Herkenning 

Als kind groeide ik op met de werken van de kinderboekenschrijver Gerrit Barron. De auteur, geboren in Moengo, kan qua bekendheid in Suriname vergeleken worden met de bekendheid in Nederland van kinderboekenschrijver Paul Biegel, waar ik ook een aantal boeken van heb gelezen. Wat mij fascineerde aan de boeken van Barron was de manier waarop hij de realiteit van Suriname samensmelt met fantasie. Bijvoorbeeld het boek Kamla en de vergulde man speelt zich af in het oerwoud van Suriname waarbij hij de verschillende bekende vreemde wezens van de yorkatori’s, griezelverhalen, zoals Bakru’s, Leba’s en Asema’s erin verwerkte. 

,,Hoe kom ik bij de vergulde man? Ik wil hem zien!”

,,Het is geen mens ooit gelukt hem te zien, sedert hij het land onzichtbaar heeft gemaakt. Als je hem wil zien, moet je vier opdrachten uitvoeren. Ten eerste moet je het gouden sleutelbeen van de Leba hebben, ten tweede de gouden kam van de Watramama, vervolgens de grote gouden verstandkies van de Azema en tenslotte de pipit in de maag van de Powisi.”

Passage Kamla en de vergulde man, 3e herziene druk oktober 1988, pagina 19

Of het verhaal het geheim van de Goslar waar drie kinderen op zoek gaan naar het geheim van het schip dat nog steeds midden in de Suriname rivier ligt. Of de verhalenbundel De Koning van Koronie en andere verhalen waar hij thema’s zoals armoede en empathie op sublieme manier verwerkte. Onderwerpen waar hij jaren terug over heeft geschreven, maar nog ontzettend relevant zijn in deze tijd. 

De Koning liet de auto stoppen voor zijn woning te Novar. Eenzaam en alleen liep hij langzaam het erf op. Zonder een cent op zak stond hij nu voor zijn oude schamele woning, waar de ramen hingen uit hun hengsels, waar de deur niet op slot kon, waar er planken op de vloer ontbraken en de schelpen onder het huis overdag duidelijk zichtbaar waren, waar enkele zinkplaten van het dak ontbraken en emmers over in het huis lagen om het water bij elke regenval op te vangen.

Passage de Koning van Koronie en andere verhalen, 1e druk 1991, pagina 60

Situaties die zich in het land afspeelden waarin ik mij herkende en personen die trekken hadden van mensen die ik goed kende. Nationale trots is een basisingrediënt in zijn werk.

Het bewustzijn over hoe prachtig de verschillende culturen zijn en waar ik allemaal trots op moet zijn bracht Barron al vroeg bij. Die herkenning van de realiteit zorgde ervoor dat ik mij voorstelde dat die verhalen ook echt konden plaatsvinden. 

De werken van Barron waren ook controversieel. Het boek  Oorlog in Bakroeland gaat over Bakroeland waar iedereen gelukkig is, totdat een vreemd volk het land binnenvalt. De Bakroes verzetten zich moedig tegen deze Kabouters. Klaarblijkelijk gaat het boek over Suriname en Nederland. Hij ontwierp ook een kaart waar hij de namen van plekken vernoemd naar Nederlanders zoals de Wilhelminagebergte, vernoemd naar koningin Wilhelmina en Julianatop, de hoogste bergtop in Suriname vernoemd naar de Nederlandse koningin Juliana, verwisselende met Surinaamse helden zoals de Inheemse verzetsstrijder Kaikoeshi, Anton de Kom, Max Nijman en Frank Rijkaard. Hij heeft ook een aantal gedichten uitgebracht, een paar hoor je nog steeds af en toe op de Surinaamse radio.

Als ik nu erover nadenk, heeft Barron ook veel invloed gehad op mijn interesse om ook veel van die griezelfiguren te verwerken in mijn verhalen, soms duidelijk en soms heel subtiel. Mijn eerste verzameling van boeken van een specifieke schrijver was ook van hem. Ik liep de verschillende boekhandels af en kocht dan samen met mijn moeder of grootmoeder de werken die ik van hem vond. Ik volgde het nieuws om te horen of hij weer met een nieuw boek kwam en ik bezocht vaak activiteiten waar hij aan meedeed met zijn uitgeverij. Zijn werken bracht hij veelal bij zijn eigen uitgeverij uit. Als ik het goed heb, heb ik al de boeken van Barron. Zelf de laatste van hem. Ik bewaar ze als goud.

Nog steeds wanneer ik hem zie, moet ik hem groeten. Hij heeft vaak een lach op zijn gezicht en is ook heel aardig. Soms maak ik een babbel, maar vaak staar ik hem aan en ben ik nog steeds verrast dat hij mij met zijn verschijning alleen kan terugbrengen naar de fijne momenten in mijn jeugd.

Dat doet een goede schrijver met je. Daarom vind ik het belangrijk dat het schrijven wordt gestimuleerd in Suriname.

Het besef is er nauwelijks in Suriname dat iemand met simpele woorden het leven van een ander zo positief kan beïnvloeden dat die jaren later nog geraakt wordt ermee. Het moet dus steeds worden bijgebracht. Dat die bij de gedachte alleen aan de titels van de verhalen teruggevoerd wordt naar de momenten toen ik op bed lag en de verhalen voor de zoveelste keer las. Bedankt Gerrit Barron, door jou werd de interesse in het schrijven op jonge leeftijd geprikkeld. 

,,Dat wat je me vraagt is niet makkelijk op te lossen, Kamla. Bij jullie ontbreekt er zoveel. Er is geen naastenliefde. Elkaar helpen, behulpzaamheid komt niet voor. Nog steeds vechten de grote mensen met elkaar. Hindustanen, Javanen, Creolen. Ze vechten met elkaar om de macht, om geld. Daarom hebben ze geen tijd voor de armen. 

Passage Kamla en de vergulde man, 3e herziene druk oktober 1988, pagina 93

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

In de Oorshop

De intense teleurstelling van het reizen

(De wereld in stukken 7)

Al dagen knaag ik op dit inzicht dat niet van mij is, dat ik recent las en waar ik toch de bron niet van achterhalen kon. En nu heb ik het. Het komt uit Rebecca Solnit’s fascinerende Orwell’s Roses. Het gaat erom dat er een verschil is tussen een staat van geluk, die stabiel is, en een vervulling van een verlangen of een plotselinge vreugde die veel sterker is, maar in een brij van narigheid kan opduiken. ‘Verlangen en de vervulling ervan zijn geen geluk, geluk is meer een stabiele emotie, een kalm hart en kalme geest; ze liggen dichter bij vreugde, die op onvoorspelbare wijze uitbarst en weer ophoudt en die op kan duiken te midden van gevaar en moeilijkheden.’

Dit boek gaat over veel, maar onder meer over bloemen en dat het leven niet brood alleen behoort te zijn, maar ook rozen. En bijvoorbeeld de wonderlijke sensatie van teleurstelling als je verse bloemen ziet die bij nadere inspectie van plastic blijken te zijn.

Teleurstelling. Het prachtige Engelse woord disappointment. Op deze kaart van heel veel oceaan en een paar lila datumlijnen, springen de Îles du Désappointement in het oog, een stukje van de Archipel des Tuamotu, een deel van Frans Polynesië van rond de 80 eilanden op een oppervlak dat vrijwel gelijk is aan heel West Europa.

disappoint (v.)

mid-15c., disappointen, “dispossess of appointed office,” from dis- “reverse, opposite of” + appoint, or else from Old French desapointer “undo the appointment, remove from office” (14c., Modern French from désappointer). Modern sense of “to frustrate the expectations or desires of” is from late 15c. of persons; of plans, etc., “defeat the realization or fulfillment of,” from 1570s, perhaps via a secondary meaning of “fail to keep an appointment.”

Is reizen in wezen niet vaak dat: gefrustreerde verwachtingen? Reizen is geen stabiele staat van geluk, daarvoor moet je met Blaise Pascal misschien thuis in je kamer blijven zitten. Reizen is verrassend en dus kan het niet aan je verwachtingen voldoen. De mogelijke oogst is die van de vreugde: Solnit’s ‘vreugde, die op onvoorspelbare wijze uitbarst en weer ophoudt en die op kan duiken te midden van gevaar en moeilijkheden.’

Zie daar de winst voor de reiziger.

John Byron (1723 – 1786) zat het echter niet mee. De grootvader van Lord Byron, de dichter, was een zeeman die zijn bijnaam Foul Wheather Jack te danken had aan te veel slecht weer op zee en daaruit voortspruitende schipbreuken. Toen hij op 7 juni 1767 langsvoer had hij al zoveel rottigheid achter de rug dat een teleurstelling hoe dan ook om de hoek lag. En die teleurstelling was wellicht ook de ‘fail to keep an appointment’ de afspraak die de koloniale wereld eenzijdig oplegde aan de rest van de wereld om maar blij met hun komst te zijn. Byron roemt in zijn journal weliswaar de  ‘beautiful appearance’ van de eilanden – ‘omringd door een strand van het fijnste witte zand – en begroeid met hoge bomen, die … de meest heerlijke bosschages vormden’, maar ‘de natives renden langs de kust naast het schip, schreeuwend en dansend,’ en dan wel met hele grote speren in hun handen…

‘Ze zouden ons vermoorden… als we het waagden om aan land te gaan,’ ‘[Ze] lieten een van de meest afschuwelijke kreten horen die ik ooit had gehoord, terwijl ze tegelijkertijd naar hun speren wezen en grote stenen in hun handen hielden die ze van het strand raapten’, ze maakten ‘dreigende gebaren om hun landing te voorkomen’. Dus werden het door Byrons gefrustreerde verwachtingen. ‘Islands of Disappointment’, muntte hij ze dus.

De Oxford Dictionary zegt : the feeling of being sad because something has not happened or been as good, successful, etc. as you expected or hoped.

En daar is het dan: de onverwachte vreugde om wat deze bewoners van hun eiland toen meteen maar zo goed gedaan hebben: een expansieve Europeaan buiten hun wereld houden. John zal zich verslagen, of ontslagen (‘removed from office’) hebben gevoeld. En de eilanders zijn weer gaan doen wat ze deden, zonder die dag al de frustratie te hebben ervaren te moeten luisteren naar iemand die je zijn wil wenst op te leggen, en je onderdaan maakt van een ver en vreemd koninkrijkje. Een gevoel van intense vreugde tegenover dat van grote teleurstelling.

Ik wil gewoon alleen zijn op reis met mijn eenzaamheid
als een wandelstok
en geloven dat ik nog uniek ben

(Ingrid Jonker, uit: ‘Ik wil geen bezoek meer ontvangen’)

Lees: W.N.P. Barbellion Dagboek van een teleurgesteld man

Luister: geweldig opzwepende naar Tuamotu muziek

En rustiger: dans

Hier verder met Kaart 8

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Gordijnen

Ineens verlangde ik hevig naar je straat. Het was een stille straat: er slopen sporadisch auto’s langs je ramen, de bomen waren hoog, vingen wind en mannen met honden groetten me als ik naar je voordeur liep.

Als we in bed lagen, konden we soms de dronkenpraat van mensen op straat horen. In de ramen zat stokoud enkelglas en omdat je het altijd warm had, stond er altijd minstens één raam open. Omdat ik het altijd koud had, kroop ik zo dicht mogelijk tegen je aan.

De eenzame auto’s die langs je raam gleden strooiden koplamplicht door de ramen – je woonde er pas een maand en had nog geen gordijnen opgehangen. Daar zou ik een keer mee helpen, had ik gezegd. Je wist nog niets van mijn onhandigheid.

Het koplamplicht scheerde ’s nachts als een zoeklicht langs je bed, alsof er iemand naar ons zocht. Dan hielden we allebei onze adem in, tot het licht verdween. We wilden niet gevonden worden.

Je straat had iets vertrouwds, zelfs voordat ik de weg naar je huis uit mijn hoofd kende, omdat jij er woonde. De oude straatlantaarns, die ene scheve gevel, de bloemen in de vensterbank van je bejaarde buurman, die ik soms tegenkwam als ik ’s middags weer vertrok. De eerste keer keek hij me onderzoekend aan, en trok daarna zijn voordeur dicht. De laatste keer probeerde hij een praatje aan te knopen, en dat lukte bijna, was het niet dat ik zo snel mogelijk weg wilde.

Als ik niet op weg was naar jou, maar wel door je straat moest, zwaaide ik altijd even, of je nu thuis was, of niet. Soms kreeg ik later een berichtje van je, dat je me had gezien: of ik gezien had dat je had teruggezwaaid. En dat je van me hield.

Het is vreemd dat ik veel dingen van je ben vergeten. Ik weet amper nog hoe je stem klonk, hoe je zoende, hoe je naar me keek. In één jaar kunnen die kleine, en tegelijkertijd allesomvattende dingen kennelijk toch vervagen, als je iemand niet meer ziet. Van je straat weet ik alles nog. Ik wilde terug, heel even.

De trui die ik nog van je heb, zou ik eindelijk terug kunnen geven. Misschien kreeg ik dan mijn blauwe overhemd met bloemetjes in de manchetten terug. Ik vroeg me af hoe je bij iemand aanbelt, als diegene je nooit meer wilt zien. Bel je een keer lang? Of twee korte keren? Ik weet niet eens meer hoe ik al die andere keren bij je aan had gebeld. Je had gelijk, en hebt dat, na een jaar, nog steeds: ik had beter op moeten letten.

Ik kwam niet verder dan de hoek van je straat. Na een paar stappen zag ik de bloemen in de vensterbank van je buurman staan. Er liepen nog altijd mannen met honden. Ze groetten me, en ik groette terug, terwijl ik stil bleef staan bij een lantaarnpaal.

Toen zag ik het: er hingen gordijnen voor je raam. Ze waren dicht.  

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Hollen of stilstaan

(De wereld in stukken 6)

De eerste kaart waar ik zelf voet zette is een wonderlijke en prachtige snipper Verenigde Staten. Net iets onder Seattle, op de Boeing Renton Factory vind je meteen ook de plek waar veel van de reizen van de reishongerige twintigste-eeuwers begonnen. Een plek die helpt verklaren dat een Europeaan geboren in 1971 bijvoorbeeld, op 18 van deze 48 kaarten wel eens rondliep. Naar 17 ervan moest hij met een vliegtuig. Wind onder de vleugels!

In onmenselijk grote productiehallen zetten ze daar de monsters in elkaar die de wereld onder handbereik brachten. Gigantische kasten met alle tienduizenden schroefjes en onderdelen meticuleus genummerd. Vliegtuigen maken is vooral logistiek, leek het. En fotograferen ten strengste verboden. De moordende concurrentie bewerkstelligt dat je mogelijk maar in een paar merken massavervoervliegtuigen hebt gezeten. Het is iets waar veel mensen de laatste jaren een heel ander gevoel over hebben gekregen. Was vliegen in de jaren ’80 of ’90 nog iets luxueus en avontuurlijks, we denken er thans in zekere zin met schaamte aan terug. Om hoe de wereld erdoor veranderde, maar ook door de milieuschade die al dat vliegen veroorzaakt.

In Bill Brysons meeslepende 1927 toont hij de wereld en de tijd van de eerste Trans-Atlantische vlucht. Mijn eerste Boeing viel in een luchtzak boven Panama 300 meter naar beneden zodat we konden zien hoe stewardessen eruitzagen met spaghetti in hun haar. Het stond ze goed, en ze bleven er zo rustig bij! Reishonger ging in deze generatie met veel (te veel) vliegen gepaard.

Het is een reishonger die ook nog op een andere manier op deze kaart zichtbaar wordt. Hier op dit randje Pacifische kust eindigde de ‘honger naar land’ van de 19e eeuwse Europese kolonisten. In Portland stond ik in een geweldige boekwinkel, Powell’s, met een boek over de Oregon Trail in handen, van Lewis en Clark. De tocht naar steeds nieuwe werelden eindigde voor hen uitkijkend op dit stuk Pacifische Oceaan. Wat ging er door hoofden heen die de zee daar weer voor het eerst zagen? Vreemd genoeg lijkt dat nog altijd voor veel Amerikaanse gelukszoekers de richting te zijn, westwaards.  Ik zag nooit zoveel ‘clochards’ als in San Francisco, voor mijn gevoel omdat ze niet verder konden. Het is een wrang aspect van wat toch misschien wel een van de spannendste steden van Amerika is.

Deze strook is tevens die van de Noord-Amerikaanse regenwouden. Is er een groter contrast denkbaar dan in Washington State, waar je de reuzen in het Olympic National Park hebt staan op een paar uur rijden van de Boeing fabriekshallen? Efemere haast tegenover bijna tijdloze stilstand.  Red Woods, waar de machtige sequoia’s de tijd vertragen. Rebecca Solnit noemt het in haar Orwell’s Roses het saeculum: een volgens haar Etruskisch woord dat de spanne tijds beschrijft van de langst aanwezige levende. In de Red Woods is dat al gauw 1.200 jaar, je bent daar in gezelschap van reuzen voor wie een mensenleven maar een snipper tijd is. Deze bomen hadden er al een half leven opzitten toen de Europeanen kwamen doen alsof ze nieuw land ontdekt hadden.

Een sensatie, die van intense ouderdom, die je vaak voelt in de nabijheid van bomen. Solnit: ‘I had grown up in a rolling California landscape studded with several kinds of oak trees along with bays and buckeyes. Many individual trees that I knew as a child are still recognizable when I return, so little changed when I have changed so much.’

De landstrook van millennia-oude bomen en de geboorte van de burgerluchtvaart. Hollen of stilstaan.

Zoals ik zei, het werk was zwaar –
Niet enkel voor de kleine bomen zorgen
Maar ook voor onszelf zorgen,
Onszelf voeden, de gemeenschappelijke ruimtes schoonmaken –
Maar de bomen waren alles.
En wat waren we verdrietig als er een stierf,
En ze sterven, hoewel ze zijn
Verwijderd uit de natuur; alle dingen sterven uiteindelijk.
Ik was vooral begaan met die welke hun bladeren verloren
Die zich ophoopten op het mos en de stenen –
De bomen waren miniaturen, zoals ik zei,
Maar miniatuurdood bestaat niet.
Schaduwen glijden over de sneeuw,
Naderende en weglopende voetstappen.
De dode bladeren lagen op de stenen;
Er was geen wind om ze op te tillen.

(Louise Glück, vertaling Radna Fabias)

Over vliegen:

Beryl Markham Westwaarts met de nacht (de geweldigste pilote was ook een geweldige schrijver)
Joost Conijn Piloot van goed en kwaad
Julian Barnes Staring at the Sun
Bill Bryson 1927
James Salter Burning the Days

Lezen over San Francisco:

Matthew Statler Landscape: Memory
Armistead Maupin Tales of the City

Jammerlijk niet besproken:

Aziatische immigratie in San Francisco
Een wereld aan film in LA
Gokken in Reno

Wil graag naar: Bella Coola

Zie ook dit blogje over Oregon en snelheid

Hier naar kaart 7

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een vader

Misschien moet ik beginnen bij gisteren, toen ik in jullie huis huis de trap af liep omdat de pieper van de droger al een tijdje ging – Ine hoort dat soorten dingen niet meer.

In het washok opende ik de trommel en kwam vier van je overhemden tegen, verstrengeld tot een hete prop. Zomeroverhemden met korte mouwen en de kleurige ruitjesprint waar je zo van hield, die ik altijd op het malle af jongensachtig vond. Voor het eerst viel me op hoe zacht de stof was: als het wangetje van een peuter, zo’n bolle roze wang met het lichtste blonde dons. 

Ine had ze gewassen, en dus hing ik ze maar op – het voelde als iets wat ik nog voor je kon doen. Toen de overhemden hingen bleef ik een tijdje in dat washok staan, de stof zo heel dichtbij, en onderdrukte de neiging me er voorover tegenaan te laten vallen.

De shirts straalden nog wat hitte uit, die razendsnel vervloog; toen ik ze na een paar tellen weer aanraakte, waren ze warm als een kruikje, daarna cappuccinowarm, daarna broeierig, alsof die peuter met die zachte wangen koorts had. Voordat alles verder af kon koelen ontvluchtte ik de kleine ruimte. 

Als vanzelf liep ik naar de kastenwand waar jullie kleding ligt, en schoof een van de spiegeldeuren weg. Mijn eigen beeltenis verdween en daar lagen jouw broeken, shorts, sokken, truien. Andere overhemden hingen als goedaardige spoken op een rij. Ik pakte de mouw van een korenblauw shirt beet, de rand van de manchet was sleets, en rook aan de stof – besefte dat een vader in het begin van het leven van zijn kind vooral warmte is, een geur en stem. 

Ik kan niet zeggen waar je precies naar rook, alleen maar dat die geur zo subtiel was dat hij nooit de aandacht trok – een aanfluiting van een schrijver, ik weet het, dat ik zoiets belangrijks niet verwoorden kan. Misschien lukt me dat nog, op een dag. Toch: dat blauwe overhemd rook naar jou. Ik wilde het van de hanger halen, aantrekken, dragen tot jouw geur de mijne werd en die manchetten tot slierten versleten waren.

Zelfs toen je toestand verergerde en je de hele tijd buiten adem was, toen je in de laatste weken paniek voelde door pijn en ademnood, rook je nog naar mijn vader. Ik raakte je meer aan dan in het hele afgelopen jaar, en altijd was je warm, je handen zacht als de stof van je overhemden. Door de pijnstilling werden je woorden een warboeltje, maar je stem was er nog. Vijftig jaar van mijn leven onaangetast: de warmte van een vader, zijn geur, zijn stem. 

Die stem verdween als eerste, daarna ebde ook je warmte weg. Sinds je ademhaling stopte, raakte ik je elke dag nog even aan, rook aan je hoofd en altijd was er je geur, maar omdat je lijf steeds kouder werd moest ik wel dieper zoeken, tot het punt dat ik me afvroeg of ik me die geur vooral herinnerde, inbeeldde. 

Ik zou graag schrijven dat ik je warmte, je geur en stem nu in me draag; dat ik ze altijd zal kunnen oproepen, maar ik weet uit ervaring dat zelfs de herinnering aan wie je het meest dierbaar was vervliegt. De lach van mijn vriend Gijs ging een paar jaar geleden nog verloren.

Wat kan ik – naast die extreem zachte overhemden – dan bij me houden? 

Dat ik vijftig jaar geleefd heb in het besef dat ik geliefd was en onvoorwaardelijk gesteund werd, dat jouw bodem nooit onder me vandaan zou vallen. He carried me a little, schreef Rupert Thomson over het overlijden van zijn vader, and that is what I have lost. Ik ben niet de enige die jou zo ervaren heeft, en dat maakt me heel erg trots.

Dit is wat je in me hebt aangebracht – wat ik geleerd heb dat een vader is. 

Voor zover ik weet heb je in je hele leven niemand laten vallen. Ook toen de vier steile trappen naar het kraaiennest dat wij in Amsterdam bewonen meer lucht kostte dan je had, en je op elke overloop een paar minuten moest zitten om bij te komen: Jos was erbij.

Het vertederde mijn vrienden altijd jou en Ine hand in hand te zien lopen, en dat verbaasde mij dan weer, omdat het voor mij zo vanzelfsprekend was. Toen we jaren geleden met zijn tweën uit eten gingen, en ik het lef had om te vragen of je het niet moeilijk had gevonden: een partner die zo vaak ziek was, reageerde je streng – zelfs je zoon mocht niet pulken aan je trouw. Geschrokken van je eigen felheid verzachtte je al snel. 

‘Je moet snappen,’ zei je, ‘dat zij mijn eenzaamheid opheft.’

De paradox is dat ik je ondanks je grote sociale vaardigheid ook eenzaam vond, in die zin dat het moeilijk was te weten wat zich onder al dat enthousiasme en die goedwillendheid bevond. Je kon overal over lullen, vulde alle stiltes met gemak, en als er echt niets meer te zeggen viel, zoals wanneer we langer samen in de auto zaten, dan ging je naadloos over op het benoemen van wat je zag. 

‘Een koe,’ zei je, als we een weiland met een koe erin passeerden. 

‘Je weet dat we hetzelfde uitzicht hebben?’ zei ik dan.

Van jou leerde ik dat plagen een uiting van liefde is. Het veronderstelt vertrouwen van de plager in de band met zijn slachtoffer, de wetenschap dat die zo sterk is dat zelfs de grootste belediging in vrolijkheid ontvangen wordt. Onlangs kreeg ik dezelfde lezing van een Ierse taxichauffeur.            

‘When we Irish are being polite,’ zei hij, ‘we could mean just about anything. When we start insulting you, that means you’re seen as one of us.’

Humor is geen klein kado om van je vader mee te krijgen. Het maakt het leven – ook nu – draaglijk. Het faciliteert vriendschappen, houdt ons overeind en tilt ons een eindje boven alles uit. 

Je was snel tevreden, werd gelukkig van stuitendzoete gebakjes van matige kwaliteit, verschrikkelijke oploskoffie en praktische kado’s zoals sokken, een sjaal en handschoenen. Wat we je ook gaven, áltijd was het ideaal, een gewéldig attent kado. Dagen later kon ik per whatsapp nog updates krijgen over je tevredenheid.  

Omdat je iedereen bejegende met vriendelijkheid en warmte leek je heel open. Toen ik gisteren bij de apotheek was om die berg overtollige medicijnen in te leveren, hielp de apothecaresse me de boel te scheiden. Na een paar doosjes door haar handen te hebben laten gaan, zei ze: ‘O nee. Dit is van die hele lieve meneer.’ 

Maar je lokte vooral openheid in anderen uit, over je eigen zorgen en pijn sprak je niet. Ook toen je zo vreselijk snel moest schakelen en je levensverwachting van een jaar naar drie maanden naar twee weken ging, wilde je vooral graag je zaken regelen, nog even dat geschil met die verzekeraar aftikken, meedenken over de naderende energiecrisis bij mij thuis.

Tussen zulke alledaagse dingen door schoot je hoog het filosofische in – beide onderwerpen vond ik zonde van onze laatste momenten samen, maar ik heb het je natuurlijk wel gezegd: dat ik blij ben dat je mijn vader was, dat ik me gezien gevoeld heb. Dat ik van je hield. Van jou weet ik wat een zoon moet weten: dat je van mij hield, trots was op wie ik ben geworden.    

Ergens in de afgelopen weken zei je dat je al dat zorgen voor anderen eigenlijk voor jezelf gedaan had, dat je er voldoening uit haalde mensen op te vangen, rust te bieden, op weg te helpen. Je zult niet gedacht hebben dat ik een voorbeeld in je zag, maar mijn echte voorbeelden zijn niet degenen die de dingen mooi onder woorden brengen, maar degenen die ons van binnenuit vormen door wat ze niet aflatend doen.  

Morgen ga ik bij Ine langs en dan zoek ik een heel zacht overhemd uit dat rijtje spoken, een met de malst denkbare ruit, dat ik daarna met de grootste trots zal dragen tot het in rafels van mijn schouders hangt. 

Dank je, liefste vader van de hele wereld. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Zinnen die verstarren

In de kamer waar mijn beste vriendin ooit woonde heb ik een schrijfplek ingericht. Als ik achter het bureau zit, zie ik uit mijn ooghoek de sterretjes die ze met potlood op de muur tekende wanneer ze haar kamer niet uit wilde komen. Ze kon een fles rode wijn in een avond opdrinken en bewaarde de lege flessen onder haar bed. 

Op mijn bureau staat een computerscherm, een toetsenbord en een pennenbak. Naast het bureau staat een houten kast gevuld met papieren sporen van alle levens die ik geleid heb: brieven die aan mij gestuurd zijn, brieven die ik nooit verstuurd heb. Diploma’s, analoge foto’s van oude geliefden en mensen die ik niet meer spreek. Notitieboekjes en agenda’s waarvan alleen de eerste pagina’s beschreven zijn. Ik kom er steeds opnieuw achter dat ik geen schrijver ben die eraan denkt om een boekje bij zich te dragen: als mij iets te binnen schiet, een personage, een beeld, wil ik het in de notities van mijn telefoon bewaren maar vervliegt het, omdat ik niet naar een scherm wil turen. Ik wil om me heen kijken, alles in me opnemen. Dichter Hanny Michaelis schreef haar gedichten op kladblokjes van de Hema, verfrommelde haar manuscripten als ze eenmaal gepubliceerd waren. 

Uit het raam zie ik de school die aan de overkant ligt. De school was plots ontstaan: het gebouw stond drie jaar leeg en in september reed er een vrachtwagen voor die tafels, stoelen en computers bezorgde. Een paar dagen later sjokten er kinderen met grote rugzakken naar de lokalen. Alsof ze er altijd waren geweest voerden ze de eeuwige choreografie uit: in schriftjes schrijven, naar het schoolbord wijzen, op mobieltjes scrollen. Er zit één jongen met een elektrische fiets bij, die na schooltijd vaak wordt aangesproken door jongens die hij kent. Ze stompen op zijn arm, lachen hard. Ik kan niet goed zien of ze vriendelijk zijn. Hij lijkt het zelf ook niet te weten, en lacht aarzelend mee, kijkt om zich heen alsof hij naar huis wil. (Ik kijk vaker uit het raam dan naar de woorden die ik typ.) 

Ik zou graag een notitieboekje bij me willen dragen, om er in te schrijven als ik een voorbijgaande vrouw iets grappigs of wanhopigs hoor mompelen in haar telefoon; als zonlicht de haren van een meisje op straat verlicht zodat ze op een heilige lijkt. Dan zou mijn werkplek niet statisch zijn, maar zou mijn werk altijd onder constructie zijn, op straat, in de trein, in mijn jaszak. Natalia Ginzburg schrijft in haar essay ‘Mijn vak’ dat de zinnen die zij bewaarde in een opschrijfboekje, toevallige ideeën en beelden, voelden als opgezette dieren in een museum. Ze verstarden, raakten hun energie kwijt: ze stierven in haar en konden niet langer gebruikt worden in verhalen, waar ze houterig en onnatuurlijk voelden. Zinnen kan je niet bewaren, schrijft Ginzburg: elke keer dat je schrijft moet je al je mooiste ideeën en beelden koesteren en gebruiken, daarna moet je ze loslaten, zoals ik de vriendin die hier ooit woonde liefhad, en losliet.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                 

Foto van Ida Blom
Ida Blom

Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.