Een huwelijkse idylle

Viktor Orbán heeft zijn kandidaat voor het presidentschap bekendgemaakt, en haar naam is Katalin Novák. Een vrouw, inderdaad. Na de verkiezingen in het voorjaar zou zij zomaar eens de eerste vrouwelijke president van Hongarije kunnen worden. Maar hoe ver dat de emancipatie in Hongarije vooruit zal helpen, is maar de vraag.

In haar huidige rol als de minister voor Familiezaken is ze bewaker en cheerleader van het ‘traditionele gezin’: het idee dat een Hongaarse man met een Hongaarse vrouw samen veel kinderen moeten krijgen. Novák heeft zich meermaals uitgesproken tegen het feminisme en is van mening dat vrouwen andere ambities dan mannen zouden moeten koesteren. Op haar social media is te zien hoe ze haar rol als echtgenote en moeder aanprijst als een toonbeeld van vrouwelijkheid. Haar gezinspolitiek sluit aan bij de bredere visie die Orbán voor Hongarije heeft. Geen wonder dat hij haar naar voren schuift.

Op haar site vond ik echter ook iets anders, iets opmerkelijks. Onderaan de pagina waarop ze zichzelf voorstelt als ‘trotse moeder van drie’ vertelt ze dat haar lievelingsdichter Miklós Radnóti is. Zijn naam viel me meteen op. Wat doet Radnóti op de webpagina van deze Fidesz-politica? Radnóti’s levensverhaal is een geschiedenis die de Orbánregering actief in de doofpot probeert te stoppen. Hij was een Hongaarse Jood die in 1944 door zijn landgenoten is vermoord, en Orbán heeft nadrukkelijk in de grondwet laten opnemen dat die periode van de geschiedenis niet bij de Hongaarse geschiedenis hoort. Waarom zet Novák dan juist Radnóti op haar website, in de schijnwerpers? Ik merk dat ik ervan baal dat Novák en ik een lievelingsdichter delen. Waarom zijn wij allebei op hem uitgekomen?

Radnóti schreef enkele van de mooiste liefdesgedichten uit de wereldliteratuur. Hij schrijft over het overvallen worden door de regen en het naar binnen vluchten met zijn vrouw, over de aarzeling die hij voelt over haar te schrijven, over jaloezie. En zelfs als hij in het werkkamp in Bor zit, schrijft hij dat hij boven het geruis van de varens nog de stem van zijn vrouw kan horen. De kwaliteit van de gedichten staat buiten kijf. Ze zijn mooi, juist omdat ze dicht bij de werkelijkheid blijven en opgebouwd zijn uit details uit het dagelijkse leven en de natuur.

Uit Radnóti’s onwaarschijnlijke, tot de verbeelding sprekende levensverhaal ontsproten talloze mythes. Natuurlijk is er de historische werkelijkheid van Radnóti, die op alle mogelijke manieren Orbáns officiële herinneringspolitiek tegenspreekt, maar daartegenover staat ook de mythische Radnóti: de man met een onverzettelijke vaderlandsliefde, zijn zogenaamde zelfopoffering, en zijn enorme liefde voor zijn vrouw, Fanni. Precies daar zijn Novák en ik allebei voor gevallen.

Ik was net aan mijn studie begonnen toen ik las hoe de jonge dichter op 17-jarige leeftijd, bij zijn bijlesleraar, de 14-jarige Fanni Gyarmati ontmoette. Miklós was op slag verliefd. Fanni was alleen nog veel te jong voor hem, vond haar familie, dus ze moesten elkaar in het geheim leren kennen. Dat deden ze door elkaar brieven te schrijven. Miklós schreef bovendien gedichten voor haar en bleef dat doen. Tien jaar later trouwden ze. Nadat Miklós in 1944 vermoord werd, heeft Fanni nooit meer een ander gehad. Ze werd maar liefst 102 jaar, en bewaakte al die decennia zijn nalatenschap. Ja, zo overtuigd moet je verliefd zijn, dacht ik toen.

Ik was niet de enige. Al direct na Miklos’ dood, toen zijn gedichtenschriftje in de grond werd ontdekt en hij postuum een dichter van belang werd, raakte het Hongaarse publiek geobsedeerd door hun liefde. Dag in dag uit werd de weduwe Fanni met nieuwsgierige vragen bestookt, die ze overigens maar zelden beantwoordde. Ook nu, na Fanni’s dood, raken de vrouwenbladen er niet over uitgepraat: ze noemen Fanni ‘de bekendste muze uit de wereldliteratuur’, ‘de trouwe echtgenote’ en ‘de eeuwige weduwe’. Katalin Novák zelf droeg in 2019 op de Nationale Poëziedag van Hongarije een van Radnóti’s odes aan Fanni voor.

De Hongaarse biograaf van Radnóti, Győző Ferencz, probeert al jaren een verklaring voor die potsierlijke obsessie met hun liefde te zoeken. Hij vertelde me: ‘Het is als een idylle. Iets zuivers en sprookjesachtigs, waar het publiek op dat moment naar verlangde. Dat Miklós ook maar een mens was, mocht er geen ruimte in hebben.’ Ferencz doelt hierop het feit dat hun liefde helemaal niet zo idyllisch was als wij ons inbeelden. Ze kregen te maken met ruzies, twijfel, miskramen en een groot overspel van Miklós. Zijn affaire met de schilderes Judit Beck wordt maar zelden genoemd in de idolate vrouwenbladen. Dat zou ten koste gaan van de idylle.

Novák hangt niet alleen die van Radnóti aan, maar verzon ook haar eigen huwelijkse idylle, zo kwam laatst aan het licht. Als minister voor Familiezaken refereert ze in haar optredens vaak aan de periode van zeven jaar die ze thuis doorbracht om haar kinderen op te voeden, en hoe geweldig en bevredigend ze haar rol als moeder en echtgenote vond. Maar dat de realiteit ook in haar geval de fantasie in de weg staat, blijkt uit een tekst die uit die tijd zelf opdook, uit 2010. Ze noteerde hierin dat haar moederrol haar de neus uit kwam, dat ze doodop en om de haverklap geïrriteerd was, en dat ze wel weer eens verlangde naar een normaal gesprek met een volwassene. Liever dan dat ze de ontberingen van het moederschap erkent, houdt Novák de Hongaarse vrouwen een illusie voor. Niets menselijks is haar vreemd.

Foto van Marian van der Pluijm
Marian van der Pluijm

Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

In de Oorshop

Homo homini lupus – Virginia Woolf over de hond

‘Nero was uit een raam op de bovenste verdieping gesprongen.’ Staat in de aantekeningen bij Virginia Woolf’s Flush, het leven van Elizabeth Barrett zoals waargenomen door haar hond Flush, een Cocker Spaniel (zie de scheet hiernaast). In de tekst staat: ‘Maar het scheen Flush nu toe alsof die Londonse honden allemaal iets ziekelijks hadden. Iedereen wist dat Nero, het hondje van Mrs Carlyle, uit een raam op de bovenste verdieping was gesprongen met de bedoeling zich van kant te maken.’ En verder in Woolfs aantekeningen: ‘Of hij zich nu van kant heeft willen maken of dat hij – zoals Mrs Carlyle suggereert – alleen maar achter de vogels aan is gesprongen, zou het onderwerp kunnen vormen van een interessante verhandeling over hondenpsychologie.’ Mrs Carlyle veegt haar straatje schoon: wie wil schuldig zijn aan een depressieve hond?

Of het interessant wordt is de vraag, maar ik zou de Victoriaanse dameshandschoen toch wel even willen oppakken. Wel snel ik dan een anderhalve eeuw vooruit: in Yuval Noah Harari’s Homo Deus, dat ik weer eens ter hand nam na de fraaie Wintergasten met deze heldere denker, gaat het pagina’s lang over de menselijke kijk op dieren. En dan vooral over het misverstane superioriteitsgevoel ten opzichte van wat we zielloze wezens achtten, waar sinds Darwin de these van het bestaan van de menselijke ziel volgens Harari eveneens gefalsifieerd is. We hebben geen ziel, dieren evenmin. Dat betekent dat er ook geen goede reden is al die honderdduizenden dieren zo te laten lijden voor ons. Of het moet gemakzucht zijn en dat is voor niets en goede reden.

Maar afijn, terug naar Flush en Nero. Vorige week sprak ik een schrijfster die veel over het internet weet en die tussen neus en lippen door liet vallen dat het internet eigenlijk vooral kattenfilmpjes is. We kijken dus intens graag naar bepaalde dieren. De hondenfilm is vast een goede tweede. Een roman vanuit een hond is bepaald een subgenre, er zijn er veel van en vreemd genoeg of logischerwijs nooit helemaal geslaagd. Voor mij is de reden van het waarom bijna te voor de hand liggend. We onderkennen niet het wezenlijke verschil in de waarneming van de wereld tussen Homo sapiens en Canis lupus familiaris, de hond. Dit is er een sprekend voorbeeld van:

We kunnen er geen genoeg van krijgen. Van deze hond kun je je voorstellen dat ‘ie uit een raam springt als zijn kattevriendin overleden is bijvoorbeeld. Tekenend voor Woolf, en voor alle instagramgebruikers is dat het het beste werkt als er zo’n menselijke beweging als de omarming in zit. Een procedé dat alleen bij erecte homoiden kan plaatsvinden omdat een viervoeter zijn armen nodig heeft om te blijven staan. Honden trekken bij genegenheid hun geliefde niet met de voorpoten naar zich toe. Maar als we dit zien dan geloven we het. Het toedichten van menselijke eigenschappen is ook bij Woolfs poging vaak pijnlijk. Flush heeft bijvoorbeeld een sterk standsbewustzijn, iets wat des te pregnanter die zwakte in Woolfs eigen denken toont.

Ik vind het vreemd dat bij de mij bekende voorbeelden van hondenliefhebbende schrijvers die vanuit hun dier willen denken en schrijven de intensiteit van dat probleem nooit wat experimenteler is aangepakt. Geen taal delen, maar duidelijk een intelligentie waarnemen in een dier moet de vraag loswrikken: hoe denkt het dan? Woolf (nomen est omen?) komt overigens wel een eind in haar bovenmatig geurgebruik in het boek.

Maar Nero? Binnen een hondenbrein is het verklaarbaar dat hij gaandeweg zijn ontwikkeling goed heeft leren inzien wat het tweevoetige mededier voelt, hij ruikt dat wellicht, interpreteert bewegingen. Een hond als Nero of Flush kan dus inderdaad vriend van zijn mens zijn. Maar evenzogoed is denkbaar dat een hond geen idee heeft van een ‘verdieping’. Nero sprong dus niet naar beneden, zoals wij meteen menselijk interpreteren – omdat we weten dat we boven zijn – hij sprong naar buiten, hapte wellicht naar een hommel en constateerde toen te vallen. Als je staat voor het raam zie je de diepte, als je als hond naar een raam kijkt zie je lucht.

Wanneer je dus op handen en voeten zit zie je de kamer al heel anders. Geen schrijver heb ik nog zien proberen een dag zonder armen door te brengen. Dan pas leer je je hond kennen denk ik, want niet vanuit menselijke emoties, maar vanuit lichamelijke realiteit. Je zult gaan schreeuwen omdat je de ijskast niet open krijgt. Wat zul je veel begrijpen!

Voor en huisdier gaan zitten en haar in de ogen kijken en trachten te doorgronden wat daar achter zich zoal afspeelt, lukt misschien beter als je jezelf wat hondser maakt dan de hond menselijker. En ik denk dus dat een dag op vier poten een goede eerste stap is.

Daar ga ik al: een goede eerste twee stappen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een echte schrijver

Ik tik dit in de late avond omdat mijn wekker straks om zes uur gaat. In het donker zal ik douchen, koffie drinken en mijn weekendtas dichtritsen. Ik zal mijn huis uit sluipen alsof ik iets van mijn gezin gestolen heb.

Door een verlaten straat zal ik naar de auto lopen; ik zal mijn tas achterin gooien, de motor starten en het ijs van de ruiten krabben. Dan rijd ik naar de Overtoom en haal daar Roos en Sun. Van Oud-West zetten we koers naar Frankrijk, waar we de komende dagen op een stille plek aan onze boeken zullen werken.

Hoewel ik al ruim voor de zomer een goed plan had, staat er van mijn volgende roman nog geen letter overeind. De afgelopen tijd werd ik overspoeld door klussen die ik leuk vond, maar die veel meer uit me trokken dan ze me geld opleverden. Ruimte voor eigen werk was er niet. Leek er niet. Maakte ik niet.

Vijftien jaar lang schreef ik voortdurend fictie, tot ik in april 2021 de laatste versie van Dorp inleverde. De maanden daarna waren de langste van mijn leven, maar daar is de corona-situatie ook wel debet aan.

Ik verheug me op onze reis, die waarschijnlijk niet voorspoedig zal verlopen. Ik ga met kinderlozen op pad, ze zien geen schot in voor zeven uur vertrekken. Nu zullen we exact op tijd zijn voor de Antwerpse ochtendspits. Gelukkig is er al een playlist. Veel Mariah Carey; ik ken al haar nummers uit mijn hoofd, dus we komen er vanzelf wel.

We zullen lunchen in een fijn zaakje in Reims, misschien wel met een glaasje van het een of ander. Daarna doen we inkopen en rijden we door naar het grote huis waar we tot zondag drie kamers hebben.

Op donderdagochtend zal ik vroeg wakker worden. Ik zal koffie maken, mijn bureautje naar de juiste plek slepen en staren naar de tuin terwijl mijn laptop start. Ik zal de juiste muziek opzetten en mijn oordopjes diep in mijn oren drukken. Dan zal ik een document aanmaken, de juiste letter in de juiste grootte kiezen en voor de ideale regelafstand gaan.

Ik zal de functie inschakelen die het scherm achter mijn documenten zwart maakt, mijn vingertoppen op de toetsen zetten en die cursor met precies de juiste woorden voor me uit gaan duwen, blijven duwen, tot het stopt.

Als we terugkomen in Amsterdam, zal alles er anders uitzien. Ik zal me weer schrijver voelen. Een echte schrijver met een nieuw begin.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Mijn favoriete chaos

Mijn lief ligt ziek in bed. Vandaag zou zijn testresultaat binnen moeten komen, maar ik wil hem niet wakker maken met de vraag zijn mail te checken. Ik testte zelf drie dagen geleden positief. Aangezien ik goed ben geworden in het praktisch plannen van dat soort dingen, hebben wij beiden, een dag nadat de Belgische regering de wachtperiode ingekort had, onze boosterprik laten zetten. Enkele weken geleden gingen we tijdens mijn lunchpauze naar het vaccinatiecentrum aan de overkant van de winkelstraat waar ik werk en twintig minuten later liepen we weer naar buiten. We hadden allebei geen last van noemenswaardige bijwerkingen. Ik had wel een paniekaanval, maar dat viel te verwachten. Ook bij mijn eerste twee shots was dat het geval geweest. Het resultaat is wel dat de symptomen van onze besmetting nu meevallen – na drie dagen hevige koorts kan ik vandaag alweer schrijven.

Toen ik bericht kreeg dat ik positief getest had, woonden wij net een maand samen. De dokter vroeg aan de telefoon of mijn lief samen met mij in quarantaine zou gaan, of dat ik mezelf in één kamer van ons appartement zou isoleren. Hij zou dan na vijf dagen weer naar buiten mogen. Ik zou mij tien dagen opsluiten in mijn schrijfkamer, waar de futon die ik in mijn vorige woonst om te slapen had gebruikt tegen de muur stond opgeborgen. Hoewel het me niet verbaasde dat hij ervoor koos om samen met mij in quarantaine te gaan, verbaasde het mij misschien wel dat hij hier geen seconde over hoefde na te denken. Blijkbaar vind ik het nog altijd niet vanzelfsprekend dat iemand bepaalde opofferingen wil maken om bij me te zijn.

In de praktijk blijkt samenwonen – het is voor ons beiden de eerste keer dat we dit met een geliefde doen – een kwestie van opofferingen maken, al noemt men dit in minder romantische termen veelal ‘compromissen sluiten’. In bepaalde opzichten kunnen wij niet harder van elkaar verschillen en dit blijkt zich vooral te uiten in, met de woorden van Marguerite Duras, la vie materiélle. Dat wij twee mannen zijn heeft in dezen zijn specifieke voor- en nadelen. Het grootste voordeel is dat geen van ons beiden vasthangt aan een stereotiepe rolverdeling die afgeleerd moet worden. Geen van ons is door zijn opvoeding aangespoord de ander als ware het van nature uit te vezorgen, of zich deze verzorging te laten aanleunen. Het nadeel is dan echter wel dat er geen enkele richtlijn is waarnaar we ons kunnen oriënteren. We moeten het allemaal zelf uitzoeken. En dat brengt af en toe spanningen met zich mee. Geen van ons kan bij het beargumenteren van de juiste manier om de was op te hangen immers op iets anders terugvallen dan dat deze manier de juiste is, omdat hij het altijd zo gedaan heeft. You cannot derive an ought from an is.

In het rumoer van de feestdagen hadden we beiden geen kans gezien naar de wasserette te gaan, en nu we niet naar buiten mogen moeten we toekijken hoe ook onze laatste propere kledingstukken een voor een in koortszweet gedrenkt op de stapels naast ons bed belanden. De discussie over wat de beste manier zou zijn ze weer op te hangen, is voorlopig naar de achtergrond verdreven en in plaats daarvan is er iets belangrijkers naar voren gekomen. Ik, die zo snel ‘koorts maak’, heb, zoals dat mijn gewoonte is, de afgelopen dagen ijlend tussen slapen en waken in bed doorgebracht. Maar ik was niet alleen. Er was iemand bij me die mijn bad liet vollopen en mij voedzaam eten voorschotelde. En ondanks mijn genante gebrek aan kookkunsten ga ik, nu het zijn beurt is in bed te blijven, hetzelfde voor hem proberen te doen. Want ondanks de verschillen in hoe we ons dagelijkse leven ingericht willen zien, hebben we er beiden voor gekozen elkaar bij die inrichting te betrekken. En in deze periode van tedere crisis zien we voor het eerst heel openlijk blootgelegd wat hier de voordelen van zijn.

Wij hebben er nooit een probleem mee gehad alleen te leven. In de volksmond beweert men dat hoe langer je alleen bent geweest, hoe moeilijker het nog wordt om met iemand samen te leven. Dit lijkt me waar, maar ik beschouw dit als iets positiefs. Wij zullen ervoor moeten werken om de ruimte te creëren waarbinnen wij samen kunnen zijn. Goed wetende dat dit allesbehalve vanzelfsprekend is. En juist omdat het niet vanzelfsprekend is, omdat het bevochten moet worden op twee levens die op zich al de moeite waard waren, zal het resultaat minder idyllisch maar des te bestendiger zijn. We wisten immers niet waar we aan begonnen, maar wel heel goed waarom we eraan wilde beginnen. Omdat onze levens nog rijker zouden worden wanneer we ze grotendeels zouden vervlechten.

Ik heb een enorme hang naar controle. Mijn lief is de chaos zelve. Maar hij is mijn favoriete chaos. Het nieuwe jaar is ietwat moeilijk begonnen, maar het belooft fantastisch te worden.

Foto van Michaël Van Remoortere
Michaël Van Remoortere

Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.

Foto Martijn Grootendorst

In Memoriam Jan Fontijn (1936-2022)

Aan wat decennialang een vertrouwd beeld was in de binnenstad van Amsterdam: een zekere man een vrouw met rokje en een hondje, is een einde gekomen: Jan Fontijn overleed 6 januari jl. en laat Charlotte Mutsaers en het hondje achter. Fontijn was universitair docent geweest, verwierf bekendheid met zijn voorbeeldige schrijversbiografie over Frederik van Eeden in twee delen: Tweespalt: het leven van Frederik van Eeden tot 1901 (1990) en Trots verbrijzeld: het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901, (1996). Een prestatie waarmee hij de lat voor nakomende schrijversbiografen bepaald hoog heeft gelegd. Bij uitgeverij Van Oorschot verschenen achtereenvolgens zijn roman Biefstuk en benzine, waar hij fier op was, maar die naar zijn smaak te weinig weerklank vond en een boeiende lezersautobiografie onder de naam Kijk naar de vis. Een heel interessant allegaartje van vrijzinnige en bevlogen literatuurwaarnemingen is dat. Aforistisch bij tijd en wijle, of in korte notities: ‘De ontroering bij het zien van een stoel naast de tafel. Dat willen vastleggen in woorden of in beeld. Zo nauwkeurig mogelijk. Niets meer en niets minder.’ Een dialogue intérieur staat er in, herinneringen en beschouwingen. Het is divers, luchtig, verrassend veelvormig, je blijft er in lezen. Fontijn was naar mijn smaak vooral een bevlogen lezer.

In februari 2020 vroeg uitgeverij Van Oorschot hem deel te nemen aan een ‘schrijversdiner’ in de Roode Bioscoop in Amsterdam, een lange rij tafels met damast gedekt en gasten die dineerden terwijl een uitgelezen selectie schrijvers boeiende causerieën hielden. Het thema was de leeftijd van uitgeverij Van Oorschot: 75 jaar. Jan Fontijn had een hoop te vertellen vanuit zijn geschiedenis met Geert en Hillie van Oorschot, bij wie hij vaak te gast was op Donkervliet in Loenersloot. Het werd een heel mooie avond. Voorafgaand had Jan gemaild: ‘Charlotte wil graag mee, zet stoeltje maar klaar.’ In een bij tijd en wijle ook emotioneel relaas, speciaal over Hillie, voor de inhoud waarvan ik verwijs naar de passage in Arjen Fortuins mooie biografie van Geert van Oorschot (v.a. p. 356) vertelde Jan over zijn geschiedenis en waar die gelijk op liep met de uitgeverij.

De foto hiernaast toont Jan in de eigenaardige jongensachtige charme die hij altijd had. In het eerste decennium van deze eeuw droeg Fontijn nog een aantal keer heel mooie stukken bij aan Tirade, waarvan dit over Pierre Loti en Couperus voor mij het mooiste is. Het laat zien hoe gul Fontijn kon bewonderen en hoe breed zijn kennis en interesse was.

Daags na het diner meldde Fontijn nog hoe leuk ze de avond hadden gevonden. ‘Ik wilde je zeggen dat ik geen geld wil. Wel een lekkere fles rode Bourgogne.’ Onze gedachten zijn bij Charlotte en het hondje.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

The stuff of dreams

Het was de laatste zondag van een lange vakantie die we thuis doorbrachten – los van een loopje in het park was er geen reet te doen geweest. Zelfs op oudejaarsavond waren er geen mensen langsgekomen, en het hoogtepunt van ons jaar bleek de ongelooflijke hoeveelheid illegaal siervuurwerk van de Amsterdammers, dat maar in bleef beuken op de stolp die al twee jaar over de wereld staat.

Op nieuwjaarsdag bezochten we familie, en mijn gezin zwom in de Noordzee terwijl ik erwtensoep redde in een huis achter de duinen. Er waren heel veel koude oliebollen, met opvallend groot kwaliteitsverschil – hoeveel gradaties niet lekker wil je hebben. We liepen door die duinen tot we zicht kregen op kassen en een bedrijventerrein. Ik keek op mijn horloge: meer dan tien minuten had het niet geduurd.

De Nederlandse natuur is een lachertje en wie iets anders beweert is modeltreinmachinist, met wijdopen ogen smullend van vilten Alpenweiden en olijfkleurige bossages terwijl hij met de klep van zijn conducteurspet angstvallig zijn zicht op de droger en de voorraad hondenvoer afschermt. Ik voel me zelden verder van de natuur dan bij Staatsbosbeheer.

Goddank was er zondag. We zouden lunchen bij twee van onze oudste vrienden. Ze hebben kinderen in de leeftijd van Nadim en Ada, en een prettig huis in Westerpark. M en J schenken altijd speciaalbier en wijntjes, en doen zelfs in de meest roerige tijden comfortabel aan.

We aten soep en schelpen en ik vertelde M over Anne Eekhouts Mary, dat we voor zijn verjaardag hadden uitgezocht. Er waren wijntjes bij de lunch. B plaagde mij en ik plaagde B en we konden erom lachen. Omdat de kinderen onrustig werden namen we een basketbal mee naar het Van Beuningenplein.

De kiosk was open en we konden biertjes krijgen. M en ik mikten wat op de basket en Nadim haakte in, scoorde zelfs een paar keer hoewel hij nooit eerder een basketbal van dichtbij had gezien. De blowende jongens op het hoekje maakten eerst nog grappen, maar toen we in ons spel opgingen en de knoopjes van M’s shirt losraakten, werden ze snel stil. M heeft een bruine, harige borst – wie nog niet echt van hem houdt, kan dat lichaam als wat veel ervaren.

We probeerden te scoren – vaders tegen kinderen – en bij elke driepunter namen M en ik een slok van ons bier, dat in plastic bekers op het stoepje wachtte. Soms mochten we zelfs drinken als een lay up niet was gelukt. Otis de Hond, die het niet kon laten naar de bal te happen, werd aan de lijn gelegd en blafte vanaf dat moment naar alles wat voorbijvloog. Ik geloof dat we veel herrie maakten, maar los van de blowende jongens leek niemand daarmee te zitten.

Ada kwam schoolvrienden tegen en racete met hen over het plein. We bestelden nog een rondje. Toen het kinderbedtijd was liepen we met onze vrienden terug. We namen afscheid bij de deur met de fiets aan de hand, en dachten niet aan anderhalvemeters. Ik drukte mijn mensen tegen me aan en kuste ze op de wang.

Even later, naar het oosten fietsend met Otis langszij en de rest van mijn gezin achter me, kwam de middag op me over als een laatste spinsel van de nacht, het soort droomstaartje dat een glimlach bij je achterlaat. Als de afgelopen maanden een verdienste hadden, dacht ik, dan is het dat we zijn gaan zien hoe geweldig ons normaal ooit was.

Beeld – Jeichien Wolma

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.