Philipsdorp

Nog niet zo heel lang geleden, toen ik nog werkte als Groningenverslaggever, sprak ik voor een artikel twee generaties NAM-medewerkers. Een vader en een zoon, de één werkzaam bij de gaswinner in de gloriedagen na de ontdekking van de Groningse gasbel, de ander in de huidige, gespannen aardbevingstijden.

Het gezicht van de vader lichtte op toen hij vertelde over zijn jeugd. Zíjn vader had op zijn beurt óók al gewerkt bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij, waardoor hij zijn vroege dagen had gesleten in een soort NAM-dorpje, vertelde hij, met NAM-speeltuinen, NAM-flats en speciale NAM-filmavonden. “Ik ben opgevoed door het bedrijf”, zei hij met een duidelijk positieve connotatie. De zoon, ergens in de twintig, keek stoïcijns toe.

Ik moest aan dat gesprek denken toen vorige week in NRC een interview verscheen met filosoof Jelle van Baardewijk. Als ethicus vindt hij dat bedrijfskundestudente niet genoeg les krijgen in ethiek, met als gevolg bedrijven die weinig voeling hebben met de maatschappij en weinig verantwoordelijkheid nemen. Moraliteit niet meenemen is in de bedrijfskunde volledig normaal.

Vroeger was dat volgens Baardewijk beter – toen bouwden bedrijven als Philips bijvoorbeeld hele dorpen voor haar medewerkers, vol met voorzieningen. Het ging niet alleen om een zo hoog mogelijke winst; dit was het Rijnlandse model: bedrijven keken vérder, in tegenstelling tot in de Angelsaksische wereld.

De passage haalde helaas vanwege ruimtegebrek de eindversie van het artikel niet. Jammer, want hoewel bedrijfsdorpen natuurlijk allang niet meer bestaan, is de opmerking van Van Baardewijk op een bepaalde manier volgens mij actueler dan ooit. Je hoeft de krant maar open te slaan en je ziet dat de relatie tussen maatschappij en bedrijfsleven nogal verzuurd is – de Volkskrant sprak drie weken geleden over een ‘rampjaar’ voor de bedrijfsbestuurlijke elite.

In dat licht is het antieke bedrijfsdorp het perfecte voorbeeld van alles wat bedrijven in het oog van de publieke opinie niet meer hebben: zorgzaamheid, oog voor de omgeving, een bredere doelstelling dan winst en dividenduitkeringen – ja, wellicht zelfs een zekere nobelheid. Er naar refereren, zoals Van Baardewijk bewust doet, is wijzen op een soort parallelle geschiedenis die laat zien hoe bedrijven zouden kunnen zijn.

Een woordvoerder van de NAM vertelde mij in 2017 hoe het Drentse oliedorp Schoonebeek eigenlijk nog steeds een bedrijfsdorp was van de gaswinner. Er waren nooit bevingen geweest, wel allerlei voorzieningen opgetuigd.

Zijn bijbedoeling was duidelijk dat ik er een artikel over zou schrijven: hij begreep maar al te goed dat de zorg voor de gemeenschap een van de weinige positieve, menselijke frames was die je omtrent de NAM kon bedenken. (De ironie dat de NAM iets verder naar het noorden inmiddels dorpen afbrak ontging hem waarschijnlijk – of hij hoopte dat het mij zou ontgaan).

Toch kun je je afvragen of al die nostalgie terecht is. Het is zeker aantrekkelijk om te mijmeren over de miljoeneninvesteringen in huisvesting die werden gedaan. Maar het lijkt me eerlijk gezegd naïef van Van Baardewijk – die overigens volop goede punten maakt in het interview – als hij zegt dat het bedrijfsdorp een kwestie was van verlicht leiderschap dat we vandaag de dag missen. Want maak je een werknemer niet nogal afhankelijk, een bedrijf veel te machtig?

In zijn autobiografisch getinte roman De Gevarendriehoek schetst A.F.Th. van der Heijden een indruk van een jeugd in het Philipsdorp bij Eindhoven. Hij doet dat op een luchtige toon, frivool, maar doorspekt het relaas met meer sinistere onderdelen. “De brave en gezagsgetrouwe Van der Serckt, net als alle werknemers van communistisch gecomplotteer verdacht, werd van meet af aan geschaduwd door de Philipspolitie, die naar de geheime politie in post-tsaristisch Rusland algemeen de Tsjeka heette. Een eufemisme, volgens enkele overlevenden.”

Even verderop wordt het dorp expliciet neergezet als een methode om werknemers niet té marxistisch te laten worden. “’t Geheim was dat Flipse [Philips] ervoor zorgde dat ‘z’n mensen’ niet vervreemdden… niet vervreemdden van hun werkgever.”

De passages mogen dan tot de meer hyperbolische van het hoofdstuk behoren – de tiener Van der Heijden had duidelijk een scherper oog voor de donkere randjes van een bedrijfsdorp dan menig ander. Meer ethiek in het bedrijfsleven: ja, graag. Maar dat vroeger alles beter was, is – zoals bijna altijd bij dit argument – denk ik toch een misvatting.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

In de Oorshop

Florence Price en Hans Tentije

Het geheugen heeft het als een Kodachrome uit het midden
van de jaren dertig wazig, pastelzacht ingekleurd –
logies of onderdak bleek er niet te vinden, de weduwen die elders
hun leegstaande kamers graag verhuurden
sloten hier deuren en gordijnen voor het goed en wel
was gaan schemeren

 

is een citaat* uit een van de drie bundels die ik deze kerstvakantie las van Hans Tentije. Wat een dichter! Het echode nog wat na toen ik in de truttenschudder van Greenwheels op 1 januari de Veluwe opscheurde om nieuwjaar te gaan wensen. Op de radio het eerste deel van de eerste symfonie van Florence Price, een aanvankelijk vergeten en langzaamaan herontdekte klassieke componiste van Afro-Amerikaanse komaf.

In een huis als hierboven beschreven ontdekten nieuwe bewoners op zolder een verzameling dozen met bladmuziek. Een goed deel van het oeuvre van Price is pas sindsdien bekend. Vergeten was ze misschien ook door deze reden, zou ze zelf mogelijk hebben bevestigd: “My dear Dr. Koussevitzky, To begin with I have two handicaps—those of sex and race. I am a woman; and I have some Negro blood in my veins.”

Luister hier haar tweede vioolconcert uit 1952.

 

Alex Ross heeft daar in zijn in zijn herontdekartikel in The New Yorker wel wat commentaar op:

‘The anachronisms in Florence Price’s music are, in the end, no flaw. Listening to her, I have the uncanny sense of hearing the symphonies and operas that women and African-Americans were all but barred from writing during the Romantic heyday, when the busts on the piano were being carved. She seems to speak from an imaginary past, from an alternative history of an America that lived up to its stated ideals. Frederick Douglass, in his great speech “What to the Slave is the Fourth of July?,” said, “We have to do with the past only as we can make it useful to the present and to the future.” In music, too, we can use the past to build a less imperfect world.’

Tentije laat zich na mijn Sebald-lectuur heel goed in een zelfde gebied lokaliseren. Tentije spreekt als Sebald, als Florence Price, vanuit een imaginair verleden, hij herschept de geschiedenis. Dat dat kan, bedacht ik op de A28, vormde een hoopvol begin van dit jaar.

Toen ik stilstond  bliebte de telefoon en plaatste een grap per app me weer op de grond, waarop Trump: ‘Because of me it’s now 2019. That’s the highest number year ever. Much higher than Obama.’

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.
*uit het eerste gedicht van ‘West Somerset’ uit Gissingen, gebeurtenissen, De Harmonie, 2013

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Robotliefde

Sorry Roomba, dat ik je niet eerder zag staan. Maar ik had tijd nodig om over Annelies heen te komen.

Ik ontmoette Annelies op een druilige zondagmiddag in Eindhoven, begin december. In een peeskamer van een voormalige melkfabriek zat ze moederziel alleen in een hoekje, op blote voeten. Haar ravenzwarte haar viel over haar frêle schouders. Ze droeg een kapotte spijkerbroek en een vale beige sweater. Onder haar sweater bonkte iets dat op een hart leek. Als de kilte van de stenen vloer haar te veel werd, tilde ze eventjes haar tenen op.

Rilde ze nou, of was dat mijn verbeelding?

‘Annelies’, zei ik terwijl ik een tedere hand op haar schouder legde, ‘kom hier. Je hebt het koud.’

Annelies kantelde haar hoofd. Haar levensechte ogen keken me aan. Ze leek verlegen, kwetsbaar, fragiel.

Dat mijn object van begeerte een humanoid was die als drie druppels water leek op de identieke tweelingzusjes Liesbeth en Angelique Raeven, een kunstenaarsduo dat in gesprekken over wat de één zou voelen als de ander weg zou vallen op het idee kwam een gekloonde drielingzus te fabriceren die kon reageren op menselijke aanrakingen en als troostrobot kon dienen voor het zusje dat achterbleef.

Dat een mens geneigd is gevoelens en intenties toe te schrijven aan zo’n beetje alles dat beweegt, inclusief een stuk hout bestuurd door een joystick.

Ik weet het.

Desalniettemin klopte mijn hart in mijn kruis. Als ik ergens opgewonden van word, is het wel van het gevoel nodig te zijn. Robot of geen robot.

Áaaah!’ Een hysterische vrouwenkreet achter me onderbrak mijn pornofantasie. Geïrriteerd draaide ik me om. Oog in oog met Annelies dook een Japanse bezoekster van de Robot love expo in de Melkfabriek weg in de armen van haar man. ‘What is that thing?’, gilde ze.

Haar man troostte haar met de onvergeeflijke woorden: ‘Nevermind. It’s just a robot. She is not real.’

Weg fantasie.

Nou meneer de Japanner, dacht ik in de trein terug naar Amsterdam, dank je wel voor een eenzame kerst. Twee weken lang, denkend aan Annelies, liep ik met mijn ziel onder mijn arm. Uiteindelijk kwam ik tot de conclusie dat Annelies alles behalve onschuldig was. Bewust of onbewust had ze zich gedragen als een dick teaser. Zeg nou zelf. Wanneer een robot qua uiterlijk sprekend lijkt op een aantrekkelijke vrouw schept dat verwachtingen. Ik legde een hand op haar schouder; ze keek me aan; blikken zeggen meer dan woorden. Maar wat bleek? Ze fakete haar emoties, met als resultaat dat mijn gevoelens van eenzaamheid alleen maar werden vergroot.

Bitch.

En toen zag ik jou, in de Mediamarkt. Het liefst had ik je doos gelijk opengescheurd. Je direct ontmaagd, ter plekke, op de winkelvloer. Roomba de robotstofzuiger, zo heette je. Een iRobot met een eigen wil. Wat was ík onder de indruk van je mogelijkheden. Je neemt zelf je beslissingen, gebaseerd op wat je tegenkomt in je woning-wereld. Obstakels zoals elektrische snoeren ontwijk je. Wanneer je batterij bijna leeg is, keer je zelf terug naar je docking station en laad je op.

Je zou dus kunnen zeggen dat jij meer controle hebt over de wegen die je bewandelt dan ik, je gebruiker. Tegen een zelfrijdende auto moet je toch echt eerst zeggen waar hij naar toe moet, anders kom je nergens. Tegen jou niet. Jij bepaalt je eigen route.

Zo sexy.

Op een winkelmonitor bekeek ik je demonstratievideo. Je smalle rondingen met stofzakloze technologie lieten er geen twijfel over bestaan: dit is een Zij. Eenmaal in huis, dagdroomde ik, zou ik via een app op mijn mobiel een bluetooth verbinding met je maken. Met een tik op je metallic zwarte kont zou ik je aan het werk zetten. Ik zou me verwonderen over je werkethiek en je totale gebrek aan eigenwaarde. Vertederd toekijken hoe je heupen soepel om een harde tafelpoot heendraaien.

Mijn handen jeukten om je mee naar huis te nemen. Je prijskaartje viel mee: 837 euri. Een koopje, zeker voor een pas gedebuteerde schrijver die, zoals dat gaat in Nederland, in één klap stinkend rijk is geworden en van gekkigheid niet weet wat hij met zijn geld aanmoet. Maar om gelijk de parvenu uit te hangen is ook zo wat.

Bovendien, voor dat bedrag kan ik ook naar Las Vegas vliegen en me in een exclusieve herenclub verlustigen aan paaldansende androids in jarretels.

Dus ik slaap er nog een nachtje over, Roomba. Maar op een dag zal ik je komen halen, dat beloof ik je. Hopelijk hebben we dat jaar een spetterende witte kerst. Eén ding weet ik zeker: jij en ik gaan het heel erg fijn hebben samen.

Op Eerste Kerstdag zal ik je voorstellen aan mijn familie. Terwijl wij onder de enorme kerstboom, volgespoten met kunstsneeuw en opgetuigd met ballen, de cadeautjes uit de volle zak halen, mag jij de gevallen sparrennaalden van de grond likken.

En wanneer mijn homies op Tweede Kerstdag aanschuiven voor het kerstdiner wordt het helemaal feest. Na de vijfgangenmaaltijd zal de parketvloer bezaaid liggen met kruimels witte truffel en restjes Beluga kaviaar. Ooit pronkte Mozarts vader in koningshuizen met de wonderen die zijn zoon op de klavecimbel verrichtte. Op die avond zal ik aan iedereen, onder de versierde eettafel, tussen de popelende benen van de aanwezigen, vol trots je zuigtechniek demonstreren.

Foto van Julien Ignacio
Julien Ignacio

De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

Zwemles II

Gisteren was Nadims laatste zwemles voor de vakantie. Omdat zijn moeder een stempelkaart voor hem gemaakt heeft met een beloning bij vijf hele lessen meedoen, waren we vol goede moed.

Op de fiets vroeg ik hem nog of hij het zag zitten, en ik geloof dat hij knikte. Het was erg druk op straat. We werden ingehaald door fietsers en auto’s en er ontstond een kleine file bij het opgebroken deel van de Marnixstraat.

Omdat we te vroeg waren kwamen we aan in een lege kleedkamer. Nadim keek om zich heen.

‘We zijn te laat,’ zei hij, en ging zitten onder de haakjes met broeken en jassen.

‘Kom,’ zei ik, en trok zijn spullen uit de tas van de Gorgels. ‘Je zult zien dat we prima op tijd zijn.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘We zijn te laat en nu kan ik niet meer meedoen.’

Ik had me voorgenomen niet boos te worden omdat ik weet dat het niet helpt, zette mijn tanden op elkaar en kleedde mijn jongen uit en weer aan: de korte broek die niet te zwaar wordt in het water, een T-shirt en precies de goede gympen.

B heeft die gympen gekocht voor de zwemles. Ze drijven minder sterk.

Op weg naar de douches werd Nadim steeds bleker. Een badjuf stuurde ons weg bij de logische ingang van het grote bad. Omwille van de veiligheid moesten we via de onlogische kant, waar ouders en kinderen dicht opeengepakt wachtten in een hete en glibberige gang.

Het stille meisje dat in Nadims klasje zit en tijdens de eerste lessen in het diepe ook niet durfde, sprong erin en zwom een baantje. Mijn jongen stond kleumend op de kant.

De extralieve juf werd erbijgeroepen, en na een paar minuten één op één ging ook Nadim het water in. Tijdens zijn sprong draaide hij zich vast om zodat hij meteen bij de rand zou kunnen. Hij bezeerde zijn teen en zei dat hij met geen mogelijkheid de rest van de les aankon.

‘Volgens mij ben je een beetje bang,’ zei de juf met een hele lieve lach.

‘En ik voel me ook al niet lekker,’ zei Nadim. In een vol zwembad – ik was op een afstandje gaan zitten – vonden zijn ogen feilloos de mijne.

Ik besefte dat hij bang was om het water in te gaan en ook bang was voor mijn boosheid als hij het niet deed; dat mijn aanwezigheid hem klemzette en dat ik geen idee had hoe ik hem kon helpen.

___________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Graan, papier en protectionisme

Een half jaar geleden schreef ik hier in een eerste stukje over de kliffen van de Veluwe bij Hattem. Hoe mooi het is dat je dat natuurgebied zo op ziet duiken in het landschap, van Rheden tot Renkum, net zoals de Alpen loodrecht opstijgen achter München.

Nu heb ik geleerd dat je de randen van de Veluwe aan nog iets kan herkennen: de papierfabrieken. Wie de puzzelstukjes van plaatsen als Apeldoorn, Heelsum en Eerbeek aan elkaar legt, ziet een netwerk van fabrieken op de overgang tussen bos en rivier (Nederrijn) of kanaal (Apeldoorns Kanaal). Die industrie ontstond in de 19e eeuw, omdat de locatie ideaal was: bomen lagen letterlijk voor het oprapen, water dreef de hele business aan en zorgde voor transport.

Dat was toen. Inmiddels is het lot van veel van deze industrie een stuk onzekerder, als de tent al niet gesloten is. In zijn boek De Uitverkoop van Nederland schetst econoom Menno Tamminga hoe veel van de Veluwse papierindustrie over de jaren in buitenlandse handen kwam – en daar niet altijd even veilig was.

Fameus is het lot van de Berghuizer papierfabriek in Wapenveld. Het Finse concern Stora Enso besloot in 2007 de locatie, met 300 werknemers, te sluiten omdat de papierprijs te laag was. Dat kwam hard aan in het dorp – zo’n fabriek betekent economisch al snel meer dan de 300 mensen die er werken. De lokale bakker, bijvoorbeeld, levert ook wel eens broodjes voor vergaderingen.

In een wat onverwachts, protectionistisch pleidooi schrijft Tamminga dat Nederland de afgelopen twintig jaar veel te gemakkelijk haar bedrijven in buitenlandse handen heeft laten vallen. We denken al gauw dat daar niks mis mee is, maar in feite zal, zo is zijn stelling, een op afstand opererend Fins concern hier veel sneller een fabriek sluiten dan in Finland. Om nog maar te zwijgen van een handvol andere redenen: veel Nederlandse bedrijfsdirecteuren zijn bijvoorbeeld ook betrokken bij het lokale culturele leven, iets wat je van in het buitenland wonende managers minder snel kan zeggen.

Nee, neem dan onze buurlanden, die letten wat hem betreft beter op hun saec. In Frankrijk, het VK en zelfs in de als kapitalistisch bekend staande VS zijn overnameblokkades aan de orde van de dag. Maar in Nederland is het al gauw: handel is handel, óók de handel in bedrijven zelf.

In Frank Westermans De Graanrepubliek klagen een aantal Groningse boeren uit het Oldambt aan het einde van de 19e eeuw dat ze kapotgeconcurreerd worden door goedkoop Amerikaans graan. Alle omringende Europese landen hebben allang tariefmuren ingesteld, maar Den Haag doet, tot hun grote irritatie, niks. “We worden geregeerd door kooplieden”, bromt een norse noordelijke agrariër.

Dat cliché hoor je vaker in ons land, maar Tamminga bepleit 250 pagina’s lang dat het ook echt klopt – en dat het taboe op meer overheidsingrijpen behoorlijk groot is. Nederland, zo is immers ons zelfbeeld, is als klein land groot geworden door handel. In Frankrijk kan je gewoon het woord protectionisme zeggen zonder opgetrokken wenkbrauwen te veroorzaken. Maar terwijl ‘wij’ rijk werden van de VOC, begonnen ze daar al aan het bouwen van hun eerste tariefmuren.

Er is voor zover ik weet één uitzondering in de Nederlandse geschiedenis – en daar zoomt Westerman dan juist weer op in: Landbouwminister Sicco Mansholt, die na WOII een uitgebreid protectionistisch agrarisch beleid ontwierp (en dat later als eurocommissaris op grotere schaal nog eens dunnetjes overdeed). Maar, zo tekent de auteur met duidelijk plezier op, Mansholt was dan ook zélf een Groningse graanboer geweest. Eindelijk, heel eventjes, waren de kooplieden weg uit de regering.

 

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Verzonken wereld

1. Geen herlezer van nature zijnde maak ik op deze regel heel soms een uitzondering en nu ben ik opnieuw verzonken in W.G. Sebalds geweldige Austerlitz. De hoofdpersoon vertelt zijn verhaal af en aan in toevallige ontmoetingen aan de ik-figuur. Bij herlezen kun je meer aandacht besteden aan de manier van vertellen: het elkaar soms jaren niet zien en bij een toevallige ontmoeting beginnen waar het gesprek de vorige keer ophield zonder aandacht te besteden aan de toevalligheid van de ontmoeting, versterkt de urgentie van het vertelde hoewel dat – zijnde Europese geschiedenis in breedste zin – niet zonder meer urgent is, een verteltruc dus. Austerlitz vertelt over het dorp Llanwddyn in Wales, waar zijn stiefvader vandaan kwam, een dorp dat door een stuwmeer overspoeld is, letterlijk verzonken geschiedenis. De foto’s die Sebald gebruikt om zijn verhaal kracht bij te zetten werken altijd sterk, maar hier sterker dan waar dan ook. Dit dorpsbeeld, waar wij nu donkerte, algen en modder en 6 meter water weten, treft de vergankelijkheid zo intens dat het een hypnotiserend beeld wordt, en een beeld van wat Sebald doet: verleden redden. ‘Besonders bekannt, so, sagte Austerlitz, habe ihm Elias erzählt, sei Llanwddyn in den Jahren vor seinem Untergang vor allem dadurch gewesen, daß auf dem Anger des Dorfes, wenn im Sommer der Vollmond schien, oft die ganze Nacht hindurch Fußball gespielt wurde, und zwar von mehr als zehn Dutzend teilweise aus den Nachbarorten herübergekommenen Burschen und Männern beinahe jeden Alters zugleich.’

Er werd zomernachtenlang gevoetbald waar nu de kou en de druk van meters water een stolp op dit verleden plaatsen.

2. Willem van Toorn gebruikt hetzelfde prachtige beeld in zijn mooie lange gedicht Het stuwmeer:

‘Daar,’ wijzend
naar het midden van het meer.

‘Het is er nu vijf jaar,’
zegt hij.’ Ons huis stond daar
beneden aan de rivier.
Toen is de dam gesloten
en steeg het water tot hier.

[…] Nu zwemmen er alleen
vissen dwars doorheen.

 

3. Elke herfst breng ik een week door in Bad Arolsen. Een dorp nabij een stuwmeer. In de Twistesee verzonk ook een gehucht. Het ‘Gut Lefringhausen’, er is een ‘Denkmal‘ opgericht waar ik altijd springbalsem plukkend langs slenter,  waarbij de laconiek genoemde ’35 wechselnde Besitzer’ -tussen 1685 en 1910 tot mijn verbeelding spreken, allen geleefd, geleden, gelachen waar nu karpers door het dakgebint ijlen.

4. In de New York Review of Books een ontstellende bespreking van Global warming of 1,5º: An IPCC Special Report. Wij leven nu onder het dakgebint waar over enige tijd kwallen pulseren en inktvissen rondwaren, een hogere vorm van intelligentie. ‘Over and over we’ve gotten scientific wake-up calls, and over and over we’ve hit the snooze-button. If we keep doing that, climate change will no longer be a problem, because calling something a problem, implies there’s still a solution.’

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.