Joseph Roth – Leviathan 6

(Lees vanaf het begin)

Deze nazomer leek Nissen Piczenik echter verstrooid, bijna nalatig, zonder enige interesse in de klanten of in zijn zaak. Zijn goede vrouw, die in de jaren aan zijn stilzwijgen en zijn vreemde aard gewend was geraakt, merkte zijn achteloosheid op en verweet hem die. Hier had hij een partij koralen te goedkoop verkocht, daar had hij kleine diefstal over het hoofd gezien, vandaag had hij een oude klant zijn bonus onthouden, en gisteren had hij een nieuwe en onbelangrijke klant een waardevolle ketting cadeau gedaan. Er was nog nooit ruzie geweest in huize Piczenik. Maar dezer dagen ontviel de koraalhandelaar zijn gemoedsrust, en hij voelde zelf hoe onverschilligheid, de normale onverschilligheid jegens zijn vrouw, plotseling verwerd tot een afkeer jegens haar. Ja, hij, die nooit een van de vele muizen die elke nacht in zijn vallen liepen eigenhandig zou hebben kunnen verdrinken – zoals te doen gebruikelijk in Progrody – maar de gevangen diertjes naar Saul de waterdrager bracht ter uitroeiing in ruil voor een schijntje -: op een van deze dagen gooide deze vreedzame Nissen Piczenik, zijn vrouw een zware buil koralen naar het hoofd, omdat ze hem weer verwijten maakte, sloeg de deur dicht, verliet het huis en liep naar de rand van het grote moeras, de verre neef van de grote oceanen.

Nog geen twee dagen voor het vertrek van de matroos wilde de koraalhandelaar plotseling de jonge Komrover naar Odessa vergezellen. Zo’n wens komt maar ineens op, een bliksemschicht is er niets bij en hij raakt precies de plaats waar hij vandaan kwam, namelijk het menselijk hart. Je zou kunnen zeggen, hij raakt zijn eigen geboorteplek. En dus wilde Nissen Piczenik dit ook. En de afstand van wens tot besluit is heel gering.

En op de ochtend van de dag dat de jonge matroos Komrower zou vertrekken, zei Nissen Piczenik tegen zijn vrouw:

‘Ik moet een paar dagen weg.’

Zijn vrouw lag nog in bed. Het was acht uur ‘s ochtends, de koraalkoopman was net uit de synagoge gekomen, terug van het ochtendgebed.

Ze ging rechtop zitten. Met haar warrige, dunne haar, zonder pruik en met gelige slaapresten in haar ooghoek, maakte ze een vreemde en zelfs vijandige indruk. Hoe ze eruitzag, haar verbazing, haar afschuw leek zijn besluit, dat hij zelf als een gewaagd besluit had beschouwd, volstrekt te rechtvaardigen.

‘Ik ga naar Odessa!’ sprak hij met oprecht venijn. ‘Ik ben over een week terug, als God het wil!’

‘Nu? Nu?’ stamelde zijn vrouw van tussen de kussens, ‘juist nu de boeren komen?’

‘Ja nu!’, zei de koraalhandelaar. ;Ik heb belangrijke zaken. Pak mijn spullen voor me in! ‘

En met een kwaadaardige en hatelijke wellust, die hij nog niet kende, zag hij zijn vrouw uit bed komen, met haar lelijke tenen, haar dikke benen onder het lange hemd waarop een paar onregelmatige zwarte stippen toonden dat ze vlooien had en hij hoorde haar zuchten als vanouds, het bekende ochtendliedje van deze vrouw, de vrouw met wie hij niets anders deelde dan een verre herinnering aan een paar tedere momenten ‘s nachts en de oude angst voor een scheiding.

In Nissen Piczenik klonk echter op hetzelfde moment een vreemde en toch bekende stem: Piczenik gaat naar de koralen! Hij gaat naar de koralen! Nissen Piczenik gaat naar de geboortegrond van de koralen! …

5

Hij stapte dus in de trein met Komrover de matroos en ze reden naar Odessa. Het was een lange, lange reis, en ze moesten in Kiev overstappen. De koraalhandelaar ging voor het eerst van zijn leven met de trein, maar het verging hem niet zoals zoveel anderen die voor het eerst met de trein reisden. De locomotief, de seinen, bellen, telegraafpalen, rails, conducteurs en het vluchtige landschap achter de ramen deden hem maar weinig. Hij was bezig met het water en de haven waar hij naartoe reed, en als hij überhaupt aspecten en verschijnselen van het treinreizen opmerkte, was dat uitsluitend met betrekking tot de nog onbekende aspecten en verschijnselen van de scheepvaart.

‘Hebben jullie ook bellen?’, Vroeg hij aan de matroos. ‘Klinken ze drie keer voordat een schip vertrekt? Fluiten de schepen net zoals locomotieven? Moet het schip draaien om terug te gaan of kan het gewoon achteruit drijven?’

Natuurlijk ontmoetten ze zoals altijd gebeurt tijdens het reizen onderweg passagiers die wilden praten en met wie ze van alles moesten bespreken.

‘Ik ben koraalhandelaar’ zei Nissen Piczenik naar waarheid als hem werd gevraagd naar de aard van zijn bedrijf. Maar vroeg men verder: ‘Wat ga je in Odessa doen?’ – dan begon hij te liegen. ‘Ik heb daar belangrijke zaken te doen, zei hij. ‘Dat is interessant’ – zei plotseling een medereiziger die tot dan toe gezwegen had. ‘Ik heb eveneens belangrijke zaken te doen in Odessa, en de dingen die ik verhandel zijn, om zo te zeggen, gerelateerd aan koralen, zij het veel verfijnder en duurder!’ ‘Duurder zou kunnen’, zei Nissen Piczenik ‘maar fijner is onmogelijk.

‘Wedden van wel?’ riep de ander.

‘Ik zeg je dat het onmogelijk is. Wedden heeft geen zin!’

‘Nou’, triomfeerde de ander, ‘ik handel in parels!’

‘Parels zijn niet verfijnder,’ zei Piczenik. ‘Bovendien brengen ze ongeluk.’

‘Ja, als je ze verliest’, zei de parelhandelaar. Alle anderen begonnen aandachtig naar dit vreemde gesprek te luisteren. Ten slotte haalde de parelkoopman een zak vol glinsterende en volmaakte parels uit zijn zak. Hij gooide er wat in de palm van zijn hand en liet ze aan alle passagiers zien.

‘Honderden oesters moeten worden geopend’, zei hij, ‘voordat je een parel vindt. De duikers verdienen goed. Wij parelhandelaars behoren tot de meest gerespecteerde van alle kooplieden ter wereld. Ja, we vormen, om zo te zeggen, ons geheel eigen ras. Zie mij bijvoorbeeld. Ik ben koopman van het eerste gilde, woon in Petersburg, heb de meest vooraanstaande klanten, twee groothertogen bijvoorbeeld, hun namen zijn mijn bedrijfsgeheim, ik reis de halve wereld rond, elk jaar ben ik in Parijs, Brussel, Amsterdam. Vraag waar je maar wilt naar de parelhandelaar Gorodotsky, elk kind kan je meer over me vertellen.’

(verder lezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Honden in Londen (Over Miloš Crnjanski)

Engelsen en hun honden, dat is een verhaal apart. De grote Anthony Burgess schreef dat de Engelsen geen talent hebben voor sentimentaliteit, behalve als het dieren betreft. Vooral honden kunnen de stiff upper lip hevig laten trillen.

In 1856 vond in Newcastle Upon Tyne een eerste hondenshow plaats, en vele zouden volgen. Op die shows beoordeelden jury’s niet alleen kunstjes, maar ook ‘raszuiverheid’. Engelsen waren immers de pioniers in het categoriseren van hondenrassen – naar status, bloedlijn, en geboorte (het waren de hoogtijdagen van de eugenetica – niet toevallig ook een Engelse uitvinding).

Eeuwen eerder fokten Engelsen al de ‘bulldogs’ voor verstikkende ademnood en het gruwelijke volksvermaak van het ‘bullenbijten’. Dit frankensteinachtige product groeide uit tot een nationaal symbool. Gestileerde lelijkheid, maakbare wreedheid: het arme beest belichaamde de dubbelzinnige grandeur van het Britse Rijk.

De Servische schrijver Miloš Crnjanski had een neus voor de rot in die grandeur. Na de Tweede Wereldoorlog leefde hij in Londen en schreef er een merkwaardige roman over (Roman o Londonu). Ik lees het langzaam omdat het me anders te zwaar te moede wordt. Hoofdstuk na hoofdstuk sombert het hoofdpersonage – de aan lager wal geraakte Russische émigré Rjepnin (waarin we de schrijver zelf herkennen) – over de unheimische Britse hoofdstad.

Een van zijn observaties gaat over de hondenliefde. In Hyde Park ontdekken Rjepnin en zijn vrouw graven van honden, en de ‘herdenkingsmonumenten voor schoothondjes’. In het hoofdstuk ‘Ze zeggen tot ziens tegen hun hond’ schrijft Crnjanski: ‘Ja, de Engelsen geloven dat ze hen weerzien, in een andere wereld’.

Vooral Rjepnins vrouw kan er niet over uit: ‘In een zo reusachtige stad, waarin je zoveel ellende en armoede ziet, is dat voor haar pervers en amoreel.’

Later beziet Rjepnin een billboard in een metrostation. In zijn rare kommarijke stijl schrijft Crnjanski:

‘Je ziet drie honden, tegen de muur gezet, alsof ze worden afgeschoten. De honden zijn verschillend, maar bij alle drie staan de ogen wijd open, angstig. Verschrikking, angst, angst voor de mens, de moordenaars, je ziet het in elk van die honden. “Zolang mensen dieren blijven mishandelen, zal het idee van de wereldvrede nooit overwinnen” (dat staat er op die advertentie, die je ziet, op stations, regelmatig).’

Precies een jaar geleden, maanden voor Corona, was ik in Londen voor een vergadering. Het regende, Brexit was aanstaande. Voortgestuwd door de gehaaste massa in claustrofobische metrokrochten en verdwalend in kapitalistische consumptieparadijzen, bijgelicht door de meest afschuwelijke Dickensiaanse kerstkitsch, verlangde ik hevig naar Europa.

In Paddington verbleef ik in een hotelzolderkamertje van anderhalf bij twee meter. Een krappe gang en nauwe trap leidden me naar deze cel, waar de upper class ooit het personeel wegmoffelde. ’s Nachts spookten dode dienstmeisjes van weleer door koortsige dromen. Schreeuwen en moordgeluiden in de kamer ernaast brachten me terug naar het Londen van nu.

Toevlucht vond ik uiteraard in een boekhandel, waar ik belandde op de afdeling ‘hondenboeken’. Met mijn wijsvinger volgde ik de ruggen: honden van bekende Britten, honden en het koningshuis, honden in de gezondheid, honden op reis, honden in de oorlog.

Ik bekeek Bonzo’s War van ene Clare Campbell, over Britse huisdieren in de Tweede Wereldoorlog, en las de verkopersquote: ‘Filling with fascinating detail, this is a heavenly and most touching book. I was deeply moved.’

De dag erna bladerde ik het door in de tunnel. Terug op het vasteland zag ik beelden van premier Boris Johnson bij de stembus in de Methodist Central Hall. Na het stemmen poseerde hij voor de pers, samen, met zijn hondje, Dilyn.

De verkiezingen gaven hem een overweldigend mandaat om het Verenigd Koninkrijk definitief uit de Europese Unie te loodsen.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Konya (II)

Het staat aan de rand van een groot, vierkant plein, schuin tegenover een 16de eeuwse moskee: het Mevlana Museum, een voormalig klooster, genoemd naar de stichter van de orde van de dansende derwisjen: de Soefi-filosoof en dichter, Mevlana, onze meester. In het Westen beter bekend als Rumi. Zijn graftombe bevindt zich hier, onder de groene, tulbandvormige koepel die boven de lager gelegen koepels van de cellen van de derwisjen uittorent. Volgens overlevering streden de joden, christenen en moslims bij zijn overlijden om de eer hem naar zijn graf te mogen dragen.

Aan het eind van de middag had ik ons hotel verlaten om in het laatste daglicht een glimp van de groene koepel op te vangen. Een migraineaanval van mijn vrouw had ons voornemen om het museum te bezoeken gedwarsboomd.

Mevlana is een denker bij wie je te rade wilt gaan wanneer polarisatie in de wereld toeneemt, het populisme aan kracht wint en hokjesdenken telkens weer zegeviert. Dan heb je behoefte aan zijn humanistische denkbeelden.

Cömertlik ve yаrdım etmede аkаrsu gibi ol.
Şefkаt ve merhаmette güneş gibi ol.
Bаşkаlаrının kusurunu örtmede gece gibi ol.
Hiddet ve аsаbiyette ölü gibi ol.
Tevаzu ve аlçаk gönüllülükte toprаk gibi ol.
Hoşgörülükte deniz gibi ol. Yа olduğun gibi görün,
yа göründüğün gibi ol.

Wees zoals stromend water in vrijgevigheid en hulpvaardigheid.
Wees zoals de zon in barmhartigheid en medelijden.
Wees zoals de nacht in het bedekken van andermans dwaling.
Wees zoals een dode in woede en bangigheid.
Wees zoals de aarde in nederigheid en onzelfzuchtigheid.
Wees zoals de zee in tolerantie.
Zie eruit zoals je bent, of wees zoals je eruit ziet!

Hij was het immers die de deuren van zijn klooster wijd openzette voor alle inwoners van Anatolië, ongeacht hun religieuze en etnische afkomst. Dat deed hij in Konya, de voormalige hoofdstad van het sultanaat Rum, waar hij zich als jong geleerde vestigde.

Mevlana werd geboren anno 1207 in Balch, een stad in het huidige Afghanistan dat toen deel uitmaakte van de regio Khorasan. Dit gebied, waar kunst en wetenschappen bloeiden, strekte zich uit over de grenzen van het huidige Iran, Afghanistan, Tadzjikistan, Oezbekistan en Turkmenistan. Mevlanas vader Baha ud-din-Waled was een bekende geleerde. Hij ontvluchtte in 1219 met zijn gezin de stad voordat de Mongolen een bloedbad aanrichtten en deed, voor de Mongoolse horden uit, diverse steden in Irak, Saudi Arabië, Syrië en Oost-Turkije aan. Vervolgens settelde de familie zich in Laranda (Karaman in het huidige Turkije) waar zij zeven jaar verbleven. Hier trouwde Mevlana. Sultan Kayqubad I nodigde de familie uit in Konya te komen wonen en stelde hen zijn rozentuin beschikbaar, waar zich nu het museum bevindt. Mevlana was toen eenentwintig jaar.

In zijn tijd had je geen paspoort nodig om te reizen: de natie-staat en nationaliteit bestonden toen immers niet. Je was een onderdaan van een dynastie die over een bepaald gebied regeerde. Oorlogen werden niet tussen natie-staten maar tussen dynastieën gevoerd die hun heerschappij wilden vestigen. Het ging om macht en de islam werd ook toen als rechtvaardiging voor oorlogen misbruikt, tussen de moslimdynastieën onderling en tegen de christelijke dynastieën. Het is bijzonder dat zijn oproep tot verdraagzaamheid levensvatbaar bleek in het Anatolië van toen, een lappendeken van diverse volkeren. Het was mede te danken aan de welvaart door de inkomsten uit de handel langs de Zijderoute en aan het rechtvaardige bestuur van het sultanaat Rum dat voor de eerlijke verdeling ervan zorgde.

Het plein begon drukker te worden naarmate de sluitingstijd van het museum naderde. Ik zag een man een rolstoel voortduwen met een jongen van een jaar of negen erin. Een groep Aziatische toeristen maakte de laatste foto’s van het museum. Er liepen ook Turkse toeristen rond.

Het museum trekt jaarlijks honderdduizenden bezoekers uit binnen- en buitenland. Onder de bezoekers bevindt zich een flink aantal pelgrims en gelovigen die hun heil komen zoeken bij de graftombe van Mevlana.

Als de nood hoog en het leven uitzichtloos is, neemt de hoop op een wonder toe. Sommigen denken dat wonder bij het graf van een heilige te vinden, anderen bij sterke leiders die met gemakzuchtige oplossingen voor de complexe problemen in de wereld mensen aan zich proberen te binden.

Je moest niet bij Mevlana zijn voor een wonder! Wat hij in het vooruitzicht stelde was een lange lijdensweg waarlangs de mens zijn tomeloze begeerten leerde beteugelen. Geen gemakkelijke opgave voor de moderne mens die in de ban is van het neoliberalisme dat je voorhoudt: als je hard genoeg werkt kun je krijgen wat je hart begeert.

Mevlana zou de mening toegedaan zijn dat achter veel maatschappelijke vraagstukken, zoals de klimaatverandering en groeiende ongelijkheid, de falende matiging van begeerten schuilgaat. De Soefileer biedt aanknopingspunten waar je je voordeel mee kunt doen.

Een bezoek aan het museum moest ik helaas voor een andere keer bewaren. Morgen zouden we op weg gaan naar mijn moeder in Datça.

Na een laatste blik te hebben geworpen op de groene koepel, keerde ik terug naar ons hotel.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

De nacht

Toen ik begon met schrijven deed ik dat altijd in de nacht. Een oude Toshiba van mijn vaders werk, oranje letters op een koolgrijs scherm: alsof je op het donker schreef.

Een lamp aan op mijn tafel, de andere verlichting uit. Roken, natuurlijk. De dubbele helix, opstijgend van de punt van mijn sigaret, veelal ongebruikt opbrandend in de glazen asbak naast me.

Wat is er met de nacht gebeurd? Ik werkte toen tot laat, had nog geen kinderen. Sloot het café af en fietste hard naar huis, woorden dringend in mijn hoofd en reikend naar mijn vingers, als noten bij een muzikant.

Hij zet koffie en gaat aan tafel zitten, klapt het scherm dicht en weer open, staat op, gaat zitten, schrijft en merkt dat de zinnen blijven komen. Met elke verschuiving van de cursor sterven lijnen af, mogelijkheden, krimpt een wereld tot zijn uiteindelijke vorm. De zinnen komen alsof ze aangeboren zijn; in aanleg altijd al aanwezig waren. Een amfibie, is hij, dat ontdekt dat het kan ademhalen onder water.

Ik citeer mezelf, Het Jasje van Luis Martín. Laat het hoogdravend zijn, zo voelde het. Mijn hoofdpersoon wendde zich tot die letters omdat ze hem zouden helpen, konden uitdrukken wat hij alleen niet zeggen kon.

Zo is het: je stort je in de armen van de taal. Je zet iets open, slaat een kleine brug die groeit, verbreedt. Je dicht een afstand.

De nachten zie ik nu alleen als een van de kinderen me wekt. Nooit wil ik dan schrijven. Ik sta kwaad op, bied hulp en probeer – nog kwader – vergeefs weer in te slapen.

Terwijl ik dit stukje tik, twee tijden overspringend in een superkort verhaal, hoor ik ze weer: die zware toetsen van de Toshiba.

Ze klikten dik van verlangen maar nuchter als Friezen. Dienstbaar, ergens. Present, zei de A. Present, de S. De spatiebalk klonk losjes. Er zat een rammel in.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Konya (I)

Konya (verbastering van Iconium, ten tijde van het Byzantijnse Rijk een belangrijk handelscentrum voor iconen) is een stad met twee gezichten. Vandaag de dag is het een van de meest conservatieve steden in Turkije. In de 13e eeuw was Konya het meest tolerante gezicht van de islam en een veilige thuishaven voor christenen die toen de helft van de bevolking van Anatolië uitmaakten, en moslims. Tevens heeft zij de Soefi meester Mevlana (in Europa beter bekend als Rumi) gehuisvest: de dichter-filosoof die tolerantie predikte. Konya dient zich aan als een interessante casus voor de toestand waarin de islam zich op dit moment wereldwijd verkeert.

Vanaf de 17e eeuw verviel de islam in oeverloze disputen waarbij niet langer de levensvragen en de essentie van het geloof maar de vormkwesties overheersten. Dat geldt nog steeds. Vandaag de dag zie je in Turkije tv-programma’s waarin aan geestelijken vragen worden gesteld, zoals: ‘Bezoedelt kauwen op kauwgom het vasten?’

In de 13e eeuw voerde men in madrassa’s (voormalige universiteiten) discussies over levensvragen zonder bang te zijn voor godslastering. De islam had toen namelijk zijn band met het verstand niet afgesneden.

Het was goed te merken dat de schoolvakantie was begonnen: de meeste reizigers in de bus waren kinderen met moeders die naar opa of oma afreisden om er de zomer door te brengen. Ze werden op  busstations uitgezwaaid door vaders die achterbleven; zij moesten voor de broodwinning zorgen.

Schuin voor ons zat een vrouw in boerenkleding. Ze ging naar een verloving – zo ving ik op uit het gesprek dat zij met de vrouw met een stads uiterlijk aan de andere kant van het gangpad voerde. Het gesprek volgde het vertrouwde patroon: vragen over wie zij ging bezoeken, of ze familie waren, hoeveel kinderen ze hadden, de gerechten die in hun streek werden bereid…

Zo’n verloop van een gesprek zou in Nederland ondenkbaar zijn. Een Nederlander denkt doorgaans: ik vermaak mezelf prima en bovendien gaan mijn privézaken een ander niet aan.

Welnu, Turken zijn meer gewend om hun vrije tijd met familie, vrienden en kennissen, medereizigers door te brengen. Deels uit gewoonte en deels uit gebrek aan vrijetijdsbesteding. Praten is bij uitstek een middel om de tijd te doden. En het besef van ‘privacy’ wordt in Turkije heel anders ingevuld dan in Nederland.

In Konya aangekomen zochten we een restaurant. Men kan geen groter verschil tussen de regionale keukens in Turkije bedenken dan tussen die van Antakya en Konya: olijfolie maakt plaats voor boter, vis wordt vervangen door vlees, deeggerechten nemen het over van het lichte en gezonde mediterrane dieet. Wij kozen voor plat brood met gehakt uit de oven, kebab, bereid in een onderaardse, afgesloten oven en als toetje höşmerim ( een half uur lang al roerend bakt men bloem in boter tot het een bruine kleur krijgt en voegt er melk en suiker aan toe).

Vanwege haar ligging aan de Zijderoute is Konya altijd al van groot belang geweest voor Anatolië, maar haar exclusieve status heeft ze aan het feit te danken dat ze gedurende de 12de en 13de eeuw de hoofdstad was van het sultanaat Rum, een van de vazalstaten van het Grote Seltsjoekenrijk. Vele kunstenaars en wetenschappers vonden een warme ontvangst aan het hof van de sultan Kayqubad I, en leverden een essentiële bijdrage aan het tolerante klimaat.

In die tijd nam de tegelambacht een hoge vlucht. Geglazuurde tegels in geometrische vormen met afbeeldingen van zittende mensen of van dieren, en ook met zon en maan als mensgezichten versierden de muren van madrassa’s en publieke gebouwen. Opvallend is dat de figuren en technieken gelijkenissen vertonen met die in Iran en Irak, hetgeen het vermoeden versterkt dat ze door rondreizende ambachtslieden werden vervaardigd. Enkele exemplaren uit het zomerpaleis van Kayqubad I zijn in het Karatay Museum, een voormalig madrassa, te zien.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Oceaanzwijgen

Geen Azoren voor ons dit jaar. Geen Horta, mijn tweede thuis, maar door, door naar jou. We zijn nu al vijf weken op de oceaan, we hebben in die tijd drie keer een ander schip gezien, aan de horizon in de verte, en verder alleen maar golven, prachtige luchten en zo nu en dan een zeevogel.

Vorige week nam ik het besluit om niet Horta in te zeilen voor water en voedsel. We konden sowieso niet op de kant en ze konden ons niet naar binnen slepen vanwege het virus.  Ik heb nu de hoop dat we met de heersende winden snel in het Kanaal kunnen raken.

Vijf jaar geleden brak ik een kies onderweg op zee naar de Caribbean. Op de eilanden daar werden op de meest vreemde plekken noodvullingen ingezet, in sloppenwijken zat ik in provisorische tandartsstoelen. Maar de vullingen vielen er allemaal binnen een paar dagen weer uit. Totdat ik op de Azoren kwam en ik een tandarts vond die ook nog groot fan van de Beatles bleek te zijn. Hij liet mij tijdens de operatie al zijn collectors items zien. Nadat hij klaar was met zijn vullingen dronken we zijn in de achtertuin gemaakte wijn. Ik was nog half verdoofd maar liggend in zijn tandartsstoel prees ik de smaak van zijn grote flessen zonder etiket. Omdat ik al zeilend toch elk jaar Horta aan doe besloten we ergens tijdens de tweede fles dat hij mijn vaste tandarts moest worden. Na een operatie van tweeënhalf uur kreeg ik de rekening van tweeëndertig euro. Eenmaal buiten ging ik op een van de mooie stille pleintjes van Horta zitten en schreef het volgende gedicht.

Bomberos voluntarios do Faial

Ik zal je vertellen dat de mieren
weer rond mijn blote voeten lopen
schijnbaar zonder richting lopen ze
Dat de vliegen zitten te zonnen
op de kleine witte steentjes
van de straten van Horta

En hoor je dat?
Vogels in de bomen
die heb ik lang niet gehoord
Vrouwen zitten op rode bankjes
auto’s rijden rond met dezelfde
schijnbare richtingloosheid
als de mieren

Weer land onder mijn voeten
mannen lopen met ladders
er is hier ook te klussen
midden op de oceaan
Horta wordt opgeknapt
wordt steeds minder verlopen

Tegenover me een brandweerkazerne
de deuren wagenwijd open
de glimmende wagens
mogen best gezien worden
Daarboven wonen ze
kijken ze soms tussen de gordijnen door:
de brandweermannen van Horta

Lente in Horta
elk jaar denk ik weer
Hier zou ik willen overwinteren
Overwinteren als vrijwillige brandweerman op Faial

Maar dit jaar geen tandarts, geen mieren en geen land onder onze voeten hier midden op de oceaan. We hebben oostelijke wind en koersen noord naar de Zuidkust van Ierland. Het wordt elke dag kouder en de gespreksstof raakt op. Waar ik normaal vanuit de kapiteinshut alle nachtelijke gesprekken en het gelach rond het roer kan verstaan, is het steeds stiller aan het worden. Het oceaanzwijgen, er valt niet zo veel meer te vertellen. Jullie hebben in Europa al wekenlang mooi weer: een steady hogedrukgebied hangt boven Engeland. Voor ons betekent dat oostenwinden: het zal nog een hele klus worden om daar tegenin te kruisen naar huis toe. Het voedselpatroon wordt steeds eentoniger. Nog een week en er is alleen nog maar rijst en pap te eten. Water hebben we nog genoeg, maar ik vrees dat we binnenkort te weinig gas over hebben. Ik maakte de fout om het gasverbruik te berekenen in de Caribische temperaturen. Nu het buiten kouder wordt gebruiken we bijna de dubbele hoeveelheden en we hebben nog maar een paar flessen over. Laat de wind draaien en we zijn zo thuis, anders moeten we misschien wel Ierland of Engeland in om te paaien. Alle liefs van jouw eenzame kapitein, nu zelfs ’s nachts slapende in een wollen trui.  

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Aska Hayakawa
    Aska Hayakawa

    Aska Hayakawa groeide op als third-culture kid in Leiden. Haar verhalen gaan over eenzaamheid in het kapitalisme en de hedendaagse zoektocht naar geluk. Deze zomer studeert ze af van de studie Writing for Performance aan de HKU met het avondvullend toneelstuk Pièce de Résistance! en een scriptieonderzoek naar werkbare kwetsbaarheid. Eerder schreef ze theaterteksten voor Cecilia Moisio Company, Club Guy & Roni, Maas Theater en Dans en Bosfest. Haar kortverhalen werden gepubliceerd bij DIG, De Gids, Tirade Blog en De Revisor. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim.

    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.