Niks klasse

In 1992 werd aan Art Spiegelman een speciale Pulitzer-prijs toegekend voor Maus, de getekende geschiedenis van het leven van zijn Joodse ouders, onder meer in een Duits concentratiekamp. Dat was een erkenning van Spiegelmans originaliteit en durf. Alle figuren in het als strip getekende verhaal waren muizen, een charmant wezen natuurlijk, maar het is niet zo voor de handliggend om daarmee Joodse mensen af te beelden in de ellendige omstandigheden van de Tweede-Wereldoorlog. Maar deze list van de verbeelding, een prikkelende omweg om het verhaal van de Holocaust op een onverwachte manier te vertellen, werkte: Spiegelman gaf een creatieve wending aan het vertellen van een pijnlijke geschiedenis.

afb1Maus is wat men een graphic novel is gaan noemen, een in scenes getekend verhaal met de lengte van een roman. De graphic novel heeft met het verschijnen van Maus een vlucht genomen. Men zag dat het mogelijk was om goede, ernstige, interessante en serieuze verhalen in getekende vorm te vertellen. De combinatie van een literair verhaal en goed tekenwerk werd in ere hersteld, zoals onder meer gebeurde in Seths It’s a Good Life, If You Don’t Weaken, of Chris Ware’s Jimmy Corrigan, The Smartest Kid on Earth.

Zoals er schrijvers zijn die romans en verhalen schrijven met literair vernuft, met motieven en diepgang, met de behoefte om de taal origineel te gebruiken, zo zijn er tekenaars die in dezelfde geest verhalen willen tekenen. Dat is dus iets anders dan het tekenen van stripverhalen, die zich vooral toeleggen op het gehalte aan entertainment. Het stripverhaal is een ander genre. Het dient een ander doel.

In het onlangs verschenen boek Culturele studies.Theorie in de praktijk, geschreven door het viermanschap Jan Baetens, Joost de Bloois, Anneleen Masschelein en Ginette Verstraete, staat een hoofdstuk over de graphic novel waarin daar heel anders tegenaan gekeken wordt. De schrijver van het hoofdstuk maakt van het verschil tussen een stripverhaal en een graphic novel een soort klassenstrijd. ‘Graphic novel’, staat er ‘is een strategische term  die een bepaald gebruik van het stripmedium wil promoten ten nadele van een ander (in dit geval de banale, commerciële stripproductie)’. ‘Het is geen toeval’, zo gaat de schrijver verder, ‘dat dit streven naar sociale upgrading de band met de literatuur als springplank neemt.’

Streven tekenaars van graphic novels naar ‘sociale upgrading’? Natuurlijk willen ze dat hun werk kwalitatief uitsteekt boven de ‘banale, commerciële stripproductie’, maar dat is niet de kern van de zaak. Dat soort tekenaars hebben hele andere criteria en wensen in hun hoofd dan de tekenaars die hier ‘banaal’ worden genoemd. Tekenaars als Seth of Chris Ware willen hun eigen verhalen vertellen, ontsproten aan hun eigen leven, ervaringen, stijl, verlangens, verbeelding, preoccupaties en ideeën: dat is waar het in hun romans en verhalen over gaat. Dat is materiaal waar literatuur ook van wordt gemaakt. Het zijn verhalen (maar dan getekend) zoals Raymond Carver ze schrijft, of romans zoals geschreven door Jonathan Franzen, Oek de Jong, A.F.Th. of Dave Eggers. Ze zijn sterk autobiografisch of leunen sterk op hun eigen ervaringen. De tekenaars van getekende romans denken niet aan ‘sociale upgrading’ want er zijn genoeg ‘lezers’ van hun werk die zien dat wat zij maken met andere ogen bekeken moet worden dan die banale strips. Het zijn verschillende werelden, wat niet wil zeggen dat iemand die van graphic novels houdt ook niet een zwak kan hebben voor een banale strip – hij moet dan alleen een ander register in zijn hoofd aanspreken.

afb2De bejegening die de grafische roman in dit hoofdstuk van Culturele studies krijgt is karakteristiek. Onder academici van de richting culturele studies heerst een groot wantrouwen ten aanzien van alles wat niet banaal of populair is. Wanneer iets kwaliteit of niveau heeft wordt dat meteen als een manier gezien om de hoge cultuur te promoten ten koste van de lage. Kwaliteit wordt als iets elitairs gezien. Kwaliteit zou, zo wilde Bourdieu graag, worden bepaald door klasse. Dat de graphic novel zich door ‘sociale upgrading’ zou verwijderen van de banale strip klinkt al een verwijt, alsof de tekenaars van die goede verhalen verraad plegen aan de culturele nivellering die met de erkenning van de banale en commerciële strip zo op de goede weg was. Maar die twee genres kunnen heel goed naast elkaar bestaan: niks klasse. Ze hoeven niet de inzet te worden van een nieuwe klassenstrijd.

Carel Peeters


In de Oorshop

Sorolla’s stillevens

Aan de Spaanse schilder Joaquín Sorolla (1863-1923) had ik makkelijk voorbij kunnen gaan. Hij is me in alles te groot: het formaat van zijn schilderijen, de breedte van zijn kwast, zijn te druk bevolkte taferelen, de vaak te dramatische thematiek, of de te kokette elegantie van zijn vrouwen. Hij kan ook te virtuoos en te mondain realistisch zijn.

Vandaar dat ik nog geen serieuze gedachte aan hem had besteed toen ik onlangs in Madrid voor het Prado de grote aankondiging van zijn tentoonstelling zag. Daarvoor was zijn schilderij De siësta gebruikt. Dat maakte wel indruk. En kennelijk niet alleen op mij. Met mij kwamen van eind mei tot begin september vijfhonderdduizend mensen naar zijn werk kijken.

sorolla1Sindsdien blader ik regelmatig in de catalogus en kom ik De siësta tegen: van een afstand is het alsof op drie plaatsen hoopjes witte lakens op een zonovergoten grasveld liggen. Maar als je goed kijkt zie je dat het jurken van vrouwen zijn die loom in het gras liggen te slapen. Het heldere groen van het gras, het geschakeerde wit van de jurken, het langoureuze liggen, het grote formaat: bij elkaar zorgt het voor een verpletterend effect.

Het effect is dubbel: wat we zien is figuratief en abstract tegelijk, en wel degelijk anders dan de meeste van Sorolla’s schilderijen, die aanzienlijk eenduidiger en realistischer zijn. Maar ook die hebben vaak een formeel-abstract aspect: het diagonaal van de jongens die in hun nakie aan de waterkant liggen, de grote hoeden, ruime witte jurken en parasols van de vrouwen die tegen de wind in een strandwandeling maken. Of een blote jongen met een grote hoed die een wit paard met een touw uit de zee leidt. Die hoed doet het hem.

Sorolla schilderde niet alleen mondaine vrouwen, maar ook stoere vissers aan het werk, een familie die eensgezind bezig is een groot zeil voor een schip te naaien, of armoedige slapende vrouwen in een treincoupé. En Droevige erfenis, het schilderij waarmee hij in 1900 internationaal bekend werd omdat het in Parijs op de Wereldtentoonstelling werd geëxposeerd: we zien op groot formaat (212 x 288 cm) naakte, kreupele en blinde jongens aan de rand van de zee bij Valencia, begeleid door een priester in een donkere soutane.

sorolla2Dit is waarom ik me niet helemaal gewonnen geef bij het zien van Sorolla: of hij nu mondaine dames schildert of aan sociaal realisme doet, Sorolla wil de toeschouwer te vaak inpakken met sentiment. Maar wat als het gaat om de Moeder, het niet bepaald kleine schilderij (125 x 169 cm) van een groot zacht wit bed waarin een moeder ligt met haar pasgeboren baby dat als een roze vlek naast haar ligt. Het is een krachtig beeld dat niet onberoerd laat, of Sorolla met dat bed als een wolk nu op sentiment heeft gemikt of niet.

goyaDat Sorolla’s Moeder indruk maakt zonder sentimenteel te zijn kan ik controleren. Goya schilderde de kop van een hond in een net zo lege omgeving als het gezicht van de moeder bij Sorolla. Zijn snuit steekt uit boven een donkerbruine muur: een solitair levend wezen in een verstilde lege omgeving. Dit schilderij van Goya kwam op het omslag van een onsentimenteel boek terecht: de roman De staart van Patricia de Martelaere. Het is een stilleven, net als Sorolla’s Moeder.

Carel Peeters


Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Oek de Jongs duurzame wijsneus

Sinds het jaar 2003 zijn van Komt een vrouw bij de dokter van Kluun vijfhonderdduizend exemplaren verkocht. Van De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch sinds 1992 zeshonderdduizend. Honderdduizend meer, dat pleit voor Mulisch. Maar die honderdduizend hebben er wel eenentwintig jaar over gedaan, terwijl Kluun maar zes jaar nodig had voor zijn vijfhonderd. Maar dan Oek de Jong, die deed dertig jaar over tweehonderdduizend Opwaaiende zomerjurken. Die heeft in deze verhoudingen geen recht van spreken.

zomerjurken nieuwDeze vergelijkende cijfers heb ik van Daniëlle Serdijn die in de Volkskrant van 11 september over de jubileumeditie van Opwaaiende zomerjurken schrijft, omdat het boek dertig jaar geleden uitkwam en nu zijn zesendertigste druk beleeft. Oek de Jong heeft aan deze editie ontspannen geschreven herinneringen toegevoegd aan de tijd waarin hij de roman schreef en hoe hij reageerde toen het boek onmiddellijk een bestseller werd, en lange tijd bleef.

Dat is een mooi stuk waarin hij het schrijven van de roman inbedt in zijn leven van die tijd: wat zijn broer de performance-kunstenaar toen uitvoerde, hoe de relatie met zijn vriendin veranderde, dat hij alleen ging wonen en dat de roman voortkwam uit een eerder verhaal, Lui oog. En dat hij in die tijd ‘het wondermiddel’ de monologue intérieur van James Joyce ontdekte, die ervoor zorgde dat de lezer heel dicht bij de gedachtenstroom van de hoofdpersoon kon zijn. Ook leverde hem dat ‘de zo vurig gewenste hoge voltage’ op.

Voor Oek de Jong was het succes van Opwaaiende zomerjurken een verrassing met consequenties waar hij niet op was voorbereid. Hij kon na verloop van tijd niet meer anoniem over straat, hij werd overal herkend. Na enige tijd vluchtte hij er voor weg. Hij ging op reis. Dit nu vindt Daniëlle Serdijn maar raar. Dat hebben Kluun en Mulisch toch ook niet gedaan en die hadden nog wel drie keer zoveel meer verkocht. Succes, schrijft Serdijn, ‘is dus relatief’. Of Oek de Jong er kennelijk helemaal niets relatiefs in zag en zich belaagd voelde door zoveel aandacht, telt voor haar niet. Het is ook de vraag of de vergelijking die zij maakt tussen Opwaaiende zomerjurken, De ontdekking van de hemel en Komt een man bij de dokter, wel zo kies is. Die verkeren in te verschillende werelden. Dat zie je direct aan de titels.

Oek de Jong schrijft zelf dat de scène waar de titel betrekking op heeft de roman samenvat: de achtjarige hoofdpersoon Edo Mesch die achter op de fiets van zijn moeder plotseling een gevoel van intense zorgeloosheid ondergaat, waar de opwaaiende zomerjurk symbool voor staat. Daar was hij onbewust op uit. Dit is een ijzersterke scène. En zo zijn er meer. Zoals die waarin Edo (in wie ‘alles vastzit’) door zijn moeder op een stoel wordt gezet en zij de onrust uit zijn hoofd, armen en benen strijkt. Waarna ze de gevangen onrust uit haar handen wappert. Maar zulke scènes zijn er niet voor Daniëlle Serdijn. De rest van de roman steekt volgens haar ‘schril’ bij die titel-scène af, en dat heeft alles te maken met ‘de aanmodderende wijsneus die Edo later geworden is.’

De kracht van Opwaaiende zomerjurken is dat het juist een boek over een wijsneus is, maar een wijsneus die worstelt met zijn gevoel en verstand, en dat wordt door De Jong van begin tot eind op een superieur sensitieve manier beschreven. Edo Mesch staat voor alle jongens en meisjes die zichzelf en de wereld willen begrijpen en daardoor alles in overzichtelijke systemen willen onderbrengen, in patronen, rasters en lijstjes: de chaos teruggebracht tot iets schijnbaar overzichtelijks. Maar tegelijk spreekt hun gevoel andere taal. Dit is een universeel conflict, waar je in vast kunt komen zitten of waar je op een of andere manier uitkomt. Edo komt er uit, getuige het slot van de roman wanneer hij in penibele omstandigheden uit alle macht ‘Ik wil, ik wil. Ik.Wil’ fluistert. Deze roman kan nog wel dertig jaar mee.

Carel Peeters

Leestips

Ter afsluiting van mijn Blogger-in-Residence periode bij Tirade (dank voor de gastvrijheid) geef ik een paar leestips. De meeste boeken spelen zich ver van de stad af. Hoe dat komt weet ik niet.

– Tsingiz Aitmatov – De bonte hond die langs de zee loopt. Vreselijke titel, heel mooi boek over vier vissers in het Siberische eiland dat juist ten noorden van Japan ligt. De een na de ander gaat dood, de jongste blijft over en weerstaat het water van de zee en vooral het ontbreken van drinkwater. Het lezen van die worsteling is pijnlijk.

tc– Kent Haruf – Het lied van de vlakte (Plainsong). Eerder op dit weblog aangehaald. Mooi, sober boek over saamhorigheid en over problemen in een kleine gemeenschap. Prima rol voor twee oude mannen die een boerderij runnen. Het vervolg (Avonduur) is echt een vervolg, en daardoor ee stuk minder.

– Annie Proulx – Twee cowboys (Brokeback mountain). Het beste van het beste wanneer het om korte verhalen gaat. Vooral het verhaal De roodbruine vos is erg goed. Het verhaal 55 mijl naar de benzinepomp zet in iets meer dan een bladzijde een compleet leven neer.

– Dylan Thomas – Uitzicht op zee (A prospect of the sea). Vaak gelezen, verbazingwekkend goed. Eenvoud en complexiteit gaan bij Thomas op een bijzondere manier samen; je leest eenvoud, je voelt complexiteit. Probeer niet een uitgave uit de mini-kaderreeks van Contact te kopen. Die lelijk vormgegeven boekjes vallen heel snel uit elkaar. Er is een vormgever ingeschakeld, dat staat voorin het boek te lezen, maar net als de lijm die toch wel tussen de blaadjes moet zitten is naar een goedkope oplossing gezocht, en dat is voor dit proza een schande.

cr– Sharon Creech – Hou van die hond (Love that dog). Naast Michael Haddon’s Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht, is dit een tweede jeugdboek dat meer is dan alleen een jeugdboek. Het is proza over poëzie. Een jongen – Jack – moet op school gedichten schrijven en heeft daar natuurlijk helemaal geen zin in. Na een tijdje ontdekt hij wat poëzie voor hem kan betekenen, en dat poëzie niks anders hoeft te zijn dan een persoonlijke belevenis. Dat is genoeg, Jack.

– Cormac McCarthy – Outer dark. Nog niet vertaald. Grijp uw kans en wordt de tweede Nederlander die dit vroege werk van de toekomstig Nobelprijswinnaar las. Nog een week of vier en McCarthy zal weer deze prijs niet krijgen, maar in de toekomst wel, toch?

– Hugo Claus – De geruchten. Het enige Nederlands-geschreven boek dat ik hier kan noemen. In feite rammelt het aan alle kanten en neemt Claus het niet zo nauw met de perspectieven en met de stemmen die hij de personages geeft. Toch een heel goed boek.

Jan van Mersbergen


Een voetbalnieuwtje: de Van Mersberger

Vandaag begint de voetbalcompetitie. Niet het betaald voetbal, dat is al weken aan de gang, vandaag begint het enige echte Amsterdamse amateurvoetbal in de reserveklasse envandaag trapt mijn team om 12.45 af tegen onze buren van DVVA, en heb ik, als libero, de kans mijn eigen voetbalnieuwtje te realiseren.

Als amateurvoetballer met beperkte mogelijkheden en beperkte vaardigheden moet je natuurlijk erg oppassen met het verzinnen van frivoliteiten, maar het doelpunt dat ik ontwikkeld heb is op papier vrij simpel en toch spectaculair, en ik heb het nog nooit ergens gezien en ook al zal ik proberen de eerste te zijn die het voor elkaar krijgt, ik zal er niet wakker van liggen als iemand anders dit idee oppikt en het daadwerkelijk in een  doelpunt om kan zetten.

Nu worden er vaker voetbalnieuwtjes uitgevonden. De zeehondendribbelbijvoorbeeld, van de Braziliaan Kerlon. Inmiddels speler van Ajax. De inworp met salto, waarvan ik niet weet wie de uitvinder is, hier uitgevoerd door een speelster van het Braziliaanse vrouwenteam. De fentieltrap van Roberto Carlos, de speler die beter kan schieten dan verdedigen. Allemaal Brazilianen, trouwens, en in Brazilië spelen ze sambavoetbal dus daar zijn frivoliteiten niet vreemd.

vMijn doelpunt heeft weinig met sambavoetbal te maken. Ik haat sambavoetbal. Toen me afgelopen jaar gevraagd werd een korte bio te maken voor Hard gras schreef ik dat ik Braziliaans voetbal haat en daar werden enorme vraagtekens bij geplaatst. Niet te begrijpen. ‘Wat daar nu weer achter schuilt?’ stond er uiteindelijk in het literaire sporttijdschrift te lezen.

Nu is dat simpel, zoals het mooiste voetbal ook simpel is: een teamsport waarbij de bal in het net moet. Dat kan Roberto Carlos bijzonder goed, maar als hij als linksback een keer meer een man uit zijn rug laat komen kun je uiteindelijk toch beter met een back spelen die geen fentieltrap in huis heeft, maar wel sober en goed verdedigt.

Maar goed, Roberto Carlos is er wereldkampioen mee geworden, en erg rijk, en als het om sambavoetbal gaat vinden de mensen een dubbele schaar mooi om te zien, ook al wordt die schaar op de middenlijn uitgevoerd zonder tegenstander in de buurt. Meteen wisselen, zou ik als coach zeggen. Dat doen ze maar in Circus Renz. Die zeehondendribbelaar krijgt tijdens zijn acties vaak schoppen, wat natuurlijk niet mag, maar vanuit de tegenstanders gedacht kan ik dat heel goed begrijpen. Je gaat niet het veld in om vernederd te worden.

Mijn doelpunt is een ode aan direct en simpel voetbal zonder frivoliteiten om niks, en het gaat als volgt: de keeper van de tegenpartij trapt een achterbal. Hij trapt de bal tot over de middenlijn (voorwaarde 1). Daar sta ik. Of jij, dat maakt dus niet zo veel uit. Voor het gemak hou ik het maar even bij mezelf. Ik neem die bal in één keer op mijn schoen (voorwaarde 2), geef hem een flinke dreun en de bal vliegt terug het veld over in het doel van de tegenstander (voorwaarde 3). Of de keeper er nog aan zit maakt niet uit. Een keertje stuiteren is ook geen probleem, als dat vlak voor de doellijn gebeurt en de bal hoog in het net slaat.

Ik probeer dit iedere seizoen een paar keer. Meestal levert het een afzwaaier op, en flink wat commentaar van mijn teamgenoten die op balbezit willen spelen en rust verlangen.

Zoals in het kunstrijden de Rittberger een sprong is die bedacht is door Werner Rittberger, zal dit doelpunt de geschiedenis in gaan als de Van Mersberger, ook al wordt hij niet door mezelf gescoord, maar door iemand anders: door een andere verdediger uit de vierde reserve klasse van het Amsterdamse amateurvoetbal, een speler uit de Eredivisie, of eentje uit een buitenlandse competitie, misschien wel een Braziliaan, maar het liefst natuurlijk een beperkte speler met een beperkte uitstraling, uit Nederland, die het heeft geschopt tot de finale van het WK, en die dan precies in die WK-finale een Van Mersberger produceert. André Ooijer bijvoorbeeld, of beter nog: de vlak voor het einde van de verlening ingevallen Glenn Loovens, die moet proberen de 0-0 stand tegen Brazilië vast te houden…

Jan van Mersbergen


Mijn meestgelezen boek is een kookboek

Ik hou van goeie literaire boeken, maar een boek waarin taal met iets praktisch verweven wordt maakt me helemaal blij. Het mooiste zou natuurlijk zijn een boek over timmeren of stratenmaken. Die zijn echter schaars en erg onpopulair, waarom is me onduidelijk. Kookboeken daarentegen zijn droomboeken – praktisch en soms goed geschreven – en de koningin van de kookboeken is nog altijd Wina Born.

Moderne kookboeken richten zich vaak op trendy koken: borden met gestapeld voedsel, samengesteld uit verschillende wereldkeukens. Een Franse veldsla met tandorikip erop, afgemaakt met een gepocheerd ei. Ik heb laatste met een kookworkshop meegedaan waar we (in een groep van acht, met vrienden en een paar onbekenden) spätzle, salade van rettich, gegrilde entrecôte met een jus van ansjovis moesten maken en weg moesten zien te krijgen. Het is allemaal tamelijk onzinnig.

wMijn trendy kookboeken staan smetteloos op de plank naast de pannen. Mijn boek van Wina Born, dat simpelweg Heerlijke gerechten uit de hele wereld heet, is besmeurd met allerlei kookspetters, heeft vlekken op de zijkant, heeft bladzijden die aan elkaar plakken… kortom: het is wel gebruikt. Inmiddels ken ik de meeste gerechten uit mijn hoofd, toch is mijn Wina Born-kookboek het meestgelezen boek dat ik in huis heb.

Wina Born schreef over gerechten uit andere landen en maakte in heel eenvoudige en heldere taal duidelijk hoe je die gerechten moet klaarmaken, zodat je de mensen een fatsoenlijk bord eten voor kunt zetten.

Zoals bijvoorbeeld Jambalaya, door Wina Born Creoolse rijstschotel genoemd.

Het gerecht komt uit New Orleans en is gecreëerd door Spaanse kolonisten omstreeks het jaar 1700. Het woord is afgeleid van jamón (Spaans voor ham).

Daar heeft een mens iets aan. De echte gumbo-variant van het recept, die niet veel afwijkt van de Wina Born-jambalaya, staat hier.

Eet smakelijk.

Jan van Mersbergen


Meer blogs

  • Afbeelding bij Het Grote Voordat

    Het Grote Voordat

    Ik ben altijd een minuut of vijf te vroeg op afspraken; als ik mijn best doe om te laat te komen dan ben ik exact op tijd. Dit heeft allemaal te maken met het Voordat. De omvang van zo’n Voordat is verbonden aan hoe alledaags de afspraak is, hoezeer ik er tegenop zie en hoe...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Nog niet voorbij te zijn

    Nog niet voorbij te zijn

    We waren vroeg opgestaan, Ada (8) en ik. Vandaag zou ze gaan logeren op de Parade in Utrecht. Ada’s nichtje woont daar in een pipowagen op de personeelscamping. Als Ada op bezoek gaat dan krijgen de kinderen passen met Paradekind erop en mogen ze eindeloos in de zweefmolen, onbeperkt dierenpannenkoeken, snoep van de snoepmeisjes en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een levend werken

    Een levend werken

    Een psycholoog bij wie ik liep vroeg eens hoeveel uur ik per week werkte. Ik had in die tijd een bedrijfje naast mijn schrijverschap, kluste ook nog bij als kok. ‘Een uur of vijfendertig,’ zei ik, en begon te vertellen waar mijn werkweek uit bestond. Toen ik klaar was met mijn opsomming vroeg ze hoeveel...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.