Kleur is een taal

Jamal Ouariachi suggereerde op Twitter dat hij zijn roman weg moet gooien: het gaat over een Nederlandse man, en wat weet hij daar als halve Marokkaan nou van af?

Vorig jaar las ik Native Son van Richard Wright. Een felle aanklacht tegen racisme, een pittig boek waarin woorden worden gegeven aan keihard wit racisme uit de jaren ’40 in Amerika. Het boek is zo sterk dat we er een vertaling van gaan uitgeven. Dan ga je dus op zoek naar een vertaler. Bij Van Oorschot vinden we het – zoals bij de meeste uitgeverijen – logisch goed na te denken over wie een boek vertaalt. We kochten onlangs een boek dat begint met de woorden: This is a female text. We hebben niet per se zo’n directe suggestie nodig om ons te realiseren dat het wellicht een idee is een vrouw voor zo’n klus te zoeken.

Ik ken veel hele goede vertalers. Toch heeft niet iedereen overal een gevoeligheid voor: sommige prachtvertalers vind ik niet zo handig met poëzie. Soms zijn mensen zo keurig opgevoed dat hun slang altijd een tikje geaffecteerd klinkt. Ik heb vertalers gehad die zeer kundig waren maar geen Bijbelcitaten herkennen als er geen aanhalingstekentjes omheen staan. Er zijn zelfs vertalers die denken dat ze alles kunnen: een sympathieke afwijking die om extra oplettendheid van de redacteur vraagt. Niemand snapt alles.

Native Son is een boek dat zo sterk over racisme gaat dat het (hoogst)waarschijnlijk helpt als je er enige ervaring mee hebt. Daarnaast is het gewoon niet vanzelfsprekend het verhaal van keihard racisme, zoals verteld door een Afro-Amerikaanse man, door een witte Nederlander te laten vertellen, als je de keuze hebt. Dit boek moet het tenslotte al stellen met een witte redacteur. Volgens sommige witte mensen bestaat racisme niet. Thierry Baudet noemt zichzelf de minst racistische mens in Nederland. Maar Baudet zweet rasdenken uit zijn poriën. Ik geloof dat het zinniger is jezelf als een latent racist te zien die er goed over nadenkt hoe dat komt en wat je eraan kunt doen. Misschien is kleur wel een taal die sommigen beter beheersen dan anderen?

Een vertaler van kleur vinden is nog niet zo makkelijk in Nederland. De directeur van de vertalersvakschool meldde me desgevraagd tot zijn teleurstelling: ‘Weet je dat we geen enkele alumnus/-na van kleur hebben?’

Vrienden wezen me op Neske Beks, die zich beijvert hier verandering in te brengen met het gilde Alphabet Street. Zij bracht ons op het spoor van Jenny Mijnhijmer, die voor Dipsaus en Pluim het prachtige Sister Outsider vertaalde, van Audre Lorde. Ik was heel blij met de bemiddeling van Neske: ze weet waar ze het over heeft, en, opvallend, ze was de eerste die ik over het boek sprak die het ook kende en goed gelezen had.

Jamal Ouariachi weet vermoedelijk voldoende over de Nederlandse man om zijn roman te kunnen schrijven. En anders hoeft hij alleen maar op Twitter rond te kijken als field study. Amerikaans racisme rond 1940 behoeft wat intensere betrokkenheid. Een schrijver mag zijn eigen blinde vlek hebben, een vertaler moet niet de blinde vlek voor een auteur gaan vormen in een nieuwe taal.

De kwestie is denk ik niet dat een boek over een houthakker door een houthakker vertaald moet worden. De kwestie is dat je ook in deze beroepsgroep een redelijk evenwichtige verdeling zou moeten hebben. En als het sociaal of cultureel gezien voor de hand liggend is dat je een boek laat vertalen door een vertaler van kleur, dan moet je dat doen. Dan moeten ze er zijn, en daar helpt Alphabet Street mee. Ik geloof dat de fondsen en uitgevers daar zeker aan kunnen bijdragen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Mannendingen

De meneer met de gele auto hielp me de tank van het frame te tillen, en checkte de bobines. De luchtfilters hadden we al gecontroleerd, de benzineleiding ook. Toen alles stroom bleek te krijgen en mijn oude Kawa nog steeds niet wilde starten, krabde hij zich driftig op zijn goeie kop.

De bougies bleken vervuild, het motorblok verzopen. ‘Je moet nieuwe bougies bestellen,’ zei de wegenwachter. ‘Dat is het enige wat het nu nog kan zijn.’

Ik keek hem na toen hij de wagen met de stalen laatjes van het eiland reed; nu was ik weer alleen, en de ontspanning die ik had ervaren sinds zijn aankomst verliet me zoals droge bonen een lekgeschaafde tas uit lopen.

Omdat ik praat als iemand die alles kan, denken de mensen vaak dat ik alles kan. Nu moest ik dus bougies vervangen.

Ik leende gereedschap bij Paul, speelde even op een van zijn gitaren en praatte met hem over Sade en Maxwell. Paul – toch een redelijk serieus muzikant – luisterde aandachtig en zonder oordeel. Ik was buitengewoon open over mijn muzieksmaak.

Met de doppenset in mijn naar olie meurende klauw zette ik weer koers naar huis. Onderweg passeerde ik de Kawa, waarnaar ik hard probeerde niet te kijken. Eenmaal boven dook ik het internet op, om na een klein halfuur aankoopstress uit de komen op de bestelling van acht bougies van NGK (de CR9E voor wie echt even mee in de materie wil). Het wachten was nu op dat platte pakketje uit Duitsland.

Kloten aan een voertuig is eng. Ik heb het nu niet over mogelijke gevolgen voor de verkeersveiligheid, maar over de waarschijnlijkheid van dure rampjes. Soms denk ik dat garagehouders alleen echt geld verdienen aan ongevallen en mannen zoals ik, die wel eens even zelf hun carburateurs zullen afstellen. Kloten aan carburateurs is zo’n beetje de duurste fout die ik ooit met een voertuig gemaakt heb.

Maar bougies, hoor ik je zeggen. Draadje eraf, bougie eruit, nieuwe bougie erin, draadje er weer op.

Toen ik Nadim uit school gehaald had en we onze fietsen tegen de boom voor ons huis zetten, vroeg ik of hij zaterdag al plannen had. Mijn jongen schudde zijn hoofd en keek me vragend aan.

‘Wat zeg je ervan,’ vroeg ik, ‘als we dan samen in de loods de motor uit elkaar halen, schoonmaken en weer laten lopen?’

Hij knikte kort, opeens zoveel wijzer dan zijn negen jaren. ‘Dat lijkt me goed.’

Normaal gesproken is hij ‘s zaterdags het huis niet uit te branden, dus hier was iets bijzonders aan de hand. Terwijl ik Nadim de trap op volgde, dacht ik aan hoe hij me heeft gesmeekt om samen aan een brakke boot te werken, die in de werf op het eiland lag. Klassieke mannendingen wil hij altijd graag doen. Kennelijk voelt hij zich dan meer lid van de club.

Echt opgroeien betekent dat je oud genoeg wordt om te zien dat ook volwassenen niet alles kunnen, en hoe transparant ik daarin ook probeer te zijn: mijn zoon is nu nog niet zo ver. Wat me verrast heeft is dat ik me een stuk geruster voel sinds ik weet dat hij me zaterdag komt helpen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een introductie

Beste lezers,

Mijn naam is Fannah Palmer, ik ben 26 jaar, en ik ga van maart tot en met mei aan de slag als stagiaire bij Van Oorschot. Ik volg momenteel online een schrijf- en redactiemaster aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zelf schrijf ik al zo lang als ik me kan herinneren, en ik ben er een paar jaar geleden achter gekomen dat ik het redigeren van andermans werk ook ontzettend leuk vind. Ik ben blij dat ik tijdens deze stage beide zal kunnen doen. Naast het verschaffen van redactie-hulp zal ik ook meewerken aan de Tirade-blog. Hier mag ik stukken gaan plaatsen die relevant en actueel zijn, en die ook mijn eigen interesses reflecteren.

Voor iedereen die dit leest, zelf schrijft, en zich kan vinden in de onderwerpen die ik hieronder aankaart – of een ander idee heeft dat gehoord moet worden: twijfel niet om een stuk in te sturen naar stage@vanoorschot.nl. Ik lees natuurlijk, vanzelfsprekend, graag.

Ik kom uit een kunstzinnige familie, met twee ouders en een zusje die allemaal aan de kunstacademie hebben gestudeerd. Zelf heb ik, nog voor mijn bachelor Engels – ik hou ook van studeren – een hbo muziek gevolgd in Tilburg. Ik hou van veel verschillende vormen van kunst, cultuur en literatuur. Een handjevol favoriete makers zijn: Matisse, O’Keeffe, en Jacques Lartigue; Baldwin, Salinger, en Ali Smith; Bon Iver, Khruangbin, en Lana Del Rey. Dit is echter slechts waar ik nu op kom. Het idee van ‘iets maken’ staat mij eigenlijk bijna altijd aan, en ik ontdek heel graag nieuwe dingen. Tijdens deze pandemie zijn kunst en cultuur een beetje naar de achtergrond verschoven, terwijl ze juist zoveel rust en verlichting kunnen bieden.

De laatste paar jaren heb ik ook meer aandacht besteed aan de natuur. Of het nou komt door coronawandelingen, een jaar in New York – waar natuurgebieden moeilijk bereikbaar waren en ik ze daarom meer miste – of de gesprekken rondom klimaatverandering: ik voel me meer en meer betrokken met de aarde. Ik wil dus graag ook wat stukken delen over het klimaat, en over natuurbescherming en -behoud.

Verder ben ik met twee talen en culturen opgevoed, waardoor ik kwesties altijd van twee kanten heb kunnen bekijken. Zwart en wit zijn helemaal niet zo wederzijds exclusief als ze lijken. Ik ben daarom groot voorstander van alles wat twee kanten dichterbij elkaar brengt, om te laten zien dat overeenkomsten altijd groter zijn dan verschillen. Ik hoop in gesprek te kunnen gaan met, en mooi werk te kunnen delen van, schrijvers die zich bezighouden met kwesties van gelijkheid, zoals onder andere antiracisme, feminisme, en LHBTI-gelijkheid.

Misschien ben ik gewoon een product van millennial Amsterdam-Zuid, dat kan ook. (Al stem ik waarschijnlijk op Bij1, niet op GroenLinks.) Mocht dit het geval zijn, dan zijn er in ieder geval genoeg mensen, zowel schrijvers als lezers, die zich eveneens interesseren in wat ik hier hoop te publiceren. Ik kijk ernaar uit.

Foto van Fannah Palmer
Fannah Palmer

Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

Al het zichtbare gaat open

De sekswerkers gaan de straat op om weer aan het werk te kunnen. Ze zijn de stilstand zat. Ik loop vaak over de Wallen naar mijn werk. Als ik aan sekswerkers denk kom ik snel uit bij twee zaken, nu drie. De eerste is: ik heb altijd in de binnenstad gewoond, toen ik 21 was heb ik met een vriend op een caféterras geklokt hoe lang de mannen meestal binnen waren. Zes minuten. Dat vond ik verbijsterend. Later leerde ik Paul Léautaud kennen die een goed deel van zijn leven in de onmiddellijke nabijheid van heel veel Moulin Rouge meisjes doorbracht en schitterend over hen schreef. Mijn meest recente ontdekking is Aleksandar Tišma, die schrijft over Novi Sad een stad in het voormalige Joegoslavië. Ik las pas twee boeken, maar ze werken als breinwormen: blijven in je denken terugkomen en steeds intensiever. Zijn Die wij liefhebben doet iets wonderlijks: het is een volstrekt van elke erotiek gespeend relaas over verschillende ‘huizen’ in Novi Sad. De meisjes, de klanten, de madames die een kamer regelen. Zoals ook verhalen van Tišma doen ze eerst niet zo bijzonder aan, maar hebben ze de neiging je onbewust weken bezig te houden, een heel mooi vasthoudend soort onnadrukkelijkheid, niet tragisch, maar nauwkeurig waargenomen. Wat gebeurt er precies in dit boek? Ik zou het niet weten, en toch denk ik beter te begrijpen wat er op de wallen plaatsvindt. Met zichzelf verstrengeld zijn. In zijn soort is dit instinctief schrijven, of preciezer: het componeren van langzaam loskomende betekenis, vergelijkbaar met wat Hans Faverey altijd doet: ook hij schrijft op zo’n wijze dat je er dagenlang niet los van komt. deze bijvoorbeeld:

Hetzelfde stukje bos dat ik ben

ingelopen, laatst.
Een kruisbessenstruik

staat daar. Daar is ook

een jonge esdoorn: die ik met zich
had verstrengeld. Al het zichtbare
gaat open, vervolgt mijn weg.
Het ontbreekt mij aan niets;

en ik ben niet ongelukkig.

Niettemin: op wieken wil komen
de stilstand
der dingen in mij.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Nectar

Op een van de late feestjes die kennissen van Gijs organiseerden in een loodsvormig café aan de rand van wat IJburg zou worden, kwam Issa Julie weer tegen. Bij wijze van groet stompte ze hem met zoveel kracht op zijn schouder dat de wodka en het bier dat hij vasthield over de rand van hun glas klotsten. In het midden van de dansvloer sprongen Arie en Boris met hun armen over elkaars schouders rond, waardoor hun koppen bij elke beat te zien waren. Rood spotlicht versplinterde op het steile vlak van Aries bezwete voorhoofd.

Julie pakte de wodka van Issa af en nipte, haar heup tegen de zijne gedrukt alsof ze al jaren zo stonden wanneer het uitkwam. Issa had nu een hand vrij en legde die om Julies middel. Boven het ruwe leer van haar spijkerschort raakte zijn wijsvinger haar naakte buik.

Gijs verscheen met een pen in zijn borstzak en het koele aura van de lange fietstocht uit Zeppos om zich heen. Hij kuste Issa en leek te twijfelen hoe hij Julie zou begroeten, maar Julie pakte hem bij zijn oren, trok hem naar zich toe en zoende hem vol op de mond. Daarna stuurde ze hem weg om bier te halen. Julie pulkte iets uit een vakje van haar schort en even later lagen er twee blauwe tabletjes op haar handpalm. Blanke huid, roze lijnen, blauwe stippen als naburige steden op een kaart.

Binnen de kortste keren leek alles van kristal, de vloer onder Issa’s voeten niet meer dan een vierkante millimeter van een wereldwijd woofervel, golvend en vervormend met het beu- ken van de bas in het jaar van Notorious b.i.g.’s Hypnotize. Issa kneep met zijn ogen tegen de overdaad aan licht; wenste vurig een zonnebril, en hoewel hij niet zeker wist of hij die wens hardop had uitgesproken zette Gijs er even later een op zijn neus. Schijnbaar meteen daarna: een kampvuur dat tot aan de hemel reikte. Arie zonder schoenen, zijn voeten wit als waterlijken. Boris met een vaasje bier rechtstandig in zijn mond, zijn lippen gesloten om de rand. Applaus van omstanders. Een graspol met een hilarische kleur groen. Een meisje met witte donsveertjes in plaats van wimpers. Dan: zonsopkomst op een overwoekerde pier die ver het IJmeer in leidde.

Julie liep voor Issa uit en met zijn handen op haar schouders volgde, volgde, volgde hij tot de begroeiing lager werd, uitdunde en hen alleen liet op een zandbakgroot strandje. Een absurde roodwitte dwergvuurtoren waakte met zijn laatste slagen over verlaten water. Issa koos een betonblok aan de voet van het torentje en liet zich zakken tot hij zat. Met grote moeite maakte hij zijn veters los. Toen zijn schoenen van zijn voeten waren en zijn sokken als ontzielde handpoppen op het zand lagen, bleek de nagel van zijn grote teen uit het bed gescheurd. Issa vroeg zich af wanneer de pijn hem in zou halen en pulkte verwonderd aan het korstige klepje.

‘Kom je nog?’ riep Julie.

Een meter of dertig van de kant zag hij haar hoofd boven het water, omringd door kleine schitteringen. Julie zwom verder, een V trekkend in de kalme spiegel. Naast Issa, op een ander betonblok buiten het bereik van de landende kabbelingen, lag een hoopje kleren. Terwijl hij zich uitkleedde kwamen er andere zwemmers in beeld: zwarte schaduwbolletjes dobberden in de brede gouden baan die de zon uitrolde. Julie crawlde naar ze toe terwijl Issa twijfelde, zijn voeten om beurten dopend in het ijzige meer totdat iemand hem van achter duwde en hij zijn evenwicht verloor. Toen hij proestend en brullend bovenkwam stond Arie op het strandje, in zijn handen wrijvend ter voorbereiding op een duik. Een verbleekte groenkatoenen boxershort hield zich ondanks het lubberende elastiek hoog aan zijn heup.

––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––

Een fragment uit de horeca uit Het jasje van Luis Martín, verschenen bij Van Oorschot in 2013.

Beeld: Tijn de Boer.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Café do Brasil

Vandaag werk ik in mijn eentje. Ik zoek de zwakke plekken in het stalen dek, slijp ze uit en las er nieuwe platen over. De zon is bijna even heet als de vlam van de brander. Vanuit het open raam van de stuurhut boven mijn hoofd klinkt calypso, reggaeton en soms zelfs samba. Dat betekent dat de kapitein slaapt en dat er iemand anders achter het roer zit. Jorge, waarschijnlijk. Of Rico, zijn jongere broer.

De avond dat ik je zag was ik niet in Café do Brasil voor de meisjes. Ik was gekomen voor de achterplaats vol dansende mensen, voor de slingers met gekleurde lichtjes en de rum die dik als olie in bevroren glazen glom. Ik kwam om te dansen, vergat zelfs te drinken, waardoor ik weet dat ik nuchter was toen ik je zag.

Je zat tussen de kinderen die altijd op de lage muur zaten die het plaatsje van de straat scheidt, en keek naar boven alsof er aan de hemel meer te zien was dan op de dansvloer. Als vergeten viel de dame waarmee ik danste uit mijn armen. Ik hielp haar overeind, bood haar wat te drinken aan, maar ze volgde mijn blik en spuugde op de grond. Toen ik naar je toe liep was het alsof de vloer kantelde. Alsof ik jouw kant op viel. Ik tikte op je knie en wachtte tot je blik was afgedaald.

‘Samba is voor oude mensen,’ zei je toen we dansten.

‘Je bent licht. Ik zou je kunnen optillen en meenemen waar ik ook heen ga, zonder je ooit neer te zetten.’

‘Ik zou geen schoenen meer aan hoeven?’

‘Nooit meer.’

‘Te gek,’ zei je. ‘Want deze dingen doen zeer.’

Het leer van je ballerina’s was ingeknipt om ruimte te maken, maar nog zaten ze te krap. Je zei dat je dorst had. Ik bracht je een cola en hielp je weer op het muurtje, waar je meteen je schoenen uitdeed.

‘Herken je me niet?’ zei je.


‘Je bent de dochter van Lillian.’


‘Dat is niet haar echte naam.’


Samen keken we naar de dansende mensen. Omdat ik niet goed wist wat ik moest zeggen, vroeg ik of je honger had. Even later aten we een pan schelpjes bij Ernesto’s Seafood. Nu nog kan ik die schelpen proeven, de maan boven de baai zien hangen. Ik wilde je niet laten gaan. In het ochtendlicht, op weg naar je moeders huis, zou je beseffen hoe verkeerd het was dat je met een van haar klanten gedanst en gegeten had. Dat je je door hem had laten kussen op het strand.

Het is te warm geworden om te werken. In de schaduw van de brug, mijn schoenzolen bijna smeltend op het dek, wacht ik het einde van de middag af. Niets dan water in het oosten: de kromming van de aarde staat tussen ons en Guatemala in. Morgen varen we Nicaragua voorbij.

___________________________________________________________

Dit fragment over de horeca komt uit de roman Het laatste kind, verschenen bij Van Oorschot in 2013

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.