van jezelf als je gedichten wist te snappen?

Blijf hier bij mij, vandaag en vannacht, en je zult de oorsprong van alle gedichten verwerven,
Je zult het goede der aarde en dat van de zon verwerven… er zijn nog miljoenen zonnen te geef,
Je zult voortaan niets uit de tweede of derde hand aannemen… noch door de
            ogen van de doden kijken… je zult je niet meer voeden aan de schimmen in boeken,
Je zult ook niet door mijn ogen kijken, noch van mij iets aannemen,
Je zult luisteren, alle partijen aanhoren en ze filteren door jezelf heen. […]

(Walt Whitman Leaves of Grass, vertaling Anneke Brassinga)

Nieuw Zeeland heeft iets Whitmannerigs: een soort groot verlangen, en diep ademen en voluit leven. Iets verwachtingvols. Iets waarin verleden en toekomst samenkomen.

Dat is dus wat we zien als we naar een wereldkaart kijken: een wereld van verhalen, ja, maar vooral een centraal punt in de tijd waarin herinnering en voornemen samengebald zijn. De plaatsen waar je geweest bent naast de plekken waar je nog hoopt te komen. Een wereldkaart formuleert in een oogopslag ons verleden en onze toekomst.

Lezen:

Frank Sargeson Stories
John A. Lee Children of the Poor
Vladimir Nabokov, Speak, Memory
Katherine Mansfield Puur geluk

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Stapvoets

20 december 2023 gaat de geschiedenisboeken in als de dag waarop het definitieve vonnis van twintig jaar celstraf werd uitgesproken tegen Desi Bouterse, in de hoger beroep procedure. De Krijgsraad had hem al in 2019 tot 20 jaar celstraf veroordeeld. Bouterse is niet komen opdagen op de zitting, zoals op alle andere. Er is geen onmiddellijke gevangenneming geëist, maar het vonnis moet wel ten uitvoer worden gebracht. Hiermee is een einde gekomen aan het 8 december proces dat in 2007 begon. Het proces met betrekking tot de moord op 15 vooraanstaande  Surinamers. Dit proces werd vele malen vertraagd, en er is zelfs geprobeerd het te stoppen door een amnestiewet, maar het is toch gelukt de zaak af te ronden. Op social media betuigden de aanhangers van Bouterse hun medeleven voor hun leider, terwijl anderen hun steun betuigden voor de rechtsgang.

De hele week was er een zekere spanning te voelen richting de uitspraak. In verschillende gesprekken, op het werk, in vriendenverband, maar ook op straat was het hoofdonderwerp de uitspraak. Maar ook over wat de consequenties kunnen zijn, welke mogelijke scenario’s zich zouden voltrekken, zoals eventuele vrijspraak, veroordeling met of zonder gevangenneming, gratie en wat de aanhangers zouden doen als de uitspraak hen niet zinde, zoals herrie schoppen. Ook in Nederland waren er vele berichten te lezen over Bouterse en Suriname, niets nieuws, in Suriname zijn we inmiddels eraan gewend dat we in het Nederlands nieuws verschijnen wanneer er iets is misgegaan in Suriname of als we hulp nodig hebben.

Zaterdag, enkele dagen voor de uitspraak, hield Bouterse nog een massameeting voor zijn aanhangers in het partijcentrum Ocer van de Nationale Democratische Partij, NDP. Daarbij maande hij de aanwezigen om rustig te blijven en de uitspraak van de rechter af te wachten. De NDP’ers vroegen Bouterse om niet naar de rechtszaal te gaan.

Dagen na de massameeting en voor de uitspraak hebben velen van ons toch onze planningen zodanig gemaakt dat wij niet naar de binnenstad hoefden of in de buurt van het Hof van Justitie. Op de dag van de zitting zou het laatste ook niet kunnen omdat verschillende wegen in de omgeving van het Hof waren afgesloten. Bedrijven en kantoren daar in de buurt bleven daarom dicht. Sommige ouders hielden hun kinderen uit voorzorg thuis. Gelukkig bleef het op de dag van de uitspraak vrijwel rustig. Het verkeer was kalm, wat ongebruikelijk is enkele dagen voor Kerst en aan het einde van het jaar.

En toen was het zover, ‘twintig jaar celstraf en geen onmiddellijke gevangenneming’. Vrienden, collega’s en kennissen binnen en buiten Suriname appten mij om te vragen wat ik van de uitspraak vond en naar het natraject keek. De Decembermoorden hebben namelijk voor verdeeldheid gezorgd onder de Surinamers, nauwelijks enkele jaren na de verdeeldheid door de onafhankelijkheid van Suriname van Nederland. Deze verdeeldheid tussen de aanhangers van Desi Bouterse en tegenstanders van hem breidde zich in de loop der jaren steeds meer uit, gevoed door angst om over het gebeuren te praten, manipulatie van de aanhangers van Bouterse door bijvoorbeeld het gebeuren zo min mogelijk te behandelen of te laten behandelen op scholen, door het  gebrek aan informatie ook vanuit Nederland en de strijd tussen de twee eerder genoemde partijen. Suriname is een land groot in oppervlakte, maar de samenleving is klein, iedereen kent iedereen.

Er wordt nu gesproken over ‘verzoening’ en ‘heling’, maar de verdeeldheid zal mijns inziens nog jaren blijven. Er wordt weliswaar nu meer gesproken over het gebeuren, er wordt ook meer erover verteld in het onderwijs en er is veel informatie te vinden op het internet, maar toch staan partijen tegenover elkaar. Jarenlang werd er namelijk bewust, maar ook onbewust aangegeven dat je een kant moest kiezen, de kant van Bouterse of de kant van de tegenstanders. Verzoening en heling moeten we niet forceren. Bepaalde processen moet je even ruimte geven om zich rustig te voltrekken. We kunnen wel gesprekken stimuleren waarbij respect hebben voor elkaar en elkaars zienswijze boventoon moet hebben. Stapvoets komen we er wel, door meer te praten en vooral naar elkaar te luisteren.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een café

    Een café

    Omdat ze op maandagmiddag streetdance heeft en we na school een uurtje moeten overbruggen gaan Ada (7) en ik elke week naar een café. We hebben er een aantal geprobeerd – dat was een tijdje ons ding: steeds op nieuwe plekken cola en bitterballen halen. Sinds we bij Café Chris kwamen zijn we daar gebleven....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Kort nadat ik bij Van Oorschot was komen werken, vond ik in de krochten van de uitgeverij een exemplaar van Kontakt met de vijand. Het was een nieuw-oud boek, het had er sinds verschijnen in 1975 in een doos gelegen. Ik begon erin en stopte niet meer. De toon, het avontuur. Kees Verheul was de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.