Waarin Peter Sloterdijk weer met zijn gedachten experimenteert

Het duurde even, maar toen nam de reactie op het artikel waarin Peter Sloterdijk voorstelt om het gedwongen betalen van belasting af te schaffen en te vervangen door vrijwillige giften, ook twee volle pagina’s in Die Zeit van 25 september jl. in beslag. Axel Honneth, hoogleraar in de filosofie aan de Universiteit van Frankfurt, had zich gestoord aan Sloterdijks lichtzinnige omkering van het begrip ‘nemende hand’. Vroeger waren de rijken ‘de nemende hand’: zij namen van de armen door ze te laten werken voor hongerlonen. Nu zou ‘de nemende hand’ de overheid zijn die de rijken zoveel belasting laat betalen, zo’n beetje de helft van wat ze verdienen.

Peter SloterdijkSloterdijk verbaasde zich er in zijn artikel in de Frankfurter Algemeine Zeitung (overgenomen door De Groene Amsterdammer van 14 augustus jl.) kennelijk al langer over dat daar niet fel tegen werd geprotesteerd. De belastingbetaler wordt gedwongen tot solidariteit met de minder draagkrachtigen. In een voor hem karakteristieke lintwormzin schrijft hij: ‘Het kan in de loop van de 21ste eeuw wel eens tot grootschalige ont-solidarisering komen, als de maar al te aannemelijke liberale these van de uitbuiting van de productieven door de onproductieven de sinds lange tijd veel minder plausibele linkse these van de uitbuiting van de arbeid door het kapitaal in populariteit voorbijstreeft.’ Sloterdijk wil dat het gedwongen betalen van belasting wordt vervangen door vrijwillige giften, zodat de gever regelmatig zichzelf moet overwinnen om in de buidel te tasten. Groot voordeel: de gulle gever zal zich trots voelen, hij zal in zijn eigen achting stijgen, gezien deze heroïsche zelfoverwinning.

Axel Honneth vindt dit lichtzinnig en een verkwanseling van het geleidelijk in de Europese democratieën gegroeide besef dat het kapitalisme en ‘de markt’ misschien onvermijdelijk zijn, maar dat ze gecorrigeerd moeten worden door sociaal-democratische afspraken omtrent solidariteit met iedereen die niet door eigen schuld werkeloos, ziek of gehandicapt is. De belasting is voor alle publieke diensten (ziekenhuizen, onderwijs, defensie), maar ook voor wie onvrijwillig niet tot ‘de productieven’ behoort, om Sloterdijks zoveelste lelijke woord te gebruiken.

De misschien wat erg ruim uitgevallen reactie van Axel Honneth was helemaal geen slag in de lucht. Sloterdijks artikel, getiteld Over kleptokratie en kapitalisme, had wel degelijk in het tweede deel de onaangename toon van een rijke stinkerd die geen zin meer heeft om belasting te betalen. Hij heeft het over ‘de belastingstaat’, verbaast zich er over dat er geen ‘antifiscale burgeroorlog’ ontstaat, en zegt dat het kapitalisme-met-sociaal- besef ‘officieel schaamteloos sociale markteconomie’ heet. Het betalen van belasting heet bij Sloterdijk ‘staatskleptokratie’. De staat zou zich hiervoor rechtvaardigen ‘door zijn niet meetbare nut voor de sociale vrede.’ Binnen een eeuw heeft de moderne staat ‘zich ontwikkeld tot een geld opzuigend en geld uitspuwend monster van ongekende proporties.’ Het betalen van belasting beschouwt Sloterdijk als een ‘functioneel equivalent van socialistische onteigening.’

Het interessante is dat Sloterdijk niet wil dat dit wordt uitgelegd als rabiate praat van iemand die genoeg heeft van het linkse graaien. In zijn antwoord (FAZ 27 september) zegt hij een ‘onverbeterlijke verdediger’ te zijn van de sociaal-democratie. Dat klinkt erg hol in het licht van wat en hoe hij schrijft. Sloterdijk schijnt te vergeten dat het belastingbetalende kapitalisme met het milde gezicht op een democratische manier, en na vele jaren, strijd en discussie, tot stand is gekomen. Men is het er globaal over eens geworden dat dit vooralsnog het beste en menselijkste arrangement is. Sloterdijk doet het voorkomen alsof ‘links’ dit heeft doorgedrukt en dat de rijken nu op de blaren zitten.

Het is voor Sloterdijks doen wel een hele naïeve veronderstelling dat mensen regelmatig vrijwillig in de buidel zullen tasten om geld te schenken voor het algemeen belang. Als dat het geval zou zijn, schrijft hij, dan hebben we pas echt te maken met een beschaafde samenleving. Het gaat omeine permanente Selbstüberwindung und eine stetige Bestätigung des Etwas-Übrig-Habens fürs Allgemeine und Gemeinsame’. Het staat er: het gaat er om dat we met die giften aan de staat laten zien dat we ‘iets over hebben’ voor het algemene en gemeenschappelijke. De gulle gever moet zichzelf een schouderklopje kunnen geven en oprecht trots op zichzelf kunnen zijn.

Het artikel over kleptocratie (van de staat) en kapitalisme was een gedachte-experiment, schrijft Sloterdijk. Dit zou weer een staaltje van zijn ‘gevaarlijk denken’ zijn dat alleen maar de hersens  wil loswoelen. Dat is best, maar het verandert niet veel aan zijn schrille toon: die van de doorsnee verongelijkte belastingbetaler – waarvan er al zoveel zijn. En hij doet wel degelijk serieus een onzinnig voorstel om de verplichte belasting te willen vervangen door vrijwillige giften. Steeds meer blijkt dat Sloterdijk wel een groot elastisch schrijver is, maar als denker meer en meer uitkomt bij oude primaire reflexen.

Carel Peeters 

In de Oorshop

Waarin Geert Mak en Tzvetan Todorov elkaar vinden

TodorovDat Geert Mak en de Franse essayist Tzvetan Todorov op 29 september in Maison Descartes in Amsterdam zouden ‘discussiëren’ over Todorovs nieuwe boek Angst voor de barbaren kon meteen aan het begin van de avond op hun eigen ironie rekenen. Het is bekend dat Todorov grote bewondering heeft voor Mak en zijn boek In Europa. Mak zei dat hij zijn uiterste best zou doen het niet altijd met Todorov eens te zijn.Mak

Dat Todorov het in de titel van zijn boek over ‘barbaren’ heeft wil zeggen dat we terug moeten naar de tijd van de oude Grieken om de betekenis van het woord goed te begrijpen. Het had toen een tweeslachtige betekenis: het waren de ‘anderen’, de niet-Grieken, en het waren de ‘vreemden’. Als ‘vreemden’ werden ze niet helemaal als menselijk beschouwd, waardoor ze ook anders behandeld mochten worden.

Allebei de betekenissen spelen mee in de Europese verhouding tegenover emigranten, volgens Todorov. Ze worden te veel gezien als anderen en te veel als vreemden, bovendien met een vreemde religie. Hij pleit ervoor om emigranten niet zo erg als vreemden te zien. We moeten er niet van uitgaan dat ze over alles wel anders zullen denken. Dat doen ze niet. Het is beter ze te beschouwen zoals we naar mensen met een ander beroep kijken, of uit een andere leeftijdsklasse, uit een ander milieu, of een andere groep. Een beetje anders, maar niet veel anders. We zijn altijd al omgeven door vreemden die ons vertrouwd zijn, en daar moeten de emigranten ook toe gaan behoren.

Wij zijn al lang allemaal multiculturalisten, zei Todorov, omdat we dagelijks met heel verschillende mensen omgaan: mensen met een verschillende status (een directeur, een portier, een student) met andere beroepen, vreemde gewoonten en andere morele codes. Al die verschillen verwerken we spelenderwijs omdat er één overkoepelende code boven uitsteekt: de gedeelde collectieve identiteit van medeburgers. Daar moet de nadruk op liggen wat Todorov betreft, en niet op religie, cultuur of huiselijke gewoonten. Emigratie is een sociaal-cultureel probleem en geen religieus probleem voor Todorov, geheel in door hemzelf hooggehouden traditie van de niet-fundamentalistische Verlichting (hij was een van de samenstellers van de grote tentoonstelling Lumières!, over de filosofen van de Verlichting in de Bibliothèque Nationale in 2007).

Het leek er even op dat Geert Mak het niet met Todorov eens ging zijn toen hij zei dat zich boven het emigrantenprobleem een nog groter probleem bevond: wat hij ‘de grote oorlog tegen de elite’ noemt. Alle mensen die het tegenwoordig voor het zeggen hebben in bedrijven en organisaties falen. Buschauffeurs, treinconducteurs, politiemensen, mensen op kantoren van banken: ze worden genegeerd, er wordt geen rekening met ze gehouden, er wordt met ze geschoven alsof het pionnen zijn op een schaakbord. Niet alleen de recessie zorgt voor angst, ook de onafgebroken zucht om te veranderen en te reorganiseren maakt mensen vogelvrij en onzeker. ‘De wereld is nog nooit zo veel en snel veranderd dan de afgelopen vijftig jaar’, zei Mak. ‘Overal zijn mensen ongelooflijk boos omdat ‘stabiliteit’ is vervangen door onafgebroken ‘verandering’ en ‘dynamiek’.

FTTodorov kon het met deze visie onmogelijk oneens zijn, hoe graag hij dat ook had gewild. Hij kon Mak zelfs met een sterk voorbeeld aanvullen: de toestanden bij France Telecom, waar in 1 jaar vierentwintig mensen zelfmoord hebben gepleegd. Het bekend worden van die zelfmoorden ontlokte bij de leiding van het bedrijf niet veel anders uit dan een technocratische reactie: dat het onderzocht zou worden. De achtergrond van dit drama is precies waar Mak het over had: de permanente onzekerheid waar mensen bij France Telecom in leven omdat er voortdurend gereorganiseerd moet worden omdat het bedrijf zich zo nodig in heel Europa moet ‘positioneren’. Niet alleen moeten mensen naar hele andere steden verhuizen, ook binnen het bedrijf heeft een constante stoelendans plaats. Steeds kreeg men te maken met een andere baas, een andere structuur, een andere strategie. Dat heeft zijn tol aan mensen geëist.

Deze laatste poging van Mak en Todorov om elkaar in de haren te vliegen liep ook op niets uit. Geen wonder, ze praktiseerden waar ze het in hun werk zo vaak over hebben: over redelijkheid, tolerantie en pluralisme.

Carel Peeters

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Waarin Winnie the Pooh een Vervolg krijgt

Natuurlijk wordt het op 5 oktober verschijnende en door David Benedictus geschreven vervolg op Winnie the Pooh met de grootste argwaan afgewacht. Wat denkt hij wel? De gelijke van A.A. Milne te kunnen zijn? Toch is het verre van onmogelijk om een vervolg in de geest van A.A. Milne te schrijven, zoals het ook niet hels lastig is om een schilderij in de stijl en geest van Ruysdael of De Hoogh te schilderen. Als je maar een beetje kunt schilderen en het voorbeeld bij de hand hebt.

Tea partyDe vraag is meer: wil je wel een vervolg lezen, of hou je het liever bij de twee delen die er zijn, Winnie the Pooh en House at Pooh Corner? Wil je meer van hetzelfde? Want daar zal het op neer komen. Benedictus zal helemaal in de geest van Milne te werk moeten gaan, anders wil geen Pooh-lezer er aan beginnen.

David Benedictus is duidelijk in de huid van Milne gekropen, dat blijkt uit het eerste hoofdstuk van Return to the Hundred Acre Wood dat in de Sunday Telegraph van zondag 27 september stond. Benedictus is een freelance schrijver van een reeks boeken, waaronder een als geestig bekend staande autobiografie. Hij is ook radiomaker en producer van de Pooh-luisterboeken, waarvoor hij Stephen Fry als Pooh wist te strikken en Judy Dench voor Kanga.

Benedictus’ taal is geheel en al Milne. De dialogen zijn helemaal in stijl. Hij wilde verhalen over Pooh schrijven die Milne ook had kunnen schrijven, schrijft hij in zijn nawoord bij dit eerste hoofdstuk. Vijf jaar geleden had hij twee hoofdstukken opgestuurd naar de erfgenamen van A.A. Milne. Toen konden ze er niets mee, want ze hadden de rechten van de boeken niet meer. Die hadden ze verkocht aan Disney. Maar die rechten hebben ze weer terug en de Milne Estate nam zelf contact met Benedictus op. Dat tweede hoofdstuk, waarin hij van Konijn een piraat had gemaakt, moest hij maar vergeten, verder mocht hij het nog eens proberen.2

Geen van de karakters valt uit zijn rol, aan het eerste hoofdstuk te zien. Pooh is meteen weer zijn potten honing aan het tellen en weet nog steeds niet of hij er tien of elf heeft. Knorretje wil weer een Erg Belangrijke Vraag stellen aan Pooh over een Gerucht dat hij heeft gehoord omtrent de Terugkeer van Christopher Robin, maar krijgt de kans niet. Uil doet weer alsof hij echt kan lezen, enzovoort. Kanga, Roe, Konijn, Teigetje en Iejoor zijn er natuurlijk ook bij. En er wordt weer in Hoofdletters gepraat als dat nodig is, vooral door Knorretje.

Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de terugkeer van Christopher Robin (sinds 1928 niet meer gezien). Zijn vrienden organiseren een heuse Welcum Back Party. Dat is een even eenvoudig als vernuftig begin, want daarin heeft een hartverwarmende hereniging plaats. Christopher Robin is niet noemenswaardig gegroeid, te zien aan de tekeningen van Mark Burgess die wel dicht in de buurt van E.H. Shepard komen, maar hem niet imiteren. Hij komt op een fiets met een mandje waarin Coming-Home-cadeautjes zitten.

Kleine details laten zien dat Benedictus het fijne van de Pooh-wereld weet: hij laat Roe tegen Christopher Robin zeggen dat er genoeg puddingen, want hij en Teigetje hebben ze klaar gemaakt. De rode, die met de aardbeien, beveelt hij aan, want hij heeft zelf zijn zinnen op de groene gezet. Maar even later voelt hij zich daar schuldig over en beveelt hij toch de groene pudding aan. Iejoor, die altijd verongelijkt is, gedraagt zich ook karakteristiek: hij zegt dat Christopher Robin hem niet herkent. ‘Not that it’s important. After all, why should he?’ Christopher blijft ook zichzelf. Wanneer hij flink wat pudding heeft gegeten zegt hij tegen Pooh dat hij geen honing meer op kan. Wil jij het niet voor mij opeten, Pooh?: ‘I wondered, Pooh, whether you would be kind enough to eat it for me? Pooh was kind enough and did.’

Wanneer Benedictus ervoor heeft gezorgd dat er veel vertrouwds te lezen valt, en daarnaast van alles heeft bedacht dat voor verrassingen zorgt zonder wezensvreemd aan het verhaal te zijn, dan zal zijn Vervolg met knorrende en welwillende ironie worden ontvangen. Tenslotte zoemt het verhaal zelf ook van de ironie.

Carel Peeters 
 


Waarin de digitale knip- en plakstijl oprukt

Er komen vele zegeningen uit het digitale universum, maar daar hoort deze zin niet bij: ‘als je communicatief ingrijpende teksten wil aanmaken, dan moet je net als vroeger de technè van de huidige schrijfpraktijk beheersen. Een auteur moet nu eenmaal in haar tijd staan.’

De laatste zin is zo soepel neergeschreven dat het onwaarschijnlijk is dat er echt over is nagedacht: schrijvers moeten natuurlijk helemaal niet zo vanzelfsprekend in hun tijd staan. Bij voorkeur moeten ze een beetje los van de tijd staan, zodat ze er van een afstandje naar kunnen kijken. Als ‘in je tijd staan’ betekent dat je als schrijver voortaan tekst moet ‘aanmaken’, dan wordt het nog aantrekkelijker om van een afstandje toe te kijken. En als dat  ‘teksten’ moeten zijn die ‘communicatief ingrijpend’ zijn, dan ziet het er naar uit dat een schrijver voortaan eerst een cursus communicatie-techniek moet hebben gevolgd voor hij een iets mag…aanmaken.

Brakke HondIn hetzelfde stuk van Dirk Vekemans in het afgelopen winternummer van het Vlaamse tijdschrift De Brakke Hond (nr 101) dat mij onder ogen kwam, wordt het zelfs de willigste ingezetene van het digitale universum tegen gemaakt om dit soort open deuren te lezen: ‘Elke tekst die je aanmaakt is het resultaat van jouw input aan een programma dat jouw input verwerkt tot een leesbaar geheel, maar die blijvende leesbaarheid dankt de tekst enkel aan het feit dat het op valideerbare wijze is omgezet in machinaal leesbare code.’

Deze Brakke Hond gaat over het zinnige onderwerp van de voor- en nadelen voor literaire tijdschriften om online te gaan. Wanneer de digitale revolutie in literaire tijdschriften tot dit proza leidt, dan wordt er erg geknabbeld aan haar zegeningen. Bij het redigeren van dit nummer is men volgens de Leger des Heils-methode te werk gegaan: we laten alles en iedereen toe. Dat is geen goede methode in de literatuur. Ook in het digitale literaire universum moet wel eens ‘nee’ gezegd worden tegen stukken. Het is geen goed teken dat twee artikelen zo beginnen: ‘Dit stuk is grotendeels samengesteld uit fragmenten van artikelen die ik eerder op internet heb gepubliceerd.’ Het andere: ‘Ik schrijf dit stuk in de nasleep van de Amerikaanse presidentsverkiezingen.’ Dit is een veel te amicale-jongens-onder-elkaar toon. Bijna alle stukken (niet dat van Joris Note) in dit nummer zijn in de knip- en plakstijl voor elkaar geschreven, alsof er eigenlijk gechat wordt, maar dan in de vorm van iets dat op een artikel lijkt. Deze amicale toon is funest voor een literair tijdschrift, het wordt er een clubhuis van, een plaats waar men onder elkaar is, en waar gewone lezers min of meer buitengesloten worden. ‘Communicatief ingrijpende teksten’ levert het in ieder geval niet op.


Carel Peeters

Waarin mooie post wordt bezorgd

In het aan Getekende brieven van Nederlandse kunstenaars gewijde nummer van Kunstschrift staan niet alleen mooie  voorbeelden van geïllustreerde brieven (Van Gogh, Peter Vos, Willem Witsen, Fritzi ten Harmsen van der Beek, Pieter Holstein), maar ook een aantal enveloppen die zo copieus geïllustreerd zijn dat er nog maar net plaats is voor de naam van de geadresseerde. De geïllustreerde envelop is naaste familie van de dito brief, maar er is toch reden om hem aparte aandacht te schenken. Dat zie je aan de voorbeelden van Jan Toorop die in dit nummer zijn afgedrukt. Voor Toorop is de envelop gewoon een stuk tekenpapier waarop hij tekent zoals hij gewend is. Soms componeert hij de naam van de geadresseerde (altijd ‘Mevrouw de Waard, van Galenstraat, Den Haag’) er in grote stijl in, maar meestal moet hij de naam op het laatste moment nog ergens kwijt. Voor postzegels is al helemaal geen plaats. Er zijn acht van zulke enveloppen bewaard gebleven.

Henri Matisse ging precies omgekeerd te werk: hij wisselde tussen 1941 en 1954 maar liefst twaalfhonderd brieven met zijn vriend André Rouveyre. Hij schreef duidelijk eerst de naam van zijn vriend op de envelop, en wat er aan ruimte overbleef voorzag hij van sierlijke en kleurrijke guirlandes, boterbloemen, stippeltjes, blaadjes, streepjes en vogeltjes – als het er maar fris en vrolijk uitzag, aangezien André net als Matisse in het Zuidfranse Vence woonde, en wel in een huis met de naam La Joie de Vivre. Dat was een naam naar Matisse zin.

32Een van de mooiste verzamelingen van versierde enveloppen is helemaal niet van een kunstenaar, maar van een officier in het Engelse leger: Captain Hugh Rose. Hij ontmoette in 1894 Mrs Constance King-Harman, de vrouw van de koloniaal secretaris van Mauritius. Rose werd de adjudant van deze secretaris. Hij werd natuurlijk verliefd op haar, maar liet dat op geen enkele manier merken, Victoriaans opgevoed zijnde. Ze schreven elkaar allerhartelijkste maar keurige brieven. De koloniaal secretaris werd regelmatig overgeplaatst, en Rose’ brieven volgden haar trouw naar Barbados, St Lucia, Gibraltar of Londen. Captain Hugh Rose maakte er werk van: hij voorzag 119 enveloppen van de charmantste taferelen: konijnen in vergadering rond het adres, een politieman die een zaklantaarn op haar naam en adres richt, een zeemeeuw met een envelop in zijn bek, een krantenman met een sandwichbord met het laatste nieuws in de vorm van naam en adres, of het konijn uit Alice in Wonderland dat een papieren rol vasthoudt met haar naam. De charme van de brieven blijft geheel beperkt tot de buitenkant, aangezien de inhoud van de brieven wel gedicteerd lijkt door koningin Victoria zelf. Het blijft 119 keer ‘My dear Mrs King-Harman’, en eindigend met ‘Yours very sincerely, H. Rose’.

Waarin de ‘spike’ in ere wordt hersteld

Naar aanleiding van My Paper Chase, de memoires van de legendarische hoofdredacteur van The Sunday Times (1967 tot 1981), herinnert Peter Stothard er in de Times Literary Supplement aan dat op de krantenredacties van Fleet Street altijd een spike stond. Een spike is een lange scherpe pin waarop men papieren en papiertjes kon prikken: bonnetjes die bewaard moesten worden, of kattebelletjes om iets niet te vergeten. In de tijd van Evans werden er stukken op geprikt die niet in de krant kwamen: niet goed genoeg of geen nieuws meer.

Tegenwoordig is de spike nergens te bekennen, want als een artikel niet in de krant komt, gaat het wel op de website van de krant. Er is tegenwoordig altijd plaats. Vandaar dat Harold Evans zich afvraagt of het niveau van de gedrukte journalistiek in zijn digitale vorm wel gehandhaafd blijft.

In ieder geval had het artikel van Waldemar Januszczak over de Engelse editie van Van Goghs Brieven in The Sunday Times van 20 september jl. op die spike geprikt moeten worden: te beroerd. Het is een in smeuïge populaire krachttermen geschreven stuk. De lezer moet denken dat die Januszczak echt kan schrijven. Het wemelt van de niet ter zake doende informatie: over het weer in Amsterdam, dat hij vroeger in het Vondelpark sliep, dat hij haring kreeg te eten en over de gezondheid van een van de redacteuren van de brieven. We worden ook vergast op Januszczaks parti pris: hij wil niet dat de zon schijnt, maar dat het regent in Amsterdam. Alsof hij dronken achter de computer zit roept hij uit: ‘Give me clouds and misery. Help me out here!’ Dit is het soort kreten waar online-geletterden patent op hebben.

Het Rietveld-gebouw van het Van Gogh Museum noemt Januszczak ‘strikingly concrete’ en een ‘bunker’. Van Gogh hoort niet in zo’n gebouw. Iemand met zijn explosieve natuur, zijn ‘instability of mind’, daar hoort een maf (potty) gebouw bij dat moet wankelen (tottering), en geen gebouw waarin hij de Belastingdienst verwacht.

Januszczak heeft het voortdurend over de ‘Van Gogh mythe’ die gekoesterd zou worden door een ‘Van Gogh industry’ die vanuit dat gebouw ‘gerund’ zou worden. Maar zelf lepelt hij alleen maar de platste cliché’s over Van Gogh op. Hij is louter op zoek naar pikanterieën, hongerig naar ‘juicy new bits’ in de noten van de brieven, en naar ‘psychosexual scandal’. Maar helaas, er zijn veel noten, maar ‘not a single shock’. Het is een geluk dat Van Gogh nog omgang heeft gehad met een prostituee. Dat kan hij als een juicy bit nog vermelden.

Gelukkig, gelukkig, heeft Januszczak een brief van Van Gogh aan Emile Bernard gevonden waar wel drie keer het woord neuken in voorkomt, zodat hij die uitvoerig kan citeren. Maar wat nu? Slaat daar de spreekwoordelijke Engelse hypocrisie toe in The Sunday Times? Steeds waar in het Engels het woord fuck staat heeft de Januszczak sterretjes gezet: f*** staat er nu, want het complete woord mag in Engeland niet openlijk geschreven worden.

En dan die brieven, die moeten zo nodig integraal in zes delen worden uitgegeven, alsof we niet genoeg hebben aan Van Goghs meesterwerken, schrijft Januszczak. Na zo’n opmerking verwacht je dat hij Van Gogh als briefschrijver niet hoog heeft zitten, maar nee, met die 900 brieven kan hij toch wel een leuke alinea maken. Volgt weer zo’n overbodige exclamatie uit de wereld van de online-geletterden: ‘Let me take a deep breath’.

Kern van de zaak is dat Januszczak de redactie van de brieven (Leo Jansen. Hans Luijten en Nienke Bakker) verwijt dat ze met de Van Gogh-mythe willen breken: ze zouden hem niet als het grillige genie presenteren, niet als een halve wilde, maar als een gedisciplineerde, hardwerkende, systematisch te werk gaande kunstenaar. Iedereen die meer in de brieven gelezen heeft dan Januszczak ontdekt geleidelijk aan hoe Van Gogh (ondanks al zijn mentale problemen) gedisciplineerd en vastberaden werkt. Ook al heeft hij er eerder voor de bühne schamper over gedaan: Januszczak wil alleen de mythe, de ruwe bolster Van Gogh, ‘the turbulent Van Gogh’.

En al dat werk van de redactie, al die verklarende noten, daar doe je Van Gogh geen plezier mee. Geef Januszczak maar een goede bloemlezing van de brieven, waarin flink gesnoeid en samengevat is. Deze integrale uitgave van de brieven maakt zelfs ‘een slechtere schrijver’ van Van Gogh.

spikeEén ding is zeker: Harold Evans had dit artikel van Januszczak resoluut op zijn spike geprikt.

Carel Peeters  
 



 
 
 
 
 
 
 
 
 


Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

  • Foto van Julia Buijs
    Julia Buijs

    Julia Buijs is theater- en filmschrijver en manusje van alles. Deze zomer studeert ze af aan de opleiding Writing For Performance aan de HKU, met het scenario voor een bemoedigende animatiefilm over een station waar het altijd regent en niemand een gezicht heeft. Met dit en haar toekomstig werk wil ze proberen de lezer stil te laten staan, adem te laten halen en zichzelf en anderen te omarmen. Haar teksten zijn fantasierijk, gelaagd, experimenteel en persoonlijk. Ze werkt door middel van sprokkelen, puzzelen en plakken en gelooft binnen vijf jaar een eigen genre gecreëerd te hebben. Verder zal je haar kunnen vinden als vleermuisveldwerker, regisseur, festivalprogrammeur, creatief producent, saunameester, kinderboekenschrijver en juist ook voorloper van de ‘Kinderlijke’ Verhalen voor Volwassenen.