Tandenborstelverdriet

Nadat ik haar lichaam net zo aandacht had uitgelezen als de roman die ik eerder die dag meteen weer vergeten was, draaide ik me om en sloot mijn ogen. Mijn verslapte aandacht had niet aan de roman gelegen, niet aan haar, maar volledig aan mezelf. De stilte lag tussen ons in als een wakend dier, klaar om iets of iemand te verscheuren.

Ik hoorde hoe de wijzers van de klok in mijn slaapkamer tien keer rondgingen en zette me schrap, omdat ik ergens al wist wat nog zou komen. De vorige paar keer hadden we gepraat, gelachen, gelegen. Vielen we samen in slaap. Nu was ons zwijgen oorverdovend.

‘Slaap je al?’ vroeg ze, en ik hoorde hoe ze zich omdraaide, voelde haar zachte adem in mijn nek. Ze ging met haar hand door mijn haren, alsof ik nu al moest getroost.

‘Ja,’ probeerde ik nog, en ze lachte, maar meer uit ongemak, denk ik nu. ‘Misschien is het beter als we morgen praten,’ zei ik, om de tijd te rekken.

Morgen zou ik vast een uitweg hebben verzonnen, had ik een beter antwoord klaar, kon ik ons nog redden van een afscheid, dacht ik. Ik zou valse dingen zeggen over hoop, over tijd, over ons. Over mij.

‘Het is beter als we nu praten, en dat weet jij ook,’ mompelde ze en knipte het lampje op mijn nachtkastje aan. ‘Anders stellen we uit en dan weet ik niet of ik het nog kan.’ Ze sprak de woorden uit alsof ze de zin zorgvuldig had voorbereid, uit haar hoofd had geleerd.

Haar ogen waren rood, alsof ze net had gehuild. Waarschijnlijk was dat ook zo, en had ik dat opgemerkt, als ik me niet meteen had om gedraaid, als ik niet had weggekeken, weer had weggeken.

‘Moeten we er niet een nacht over slapen, los van elkaar? Je slaapt altijd beter in je eigen bed, toch?’ probeerde ik nog. Voordat ik wilde voorstellen dat ik ook op de bank kon slapen, ging ze rechtop zitten en keek me aan.

‘Ik denk dat het echt beter als we nu praten,’ zei ze, zo zacht dat ik het bijna niet verstond, en daarna nog iets over haar laatste trein. Ik ging ook rechtop zitten en ontweek iedere vorm van oogcontact.

‘Dus je wilt echt praten, nu?’ vroeg ik voor de laatste keer, alsof dat haar nog van gedachten zou doen veranderen. Als ik naar haar had gekeken, had ik waarschijnlijk gezien dat ze knikte.

‘Ja, ik vrees van wel,’ fluisterde ze. ‘Ik heb mijn tandenborstel ook niet meegenomen.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Handleiding voor de regentijd van Suriname

Twee emmertjes water halen, … daarna op het erf legen. En dan het proces weer opnieuw uitvoeren. Ik ben uren bezig en er lijkt geen einde aan te komen. Tenminste is één kamer nu droog. De andere twee slaapkamers, de woonkamer en de keuken zijn nog vol met water.

In het begin maakte ik me geen zorgen om de grote regenbui die in de vooravond van zondag 23 april startte. We zitten namelijk in het grote regentijd seizoen in Suriname, dus is het te verwachten dat er enkele zware regenbuien zullen langskomen, maar toen het na een uur nog steeds zwaar bleef regenen, de straat helemaal blank stond en het water in het toilet steeg, begon ik mij wel zorgen te maken. Helaas na twee uren werden mijn angsten waarheid, het water begon langzaam door de spleten onder de deuren naar binnen te glijden, vanuit het erf dat nu ook blank stond. Heel langzaam schoof het doorzichtige substantie alsof het voorzichtig de omgeving aan het verkennen was om te zien waar het precies naartoe kon gaan. Daarna begon die steeds verder en meer naar binnen te stromen. We probeerden in het begin tegenstand te bieden. Zoveel mogelijk water weg te scheppen en te dweilen. Maar we waren niet opgewassen tegen het natuurgeweld. Het water begon steeds harder en met enige regelmaat zich naar binnen te stoten en we gaven het na dertig minuten op. Belangrijke spullen die op de grond stonden werden op tafels geplaatst, zoals kabels van apparaten en schoeisel.  Het water had de keuken intussen al gekoloniseerd en ging nu richting de kamers. We keken machteloos hoe het water sierlijk gleed over het oppervlak. De keiharde regen was geen moment in kracht afgenomen. De berichten op de socialmediakanalen gaven mee welke andere plekken in de binnenstad door het water werden gegijzeld. Eerst de plekken die vaker slachtoffer werden, zoals de Domineestraat, Costerstraat en de Gravenberchstraat. Maar andere plekken die voorheen gespaard waren gebleven, werden ook getroffen. 

Wat was dit fenomeen dat nu de binnenstad van Paramaribo aan het teisteren was en waaraan geen einde bleek te komen? Waren de sluizen wel opgewassen tegen de hoeveelheid water die naar beneden zeeg? Hoe ging het met de mensen die op straat waren?

Het water had intussen alle kamers in het huis bereikt en begon zich te settelen. We besloten maar te gaan liggen, in de ochtend zouden we wel een assessment maken van de situatie en dan te werken aan de wederopbouw. 

In het ochtendnieuws op de radio werd aangegeven dat de meteorologische dienst Suriname zegt dat het om een combinatie van de normale neerslag, die de intertropische convergentiezone met zich meebrengt en een storing die het geheel verder opvoert, ging. ‘De zware regens houden de komende dagen aan’ werd als waarschuwing meegegeven. Ik zucht. De scholen waren gesloten omdat een aantal onder water stond en een aantal moeilijk te bereiken was omdat de wegen in de omgeving nog onder water stonden. Een aantal bedrijven hield hun deuren gesloten. En verschillende auto’s stonden als sculpturen op de verschillende wegen, ze leken deel van het decor van een post-apocalyptisch evenement.

Terwijl we het water uit het huis aan het scheppen waren, vroeg ik mij af of we hieraan wel zouden kunnen wennen, steeds vaker watersnood in de binnenstad van Paramaribo bij regenbuien. Met klimaatverandering zal dit fenomeen namelijk vaker voorkomen aangezien er gespeculeerd wordt dat het ook vaker zwaar gaat regenen. Hoe moeten leerkrachten inspelen op ondergelopen leslokalen, school erven en straten in de omgeving? Hoe moeten werkplekken inspelen op de ondergelopen straten waardoor werknemers moeilijk of het werk niet kunnen bereiken. 

Het boek Waterjager van Chris Polanen, een werk van fictie, lijkt nu steeds meer de toekomst accuraat te voorspellen. 

We moeten nu echt gaan denken aan een handleiding ‘hoe in de komende jaren met de regentijd in Suriname’ om te gaan. Een applicatie waar bijvoorbeeld kan worden ingevoerd welke straten of buurten te vermijden bij zware regenval, zou ook een goeie zijn om te hebben op je telefoon. We moeten de aanpak van deze situatie niet alleen overlaten aan de overheid, maar als burgers ook zelf komen met initiatieven aangezien wij allemaal met de consequenties moeten omgaan. Anders is het water naar zee dragen, pun intended.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Slapen, schrijven

De zon werd als een vlag aan het vlakke firmament gehesen en de vogels floten scheve liedjes toen ik de stationshal van Amersfoort binnenliep. Kolonies halvegaren liepen in polonaiseformatie naar de trein richting de hoofdstad, die meer dan tien wagons telde. In Amsterdam wachtten Mus en Mary op me, de katten van Gil.

Net als vorige zomer mocht ik weer even de kattenbewaarder zijn, en dat kwam me goed uit: vorig jaar schreef ik in dat kraaiennest de meeste gedichten voor Deus Ex Machina af. Alle gedichten waar ik aan begon de afgelopen weken stribbelden tegen, dus ik hoopte weer het een en ander af te krijgen.

Maar niet vandaag, vandaag niet. Ik had geen seconde geslapen en wist niet of ik nog steeds dronken was, of al brak. Alles wat ik wilde was wat rust, en niemand naast me. Met het laatste beetje helderheid dat ik nog bezat, besloot ik naar de achterste wagon te lopen, in de hoop dat de oranjegangers te lui waren om hetzelfde te doen. Elke stap die ik zette voelde als een aanslag. Mijn kleding rook alsof het was gewassen in een teil met verschraald bier, mijn lever bonkte harder dan mijn hart en de kater klampte zich aan mijn been als een blok gewapend beton. Het meisje met wie ik die nacht zoende in een zijstraatje had ik slordig en maar deels uit mijn mond gepoetst.

Ik bereikte de achterste wagon ongeschonden, opgelucht als een paling die voor de eerste keer Saragossa ziet. De coupé lag in een kalmte die weinig goeds kon betekenen, zo kalm. Het klopte: vlak nadat ik mezelf had gedeponeerd op het harde blauw van de intercity kwamen de eerste feestvierders binnen. Ze trokken de eerste blikjes bier open, terwijl ik mijn laatste biertjes nog op mijn lever voelde.

Binnen een paar minuten was het hele treinstel gevuld. Een jongen vroeg me of ik mijn tas kon weghalen, zodat hij kon zitten. Ik gehoorzaamde, schoof de tas onder de stoel en begroef mijn blik in het boek dat ik toch niet zou kunnen lezen. Zijn stem doorboorde mijn trommelvlies met elke woord dat hij uitbracht.

Na een half uur stommelde de trein Amsterdam Centraal binnen. Ik wachtte tot iedereen zich verplaats had naar het perron, trok mezelf omhoog aan de stoel voor me en liep zo snel als ik kon de trein uit, het perron af, het station uit. Weg van de oranje massa die naar de binnenstad stroomde.

Met een omweg bereikte ik de rust van het Prinseneiland. Nog even, dacht ik, nog even en ik zou in de nok zijn, waar de wereld zo mooi weg kon vallen. Nadat ik vier sleutels in het slot van de benedendeur had gestoken, paste de vijfde. De trap gromde me toe als een valse zwerfhond en verzuurde mijn benen, nog voordat ik één stap had gezet.

Uitkijkend naar de aankomst in de nok duwde ik de deur dicht, om aan mijn klim te beginnen, maar het zware ding leek te klemmen. Ik duwde nog een keer, maar nu iets harder.

‘Pas op!’ riep een meisje, dat aan haar stem te horen niet ouder dan tien jaar kon zijn.

‘Wij moeten er ook in!’ riep een ander meisje, ook niet ouder dan tien jaar. Twee jonge, glunderende gezichten verschenen, met een frisheid die alleen is gegeven aan iemand die zich niet had gegeseld met twintig bier. Ze hadden allebei een step aan hun hand en keken me nieuwsgierig aan.

‘Sorry,’ zei ik en begon de trap te beklimmen.

‘Wat doet u hier?’ vroeg het ene meisje, terwijl de ander de deur in het slot liet vallen. Ik hield me vast aan de trapleuning toen ik me omdraaide.

‘Slapen,’ mompelde ik.

‘Maar het is middag!’ riep het meisje dat de deur dicht had laten vallen uit en zette haar paarse step neer.

‘Schrijven, dan,’ antwoordde ik op de vriendelijkste manier die ik in me had. ‘Ik ga schrijven.’

De meisjes haalden hun schouders op, alsof ze me niet geloofden, maar mijn geloofwaardigheid ze niet genoeg kon schelen om er verder op in te gaan. Ze schoten langs me heen, de trap op. Een van de meisjes keek nog even achterom.

‘Welterusten dan, meneer,’ riep ze en verdween de middag in.  

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Een minachtend firmament – over herinneren

(De wereld in stukken 15)

Elke herinnering vernieuwt het beeld van waar de herinnering over ging, we herinneren ons dus herinneringen, en hoe meer je je iets herinnerd hebt, des te onbetrouwbaarder is het waarschijnlijk, steeds verandert er iets kleins. Persoonlijke mythologie zou je het kunnen noemen. Naarmate je ouder wordt zit je met meer onrechtmatigs opgescheept. Op deze kaart staat een gebied van betrekkelijke oude herinneringen. Mijn eerste grote reis ging naar Nicaragua waar mijn broer woonde die ik een paar jaar niet gezien had. Ik was 19. Boven Panama geraakte ik met mijn vliegtuig in een luchtzak, we vielen driehonderd meter naar beneden en het voedsel zat aan het plafond. (zie kaart 6, mijn laatste herinnering eraan.)

In de patio in Managua las ik zes delen Paustovski en een paar delen Machado de Assis. Zomaar wat herinneringen die ik me al zo vaak herinnerd heb. Er is ook een problematische. Ik bezocht Omotepe, het eiland in het Lago de Nicaragua, (waarin endemische zoetwaterhaaitjes zwemmen)  waar in een dorp aan de hoofdstraat pre-colombiaanse ‘stone idols’ stonden, veel, ik liep er bewonderend langs me afvragend waarom ze daar op een rij stonden en volgde met een vinger de mooie labyrintische patronen erop. Op een enkele droogden de buurtgenoten hun was). Een paar jaar later was ik er opnieuw en waren ze allemaal weg. Alleen kan ik dit niet staven aan herinneringen van anderen, noch aan foto’s. In Honduras en Guatemala zag je veel meer Maya-tempelcomplexen. Misschien vielen de beelden daarom ook op in 1990.

Zijn er landen die meer geleden hebben onder de mateloze bemoeizucht van neokoloniale mogendheden, zoals we de VS op zeker moment toch wel mogen noemen? Het begon met een gek, William Walker, filibuster, die zich in 1855 president van Nicaragua noemde. Groot voorstander van slavernij als hij was maalde hij niet zo om wat de plaatselijke bevolking ervan vond. De Somoza-dynastie werd van 1927-1979 door de VS in het zadel geholpen en gehouden, en kort daarna kreeg je de vreselijke neiging van Ronald Reagan zich ermee te bemoeien. Begin jaren ’80 droeg hij zijn steentje bij aan de Koude Oorlog door de Contra’s die vochten tegen de marxistische Sandinisten te steunen met geld en wapens. Veel wapens vonden hun weg naar de drugskartels (zie de onthutsende film American Made met Tom Cruise, 2017). In de jaren ’90 was Augusto Sandino nog zeer aanwezig op muurschilderingen (de muurschildercultuur in Centraal-Amerika!) De revolutionair met de grote cowboyhoed stond zelfs als een silhouet op een heuvel aan het Lago de Managua.

Een Hondurese herinnering die afgesleten en ongetwijfeld aangepast is geraakt is die aan Jan Saal. De zeeman uit Rotterdam die we begin jaren ’90 in La Ceiba ontmoette in zijn hotel, vertelde over hoe hij er beland was en over zijn betrekkelijk avontuurlijk leven niet uitgepraat raakte. Zijn uitspraak ‘De tropen heb mijn altijd heel best bevallen’, is gevleugeld geraakt en mompel ik iedere keer als ik in de tropen belandt. Want ik deel zijn voorkeur. Ik voel me opmerkelijk goed in de tropen.  Waarschijnlijk is dat op zijn beurt een aangepaste vorm van persoonlijke mythologie. Ik voel me er goed omdat ik me herinner me er goed te voelen.

Ik zwierf er maanden rond dus de herinneringen zijn legio. Papegaaien in een vulkaankrater, rum uit plastic zakjes, Amerikanen die niet wisten in welk land ze waren, met 100 km/u tegen een veestapel oprijden, een dolgelukkig varken in de branding. Stuk voor stuk ijkpunten in het begrip van de wereld en tegelijkertijd hopeloos particulier. Op 22 juli 1990 was er minder particulier een totale zonsverduistering. In de Maya-mythologie een zeer duister voorteken. De lucht werd zwaar als lood, mensen gilden, dieren krijsten, kippen waren onthutst. Iets als deze aardbeving in León:

Aardbeving Nicaragua

‘t Is vroeg; de witte huizen, kerken, tuinen,
De hekken waar ik langs liep, spelend kind,
Als man ‘s nachts zong, staan in de stilte samen
Al eeuwen tot een stad; er is geen wind.

De maan bleekt in ‘t azuur; teerrood begint
De dag over de heuvlen, voor de ramen.
Daar komt de schok, schuin knikken oude huizen,
Er puilen menschen uit, van angst doof, blind,

Knielen op straat dicht naast elkander. Help,
Heilige God, Santa Virgen! De bodem siddert,
Als door onzichtbre klauwen ingetrokken.

De lucht wordt zwaar als lood. Komt er geen wind?
‘t Is of de dood de weerlooze aarde worgt,
Terwijl het firmament minachtend toeziet.

(J. Slauerhoff vertaalt hier de Nicaraguaanse dichter Rubén Darío (hier een aardig stuk erover in Hollands Maandblad)

Een León zonder wind, de zon brandde er door mijn t-shirt heen. Een wereldkaart is ook een verzamelplaats van persoonlijke mythes. Een vreemd en eindeloos labyrint van steeds iets verschuivende herinneringen. De volgende keer plakt Time in a bottle van Jim Croce eraan vast, gewoon omdat dat nu op de radio is… Wat is er eigenlijk onveranderlijk op deze wereld?

Lezen: Paul Theroux The Mosquito Coast

Salman Rushdie De glimlach van de jaguar.

Kijken: American made

Naar kaart 16

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Eine kleine Nachtmusik

De zaal zat vol met mensen. De interviewer links van me had al zijn vragen gesteld en keek de zaal in. Nu mocht het publiek mij aan de tand voelen. Er gingen verscheidene handen de lucht in. Aan beide zijden van de zaal stonden mensen met microfoons aan lange stokken, wachtend om de microfoon voor de mond van de vragensteller te houden. De interviewer wees iemand aan.

De man stond op en wachtte even tot de microfoon stil hing. Even ging zijn hand ernaartoe om hem vast te pakken, maar halverwege de beweging liet hij zijn hand weer zakken. Ik draaide mijn stoel in zijn richting.

‘Waarom geeft u in de zomer geen concerten meer? Tot een paar jaar geleden deed u dat nog wel. Doet u dat bewust of komt het gewoon iedere keer niet goed uit met uw andere plannen?’ Hij ging weer zitten.

Ik lachte en wendde me weer tot de zaal.

‘Ja, dat is wel een leuk verhaal.’

‘Vertel,’ zei de interviewer, zijn wenkbrauwen optrekkend.

Ik knikte in de richting van de vragensteller. ‘Ja. ‘s Zomers treed ik niet meer op. Ik doe dat bewust: ‘s zomers is het te warm en dan slaap ik niet goed. En zoals je weet zijn de meeste concerten in de avond, zo rond een uur of acht, negen en dan ben ik echt al helemaal gesloopt.’ Ik maakte een gebaar met mijn handen. ‘En als ik moe ben, kan ik ook gewoon niet goed Schubert en Chopin spelen, om van Bach nog maar te zwijgen. En dat is natuurlijk niet heel handig.’ De zaal lachte.

‘Oh dat is interessant,’ zei de interviewer. ‘Maar waarom bent u dan opeens opgehouden met zomerse concerten? Ik neem aan dat u al uw hele leven slecht slaapt in de zomer.’

‘Ja, daar kom ik nu op inderdaad,’ zei ik.

‘Sorry. Ga verder.’

‘Een paar jaar geleden moest ik hartje zomer een concert geven op een openluchtfestival. Schubert, Schumann en Brahms stonden op het programma. De weersverwachtingen voorspelden niets goeds voor mij: de dagen voor het concert zou het heet worden, overdag zo’n dertig graden en ‘s nachts zou het ook niet echt afkoelen. Ik bad echt al een maand voor het concert – en ik bid eigenlijk nooit – dat het de avond voor het concert zou gaan regenen, of stormen, of keihard vriezen. Overigens wenste ik er gelijk bij dat het op de avond van het concert zelf lekker warm zou zijn en niet regende, want ja: openlucht.’ De zaal lachte. ‘Of het die tegenstrijdigheid in mijn wens was, of iets anders, maar de weersverwachtingen veranderden niet. Het was ontzettend heet en ik sliep slecht. Ik wist mij geen raad. Hoe kon ik ervoor zorgen dat ik beter sliep zodat ik het concert tot een goed einde kon brengen? Dus belde ik mijn zus.’ De zaal lachte. Ik maakte een weet-niet-gebaar met mijn handen en de zaal lachte nog harder. ‘En mijn zus zei dat ik twee dingen kon doen: een airco installeren of ergens in huis gaan slapen waar het koeler was dan in mijn slaapkamer. Nou, probeer maar eens hartje snikhete zomer aan een airco te komen, dus er bleef maar één optie over. Ik herinnerde me van natuurkunde op school dat warmte altijd opstijgt, dus ik besloot beneden op de begane grond te gaan slapen. De nacht voor het concert sleepte ik mijn matras de trap af en legde het op het parket in de huiskamer. De huiskamer grenst aan de open keuken en dat is een zeer belangrijk detail voor de rest van het verhaal.’ De zaal grinnikte.

‘Ik was nog wel zo slim geweest om een oogmaskertje mee te nemen, want op de begane grond hangen geen gordijnen. Maar er was een hoop waar ik geen rekening mee had gehouden, zoals straks duidelijk zal worden.’ De zaal lachte wederom.

‘Inderdaad. Dus ik sloot mijn ogen en viel in slaap. Het was een stuk koeler en aangenamer dan in mijn slaapkamer. Vlak voor ik in slaap viel dacht ik nog: dit is de oplossing! Dit ga ik nu vaker doen!

‘Nadat ik een paar uur had geslapen, werd ik wakker van een lage bromtoon. Het was plotseling begonnen en het was iets mechanisch, iets machineachtigs, geen bromvlieg of mug. Het bleef aanhouden en werd ook steeds vaker gevolgd door een soort gereutel, zoals het geluid dat een rietje maakt als je het laatste restje vloeistof uit je glas opzuigt. Het zoemde rond in de kamer. Het kwam uit de keuken. Ik stond op en liep erheen, benieuwd wat het was. Het was de afwasmachine. De afwasmachine was, precies zoals ik ‘m iedere avond instelde, om precies drie uur aangegaan zodat hij klaar zou zijn als ik in de ochtend wakker werd. Maar normaal hoor je dat ding niet! Vloekend ging ik weer naar mijn matras en viel na enig gedraai weer in slaap.

‘Hier houdt het niet op. Een tijdje later klonk er een harde knal. Echt van pats!’ – ik sloeg mijn handen op elkaar – ‘Ik schrok op en vroeg me slaapdronken af wat er nu weer was gebeurd. Buiten hoorde ik een brommertje. Ik keek op mijn horloge. Het was bijna zes uur. De krant was net gebracht. Ik heb een brievenbus die hoog in de deur zit… Wederom, normaal hoor je dat niet!

‘Kreunend ging ik weer liggen en probeerde de slaap weer te vatten. Gelukkig lukte dat, maar ik had misschien een halfuur geslapen toen er een luid gepiep uit de keuken klonk, waar ik wederom van wakker schrok. De afwasmachine was klaar. Je kan begrijpen dat ik vreselijk veel zin had om dat apparaat volledig tot gruis te slaan. Oi oi oi. Was ik maar in mijn eigen bed blijven liggen. En toen dacht ik, dit nooit weer.’ Ik schudde droevig mijn hoofd.

‘En hoe ging het concert die avond?’ vroeg de interviewer lachend.

‘Nou, op zich niet heel dramatisch, maar dat was gewoon geluk. Ik voelde mij belabberd, werkelijk waar. Ik had minder geslapen dan ooit. Bijna had ik iemand gevraagd om me iets van drugs te geven, van die peppillen. Maar de adrenalinerush bleek uiteindelijk voldoende.’

‘Goed. Volgende vraag,’ zei de interviewer grinnikend en hij wees naar een jongen voorin de zaal.

De jongen stond op en pakte de microfoon wel vast. ‘Wat voor merk afwasmachine hebt u?’




Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Ansichtkaart

In een la bewaar ik de ansichtkaarten die mensen me ooit hebben gestuurd. Omdat ik een poging deed om de vuilstort die ooit mijn bureau was op te schonen – in de hoop dat het ook op mijn eigen leven af zou stralen – kwam ik ze weer tegen.

Een vriend was neergestreken aan het Gardameer, mijn broertje vertoefde in Curaçao, een vriendin verbleef in een pittoresk dorpje in Spanje – paperassen van mensen die de wereld wilden zien, en gingen.

Op de achterkant hadden de afzenders kleinmenselijke, beknopte reportages geschreven over het weer, de omgeving, en wat ze allemaal hadden gezien. De krappe berichtjes gaven de gepolijste toeristenfoto’s wat meer kleur, bliezen leven in de vlakke stockfoto’s. Dat het goed met ze ging, zo schreven ze, en dat ze genoten. En hoe het mij verging.

Nadat ik nog meer van die bestaansbewijzen door mijn vingers had laten gaan, bleef ik steken bij een ansichtkaart van Malta. De ansichtkaart had me ruim vijf jaar geleden bereikt, en was van Een. Ook zij schreef over de omgeving, wat ze allemaal had gezien, en haar belevenissen, maar sloot af met het gegeven dat ik het meeste al wist, natuurlijk. En met drie kusjes.

Ik had al een tijdje niet meer aan Een gedacht, al bewoont ze nog steeds vrij hardnekkig de onderlaag van een deel van mijn gedachten. In de vijfde klas kruisten onze levens, voor Habemus Pizza, naast het Sint-Pietersplein. Na onze ontmoeting zagen we nog amper iets van Rome, omdat onze blikken vergroeiden met het scherm van onze telefoons en we alleen maar aandacht hadden voor de gevleugelde berichten die we elkaar stuurden.

Eenmaal terug in Nederland spraken we zo vaak af, als we konden. Ik weet nog hoe mijn hart als een technobas in mijn borstkas bonkte als ik in de trein zat om haar te zien, hoe ik geloofde dat ik zeker wist wat geluk was toen ze me de eerste keer aanraakte, hoe de verliefdheid in me groeide tot ik het gevoel had dat ik nooit meer in mezelf zou passen.  

Ik was nog nooit zo verliefd geweest. Maar zoals het met bijna iedere eerste liefde af moet lopen, liep het ook met ons af: we gaven elkaar op en liepen uit tot een bijzaak in elkaars bestaan.

Misschien is het de vertekening die altijd optreedt bij herinneringen aan een eerste liefde, maar ik denk dat ik me nooit meer zo heb verloren in iemand, als in Een. De weerhaken die aan die eerste liefde zitten, sloegen zich in mijn geheugen, en kwamen nooit meer los, van hoeveel meisjes ik daarna ook heb gehouden.

Ik keek net zo lang naar de ansichtkaart, tot de bootjes in de haven op de foto zwarte, dunne streepjes werden en begroef me in haar laatste woorden: dat ik het meeste al wist. Dat was toen, dacht ik, toen we elkaar elke dag spraken, van ieder detail, iedere gedachte, iedere minuscule gebeurtenis uit elkaars leven op de hoogte waren.

Alles wat er over was gebleven op dat kleine, breekbare moment waarop ik de ansichtkaart in mijn handen had: haar levensteken uit Malta. Heel even dacht ik aan hoe ons leven nu had kunnen zijn, als we nog samen waren geweest. Maar: ik had geen idee waar ze nu uithing, wat ze deed, wat ze dacht. Ik wist alleen dat er een tijd was geweest waarin ik het meeste van haar had geweten.

Met moeite legde ik de ansichtkaart op de stapel en borg die stapel op in de la, die ik zo zacht, zo teder, zo pijnloos mogelijk mijn bureau weer inschoof.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Femke Lucia
    Femke Lucia

    Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.