Nederlands, tenzij …

In 2003 publiceerde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen het rapport Nederlands, tenzij…, dat gaat over de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal in de alfa- en gammawetenschappen. Daarover waren toen grote zorgen en nu zeven jaar later is er nog maar weinig veranderd. Wetenschappelijk personeel wordt nog steeds in eerste instantie afgerekend op de publicaties in  internationale refereed tijdschriften (periodieken met externe beoordelaars) en op het aantal malen dat hun publicaties door derden worden aangehaald: de internationale citation score. Met deze cijfers worden carrières gemaakt en gebroken; het spreekt voor zich dat onderzoekers daarom ervoor kiezen voor een internationaal publiek in het Engels te publiceren. 

Destijds was ik betrokken bij de samenstelling van het rapport en ik ben daarom de discussies over dit onderwerp op de voet blijven volgen. De problematiek is dus niet veranderd, wel de context waarin zij wordt besproken. De laatste jaren zie ik het rapport steeds vaker opduiken in bijdragen over het behoud van de Nederlandse identiteit en cultuur. Dat gebeurt dan vaak op grond van een  eenzijdige lezing van het rapport. De boodschap van de KNAW om als wetenschapper naast in het Nederlands vooral ook in het Engels of in een andere taal te publiceren, vind je in die discussies bijvoorbeeld nooit terug. 

Gelukkig zijn er ook nog steeds mensen die de nuance wel aanbrengen. Afgelopen zomer schreef een aantal hoogleraren taalkunde een brief aan minister Plasterk, waarin wordt gewezen op de juiste boodschap van de KNAW. De hoogleraren benadrukken enerzijds hoe belangrijk het is voor onderzoekers om in het Engels of een andere taal te publiceren. Meertalenbeleid past bij het streven van Nederland om een vooraanstaande positie als kennismaatschappij in te nemen, stellen zij. Taal en denken zijn nu eenmaal onlosmakelijk met elkaar verbonden en meertaligheid geeft toegang tot meer kennisgebieden.Het gebruik van verschillende talen als voertuig van de gedachte kan volgens hen ook nog eens een extra bijdrage leveren aan ieders intellectuele ontwikkeling.

Anderzijds voegen zij eraan toe: ‘Een Nederlandstalige publicatie is nodig wanneer het gerapporteerde onderzoek maatschappelijk relevant is in de Nederlandse context of wanneer het past in een wetenschappelijk discours van deskundigen op een voor Nederland specifiek gebied – denk aan de Nederlandse taalkunde, de Nederlandse geschiedenis, de Nederlandse bosbouw, Nederlands recht, de vaderlandse economie, criminaliteit, media, waterstaat, winkelstand, kunst en cultuur, bestuurlijke inrichting, politiek en dergelijke. Engelstalige publicaties komen uit zulk onderzoek voort wanneer het tevens antwoord geeft op algemene wetenschappelijke vragen.’

Zo is het maar net. De wetenschap is kosmopolitisch, de onderzoeker kan en wil niet anders dan een wereldburger zijn. Te vaak wordt vergeten dat voor een wereldburger de eigen taal en cultuur even interessant zijn als de talen en culturen in de wijde wereld om hem heen. Het is van belang dit in een tijd waarin kosmopolieten en nationalisten in het debat tegenover elkaar worden geplaatst te benadrukken. Geen tweespalt, maar een weloverwogen enerzijds en anderzijds.   vlag



In de Oorshop

Vox Populi

In mijn blog van 26 januari citeerde ik uit een artikel over kunst en kunstbeleid in Nederland van PVV ‘er Martin Bosma. Dat hij met zijn opmerkingen over kunstenaars en kunst de stem van het volk vertolkt, blijkt uit een lezersbijdrage op de internetsite van De Telegraaf.  Een lezer reageert als volgt op het bericht dat Geert Wilders, nu hij niet meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam,  de ontevreden brugers oproept op Leefbaar Rotterdam te stemmen: 

‘Mijn stem hebben ze, kijk maar eens op de site! Ze weten veel van wat mij bezig houd prima te verwoorden. Ik zeg doen.. weg met de belastingeld slurpende zooi kunstzinnige projectjes is er eentje van… als je alleen kunst kan maken met sloten subsidie moet je lekker gaan werken en het als hobby ernaast bedrijven.’

 


 



Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Willem Bijsterbosch

BijsterboschSchrijver en dichter Willem Bijsterbosch is vorige week op 55-jarige leeftijd overleden. Plotseling, dood in zijn huis gevonden. Hij heeft daar waarschijnlijk een week gelegen. Zo kan het een vergeten schrijver vergaan. Inmiddels is hij gecremeerd, op kosten van de gemeente Den Haag. Wat een treurigheid. Bijsterbosch publiceerde tussen 1981 en 1997 acht romans, waarvan Handlangers het bekendst is. Hij debuteerde met een bundel gedichten: Motief onbekend. Hieruit een gedicht, ter nagedachtenis:

 Een hoog

 Toen ik nog bij jou woonde

In het huis met de binnenplaats

Luisterde ik nachtenlang

Naar jouw onrustige voetstappen

En hoe je op de schrijfmachine

Die brieven aan haar uittikte.


Op de avond van haar komst

stond ik halverwege de trap,

hoorde hoe ze je naar bed leidde

en hardop lachend uitdaagde

tot de liefde die zich daarna

in een doodse stilte voltrok.


En als ze dan weer op zondag

met de trein naar huis ging

kwam je benden met jenever

en liet, de ogen dicht , toe

dat ik je haren streelde.

Staatsideologie

Els Swaab, de voorzitter van de Raad voor Cultuur, stelde tijdens haar nieuwjaarstoespraak dat het zorgelijk is hoe de PVV zich bij monde van Tweede Kamerlid Martin Bosma uitspreekt over kunst en de rol van de overheid daarbij. Ik las het vorige week in de Volkskrant van 20 januari. Swaab maakt zich boos en fulmineert tegen de politicus die kunstenaars als profiteurs afschildert en de Raad voor Cultuur een gesubsidieerde actiegroep noemt.

Bosma’s opvattingen over kunst en kunstbeleid zijn te lezen in het laatste nummer van Boekman. Tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid, dat geheel is gewijd aan dit onderwerp. Aanleiding is de Boekmanlezing van 5 juni 2009 die werd uitgesproken door de Amsterdamse cultuurwethouder Carolien Gehrels. Zij stelt dat de politiek meer grip dient te hebben op het kunstbeleid. Thorbeckes adagium ‘de regering is geen oordelaar van kunst’ is niet meer van deze tijd en vraagt om een eigentijdse variant, vindt de wethouder. Soms is ingrijpen in de kunstsector door de overheid belangrijk, omdat zij immer geld in de kunstsector stopt en dat moet zich ‘uitbetalen’ in goede kunst.

Gehrels maakte met haar stelling al eerder de tongen los met als gevolg verhitte  discussies in diverse media over hoe de vrijheid van kunst zich nu werkelijk dient te verhouden tot de wens van overheidssturing. De redactie van Boekman maakt nu een half jaar later de balans op en onderzocht hoe kunstlievend politieke partijen werkelijk zijn. Woordvoerder van alle partijen komen aan het woord en na lezing kan de volgende conclusie worden getrokken: alle partijen vinden dat de overheid op enigerlei wijze een rol heeft te spelen als het gaat om kunst. Zij dient volgens sommige partijen hoeder van het cultureel erfgoed te zijn, volgens andere stimulator van toegankelijkheid en deelname. Twee partijen wijzen overheidsbemoeienis met kunst radicaal af: de PVV en Ton. Ik las hun bijdragen met belangstelling en verbaasde me over het actiegroepproza uit de jaren zeventig van de vorige eeuw waarin het standpunt wordt verdedigd. Hierbij een kleine bloemlezing uit het stuk van Bosma:

‘Wie kunst zegt, zegt belangenverstrengeling. Die ziet de verwevenheid van kunstbobo’s, kunstmanagers, kunstlobbyisten, kunstpolitici.’

‘Geen wonder dat zoveel kunstenaars hun hoofd laten hang naar de nationale staatsideologie, het multiculturalisme. Subsidiekunstenaars willen allemaal “dialoog tussen bevolkingsgroepen”.Geen wonder; dan krijg je geld.’

‘Door Wilders te kakken te zetten, tonen de linkse cabaretiers hun horigheid aan het systeem.’

‘Wat de sjariasocialisten ook uithalen, wat moslims ook eisen, een keiharde zekerheid hebben ze: de Nederlandse kunstenaars zwijgen als het graf. Die spelen viool terwijl Rome in de brand staat.’

Marte en Henk

Röling

In Museum de Fundatie in Zwolle zag ik zo’n 50 portretten van Henk Jurriaans, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw als psycholoog bekend werd omdat hij in zijn therapieën mensen leerde alleen nog maar dingen te doen die ze plezierig vinden. Als kunstenaar wist hij in dezelfde tijd de aandacht te trekken van de internationale pers toen hij in het Amsterdamse Stedelijk Museum zichzelf tentoonstelde. Hij was niet alleen een onconventionele therapeut en kunstenaar, maar ook privé tartte hij de bestaande orde; tot zijn dood in 2005 woonde hij met vier vrouwen, onder wie de kunstenares Marte Röling, in het Groningse Uithuizen.  

Marte Röling is ook de maker van de in Zwolle tentoongestelde portretten die worden gepresenterd onder de titel ‘Portretten van een Liefde’.  Zij is een kunstenares van naam, die grote sculpturen en schilderijen maakte. Ze zijn te vinden in veel openbare en bedrijfscollecties en in particuliere verzamelingen. Als ‘portretschilderes’ heeft ze eerder van zich laten spreken. In de jaren tachtig van de vorige eeuw schilderde zij staatsieportretten van koningin Beatrix en prins Claus, die een beetje doen denken aan de postume portretten van Jurriaans die ik in Zwolle zag. Het zijn schilderijen met felle kleuren, waarop we Jurriaans in verschillende poses zien afgebeeld.

Juriaans was de grote man van Röling, met wie ze ‘een groots en meeslepend’ leven heeft geleid. Zijn dood sloeg een gat in dat leven, vertelt ze tijdens een aangrijpend interview waarvan de videobeelden in het museum worden afgespeeld. Tijdens het schilderen was ze weer even bij hem en je begrijpt meteen waarom ze er zoveel maakte.    

Een fascinerende verzameling waar je maar niet van weg wilt lopen, maar als je de portretten een voor een bekijkt, ontdek je dat naast een aantal mooie doeken toch ook veel minder goede werken worden tentoongesteld. Blijkbaar boeien de doeken door de macht van het getal en de kennis van de biografische context waarin ze tot stand zijn gekomen. Een vrouw rouwend om haar grote liefde, op zoek naar een manier waarop zij de breuk met hem kan herstellen. In het museum ben je even deel van deze liefde en dat maakt je stil. Een typisch voorbeeld van hoe bekendheid met de biografie van de kunstenaar zijn of haar werk omhoog kan tillen? 

Schuldige seks

Schuldige seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezettingstijd is de titel van het proefschrift waarop Anna Tijsseling enkele weken geleden in Utrecht promoveerde. Ze haalde er de pers mee, omdat zij beweert dat niet tijdens, maar juist na de Tweede Wereldoorlog meer homoseksuelen werden vervolgd. Met een heldere grafiek maakt zij duidelijk dat vanaf de bevrijding het aantal veroordelingen op grond van het sinds 1911 in Nederland bestaande artikel 248bis gestaag toenam. Het gewraakte wetsartikel verbood volwassen homo’s seksueel contact te hebben met personen tussen de 16 en 21 jaar. Heteroseksuelen mochten dat wel.

Het groot aantal veroordelingen tijdens de eerste naoorlogse jaren is geheel in overeenstemming met een overheidsbeleid dat was gericht op de bestrijding van de zedenverwildering. Het zegt echter ook veel over de toen vigerende opvatting over homoseksualiteit. Zij werd gezien als een ziekte die je als jongere door verleiding van een oudere man kon oplopen. Men spreekt in dit verband vaak van de Draculathese; een jongeman die eens verleid was, kon zelf ook verleider worden en daarom diende homoseksualiteit met wortel en tak uitgeroeid te worden. 

Het jaar 1949 vormt een historisch dieptepunt in het aantal veroordeelden op grond van 248bis, met name in het district Den Haag. Ik schreef hier al over in mijn twee jaar geleden verschenen Hans Lodeizen. Biografie, waarnaar door Tijsseling ook wordt verwezen. De dichter werd in het rampjaar in het Haagse Bos, door hem in een gedicht ‘de tuin der liefde’ genoemd, betrapt op het bedrijven van de liefde met een zestienjarige jongen. Hans Lodeizen werd opgepakt, kwam korte tijd in het Huis van Bewaring en moest zich uiteindelijk onder behandeling van psychiater E.A.D.E. Carp stellen.

In mijn biografie beschrijf ik hoe Hans Lodeizen zich verzette tegen de behandeling van zijn psychiater en in plaats van te willen ‘genezen’ een verhouding aanging met een winkelbediende van de Haagse Bijenkorf. Hij was na zijn arrestatie strijdbaarder dan ooit in zijn homoseksualiteit en hij vond dat die houding ook gevolgen moest hebben voor zijn dichterschap. Dat moest directer en realistischer zijn. Op 9 december 1949 schreef hij in zijn dagboek: ‘Wij hebben allemaal de staat en de politie tegen ons: het beste is maar om dit feitelijk openlijk “in het gezicht” van staat + politie te aanvaarden. Wij zijn outcasts, allemaal, onze werkelijke gedachten zouden ons de doodstraf op het lijf halen.’

 Het interessante in het boek van Tijsseling is dat zij laat zien dat 1949 in verband met het groot aantal veroordelingen een rampjaar genoemd kan worden, maar dat vanaf dat jaar homoseksuelen in de rechtszaal ook strijdbaarder werden. Net als Hans Lodeizen pikten ze de repressie niet meer. Tijsseling geeft met dit inzicht het leven en dichterschap van Hans Lodeizen een nieuwe context. Hij was zich bewust van de omwenteling. Voor het eerst durfde hij stem te geven aan zijn opstandigheid. Hans Lodeizen stond dus niet alleen met zijn poëzie aan het begin van een vernieuwing in Nederland (de moderne poëzie begint in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, is wel een gezegd), maar met de weigering zich aan te passen ook aan de oorsprong van een emancipatiebeweging van homoseksuelen. Hans Lodeizen stierf een jaar na zijn arrestatie. Het is triest dat hij door zijn vroege dood aan een nieuw dichterschap en een openlijk leven als homoseksueel geen vorm kon geven.

 P.S. Over de winkelbediende van de Bijenkorf zal ik binnenkort iets meer vertellen.

lodeizen

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler