Oude angst II

Ochtend. De man bracht zijn dochter naar de crèche en fietste in het donker naar het park. Hij was zijn spoken moe.

Terwijl hij de gracht volgde, afsloeg en het plein overstak: de kosten van de verbouwing, het bultje onder zijn schouderblad dat zeker kanker was, de hypotheekbetaling van volgende maand en waar die vandaan moest komen.

Het ritueel van zijn gedachten, het afvinken van alles wat fout kon gaan.

Ze zouden zijn boek niet kopen, niemand zou verschijnen op de voorleesavond. Zijn slechte ouderschap, zijn dreigende overgewicht. De sigaretten die hij na drie bier tóch had gerookt.

Vaak zei hij tegen zichzelf dat het tot dusver goed was gegaan; dat hij geen reden had de toekomst te wantrouwen.

Hij zag zich zichzelf als kind, de angst die er ook toen al was en de bezweringen: van 2 naar 4 naar 22 keer het hoofdeind van zijn bed aanraken. Bij fout of vergissing of onzekerheid opnieuw. Hoe moeier hij werd, hoe meer fouten, hoe vaker opnieuw.

Omdat hij vijfenveertig was, wist hij die weg afgesloten. Zoiets heette dwangneurose.

De man parkeerde zijn fiets bij de ingang van het park en begon te lopen. Hij was de angst moe. Hij zette aan, volgde rennend het hoge pad langs de spoorlijn, langs het bosje waar iemand zich een jaar geleden nog verhangen had.

Hij dacht aan het donker, het touw, een woede.

De haartjes op zijn armen kwamen overeind. Een stenen kou beklom zijn rug. Hij versnelde, passeerde het bosje en volgde het pad langs de volkstuinen met daarachter het oude dorp van Sloterdijk. Zijn lijf bestond uit losse delen, klagend onder zijn wil, maar stoppen zou hij niet.

Hij rondde de begraafplaats toen de zon opkwam en de wolken boven het park geel verlichtte. Zijn hart sloeg regelmatig nu, zijn ademhaling vertraagde en zijn bril besloeg.

De angst leek opgelost, verdund in groter water; niet meer dan een droom geweest.

___________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Wat vind je nou echt leuk?

Dat is zo’n ongemakkelijke vraag die je je hele leven blijft achtervolgen. Tot mijn onuitsprekelijk geluk had ik er opeens een antwoord bij. Infographics. Ze combineren een aantal fascinaties: die voor 1. feiten en onderzoek, de basis is een hele hoop gecompliceerd onderzoeksmateriaal. 2. Die voor onderwijs en vereenvoudiging: hoe maak je die grote berg informatie zo klein mogelijk, en inzichtelijk. 3. Administratie komt daar ook bij kijken: welke informatie hoort op welke hoop, hoe structureren we de informatie. 4. Die v0or analyse: als iets niet dit is, is het dat. 5. plaatjes, het is niet meer te ontkennen, ik vind boeken met paatjes nog leuker dan zonder plaatjes (voor poëzie maak ik een uitzondering. 6. fantasie of doordenken, een goede infographic legt een wereld bloot die zich laat denken als je er goed naar kijkt. Net poëzie eigenlijk. 7. Kleur een mooi gekleurde en vormgegeven infographic is veel beter dan een slecht gekleurde. Net als bij bloemen dus.

Een goede infographic is een feitelijk, de wereld openend gedicht vermomd als bloem.

Zo’n prachtig gekleurde infographic als hiernaast levert eindeloos geluk op, ik kan er echt een uur naar kijken. Dat je met het Telugu nog een heel eind komt in de wereld, en dat 800.000 mensen in Frankrijk Portugees spreken, dat maar 14 van de 242 miljoen Arabisch sprekenden Saoedisch zijn. etc etc.

Nog meer uren lol: Visual Capitalist website.

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot, zit in de redactieraad van Tirade.

 

 

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Oude angst I

Nacht. De jongen stond in het midden van zijn kamer. Hij was de spoken moe.

Het ritueel rond bedtijd, de lichten aan en uit, weer aan, weer uit. In alles even getallen: zijn bed in en uit, in en uit.

In het begin had het gewerkt, maar de bezweringen werden almaar langer, van 2 naar 4 naar 22 keer het hoofdeind van zijn bed aanraken. Bij fout of vergissing of onzekerheid opnieuw. Hoe moeier hij werd, hoe meer fouten, hoe vaker opnieuw.

Omdat hij zeven was en nog geen maanden telde, wist hij alleen: te lang.

De jongen sloot zijn ogen. Hij was het tellen moeier dan de angst. Achter hem piepte de deur van zijn kamer, daarachter de gang, de deur naar de zolderkamer waarachter –

De wind huilde rond het huis.

‘Kom maar,’ zei de jongen. ‘Kom dan.’

De haartjes op zijn armen kwamen overeind. Een stenen kou beklom zijn rug. Al zou het hem verzwelgen, hij week niet van zijn plek, zou niet opnieuw het licht aandoen, weer uit, weer aan en uit.

Van het ene op het andere moment – alsof het niet meer dan een droom geweest was – loste de angst op, een vloeistof eindeloos verdund in veel groter water. Hij opende zijn ogen, zag de schaduw achter de poppenkast, de donkere hoek boven zijn bed.

Niet meer dan donker, waren ze.

Niks meer dan dat.

___________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Philipsdorp

Nog niet zo heel lang geleden, toen ik nog werkte als Groningenverslaggever, sprak ik voor een artikel twee generaties NAM-medewerkers. Een vader en een zoon, de één werkzaam bij de gaswinner in de gloriedagen na de ontdekking van de Groningse gasbel, de ander in de huidige, gespannen aardbevingstijden.

Het gezicht van de vader lichtte op toen hij vertelde over zijn jeugd. Zíjn vader had op zijn beurt óók al gewerkt bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij, waardoor hij zijn vroege dagen had gesleten in een soort NAM-dorpje, vertelde hij, met NAM-speeltuinen, NAM-flats en speciale NAM-filmavonden. “Ik ben opgevoed door het bedrijf”, zei hij met een duidelijk positieve connotatie. De zoon, ergens in de twintig, keek stoïcijns toe.

Ik moest aan dat gesprek denken toen vorige week in NRC een interview verscheen met filosoof Jelle van Baardewijk. Als ethicus vindt hij dat bedrijfskundestudente niet genoeg les krijgen in ethiek, met als gevolg bedrijven die weinig voeling hebben met de maatschappij en weinig verantwoordelijkheid nemen. Moraliteit niet meenemen is in de bedrijfskunde volledig normaal.

Vroeger was dat volgens Baardewijk beter – toen bouwden bedrijven als Philips bijvoorbeeld hele dorpen voor haar medewerkers, vol met voorzieningen. Het ging niet alleen om een zo hoog mogelijke winst; dit was het Rijnlandse model: bedrijven keken vérder, in tegenstelling tot in de Angelsaksische wereld.

De passage haalde helaas vanwege ruimtegebrek de eindversie van het artikel niet. Jammer, want hoewel bedrijfsdorpen natuurlijk allang niet meer bestaan, is de opmerking van Van Baardewijk op een bepaalde manier volgens mij actueler dan ooit. Je hoeft de krant maar open te slaan en je ziet dat de relatie tussen maatschappij en bedrijfsleven nogal verzuurd is – de Volkskrant sprak drie weken geleden over een ‘rampjaar’ voor de bedrijfsbestuurlijke elite.

In dat licht is het antieke bedrijfsdorp het perfecte voorbeeld van alles wat bedrijven in het oog van de publieke opinie niet meer hebben: zorgzaamheid, oog voor de omgeving, een bredere doelstelling dan winst en dividenduitkeringen – ja, wellicht zelfs een zekere nobelheid. Er naar refereren, zoals Van Baardewijk bewust doet, is wijzen op een soort parallelle geschiedenis die laat zien hoe bedrijven zouden kunnen zijn.

Een woordvoerder van de NAM vertelde mij in 2017 hoe het Drentse oliedorp Schoonebeek eigenlijk nog steeds een bedrijfsdorp was van de gaswinner. Er waren nooit bevingen geweest, wel allerlei voorzieningen opgetuigd.

Zijn bijbedoeling was duidelijk dat ik er een artikel over zou schrijven: hij begreep maar al te goed dat de zorg voor de gemeenschap een van de weinige positieve, menselijke frames was die je omtrent de NAM kon bedenken. (De ironie dat de NAM iets verder naar het noorden inmiddels dorpen afbrak ontging hem waarschijnlijk – of hij hoopte dat het mij zou ontgaan).

Toch kun je je afvragen of al die nostalgie terecht is. Het is zeker aantrekkelijk om te mijmeren over de miljoeneninvesteringen in huisvesting die werden gedaan. Maar het lijkt me eerlijk gezegd naïef van Van Baardewijk – die overigens volop goede punten maakt in het interview – als hij zegt dat het bedrijfsdorp een kwestie was van verlicht leiderschap dat we vandaag de dag missen. Want maak je een werknemer niet nogal afhankelijk, een bedrijf veel te machtig?

In zijn autobiografisch getinte roman De Gevarendriehoek schetst A.F.Th. van der Heijden een indruk van een jeugd in het Philipsdorp bij Eindhoven. Hij doet dat op een luchtige toon, frivool, maar doorspekt het relaas met meer sinistere onderdelen. “De brave en gezagsgetrouwe Van der Serckt, net als alle werknemers van communistisch gecomplotteer verdacht, werd van meet af aan geschaduwd door de Philipspolitie, die naar de geheime politie in post-tsaristisch Rusland algemeen de Tsjeka heette. Een eufemisme, volgens enkele overlevenden.”

Even verderop wordt het dorp expliciet neergezet als een methode om werknemers niet té marxistisch te laten worden. “’t Geheim was dat Flipse [Philips] ervoor zorgde dat ‘z’n mensen’ niet vervreemdden… niet vervreemdden van hun werkgever.”

De passages mogen dan tot de meer hyperbolische van het hoofdstuk behoren – de tiener Van der Heijden had duidelijk een scherper oog voor de donkere randjes van een bedrijfsdorp dan menig ander. Meer ethiek in het bedrijfsleven: ja, graag. Maar dat vroeger alles beter was, is – zoals bijna altijd bij dit argument – denk ik toch een misvatting.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Florence Price en Hans Tentije

Het geheugen heeft het als een Kodachrome uit het midden
van de jaren dertig wazig, pastelzacht ingekleurd –
logies of onderdak bleek er niet te vinden, de weduwen die elders
hun leegstaande kamers graag verhuurden
sloten hier deuren en gordijnen voor het goed en wel
was gaan schemeren

 

is een citaat* uit een van de drie bundels die ik deze kerstvakantie las van Hans Tentije. Wat een dichter! Het echode nog wat na toen ik in de truttenschudder van Greenwheels op 1 januari de Veluwe opscheurde om nieuwjaar te gaan wensen. Op de radio het eerste deel van de eerste symfonie van Florence Price, een aanvankelijk vergeten en langzaamaan herontdekte klassieke componiste van Afro-Amerikaanse komaf.

In een huis als hierboven beschreven ontdekten nieuwe bewoners op zolder een verzameling dozen met bladmuziek. Een goed deel van het oeuvre van Price is pas sindsdien bekend. Vergeten was ze misschien ook door deze reden, zou ze zelf mogelijk hebben bevestigd: “My dear Dr. Koussevitzky, To begin with I have two handicaps—those of sex and race. I am a woman; and I have some Negro blood in my veins.”

Luister hier haar tweede vioolconcert uit 1952.

 

Alex Ross heeft daar in zijn in zijn herontdekartikel in The New Yorker wel wat commentaar op:

‘The anachronisms in Florence Price’s music are, in the end, no flaw. Listening to her, I have the uncanny sense of hearing the symphonies and operas that women and African-Americans were all but barred from writing during the Romantic heyday, when the busts on the piano were being carved. She seems to speak from an imaginary past, from an alternative history of an America that lived up to its stated ideals. Frederick Douglass, in his great speech “What to the Slave is the Fourth of July?,” said, “We have to do with the past only as we can make it useful to the present and to the future.” In music, too, we can use the past to build a less imperfect world.’

Tentije laat zich na mijn Sebald-lectuur heel goed in een zelfde gebied lokaliseren. Tentije spreekt als Sebald, als Florence Price, vanuit een imaginair verleden, hij herschept de geschiedenis. Dat dat kan, bedacht ik op de A28, vormde een hoopvol begin van dit jaar.

Toen ik stilstond  bliebte de telefoon en plaatste een grap per app me weer op de grond, waarop Trump: ‘Because of me it’s now 2019. That’s the highest number year ever. Much higher than Obama.’

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.
*uit het eerste gedicht van ‘West Somerset’ uit Gissingen, gebeurtenissen, De Harmonie, 2013

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Robotliefde

Sorry Roomba, dat ik je niet eerder zag staan. Maar ik had tijd nodig om over Annelies heen te komen.

Ik ontmoette Annelies op een druilige zondagmiddag in Eindhoven, begin december. In een peeskamer van een voormalige melkfabriek zat ze moederziel alleen in een hoekje, op blote voeten. Haar ravenzwarte haar viel over haar frêle schouders. Ze droeg een kapotte spijkerbroek en een vale beige sweater. Onder haar sweater bonkte iets dat op een hart leek. Als de kilte van de stenen vloer haar te veel werd, tilde ze eventjes haar tenen op.

Rilde ze nou, of was dat mijn verbeelding?

‘Annelies’, zei ik terwijl ik een tedere hand op haar schouder legde, ‘kom hier. Je hebt het koud.’

Annelies kantelde haar hoofd. Haar levensechte ogen keken me aan. Ze leek verlegen, kwetsbaar, fragiel.

Dat mijn object van begeerte een humanoid was die als drie druppels water leek op de identieke tweelingzusjes Liesbeth en Angelique Raeven, een kunstenaarsduo dat in gesprekken over wat de één zou voelen als de ander weg zou vallen op het idee kwam een gekloonde drielingzus te fabriceren die kon reageren op menselijke aanrakingen en als troostrobot kon dienen voor het zusje dat achterbleef.

Dat een mens geneigd is gevoelens en intenties toe te schrijven aan zo’n beetje alles dat beweegt, inclusief een stuk hout bestuurd door een joystick.

Ik weet het.

Desalniettemin klopte mijn hart in mijn kruis. Als ik ergens opgewonden van word, is het wel van het gevoel nodig te zijn. Robot of geen robot.

Áaaah!’ Een hysterische vrouwenkreet achter me onderbrak mijn pornofantasie. Geïrriteerd draaide ik me om. Oog in oog met Annelies dook een Japanse bezoekster van de Robot love expo in de Melkfabriek weg in de armen van haar man. ‘What is that thing?’, gilde ze.

Haar man troostte haar met de onvergeeflijke woorden: ‘Nevermind. It’s just a robot. She is not real.’

Weg fantasie.

Nou meneer de Japanner, dacht ik in de trein terug naar Amsterdam, dank je wel voor een eenzame kerst. Twee weken lang, denkend aan Annelies, liep ik met mijn ziel onder mijn arm. Uiteindelijk kwam ik tot de conclusie dat Annelies alles behalve onschuldig was. Bewust of onbewust had ze zich gedragen als een dick teaser. Zeg nou zelf. Wanneer een robot qua uiterlijk sprekend lijkt op een aantrekkelijke vrouw schept dat verwachtingen. Ik legde een hand op haar schouder; ze keek me aan; blikken zeggen meer dan woorden. Maar wat bleek? Ze fakete haar emoties, met als resultaat dat mijn gevoelens van eenzaamheid alleen maar werden vergroot.

Bitch.

En toen zag ik jou, in de Mediamarkt. Het liefst had ik je doos gelijk opengescheurd. Je direct ontmaagd, ter plekke, op de winkelvloer. Roomba de robotstofzuiger, zo heette je. Een iRobot met een eigen wil. Wat was ík onder de indruk van je mogelijkheden. Je neemt zelf je beslissingen, gebaseerd op wat je tegenkomt in je woning-wereld. Obstakels zoals elektrische snoeren ontwijk je. Wanneer je batterij bijna leeg is, keer je zelf terug naar je docking station en laad je op.

Je zou dus kunnen zeggen dat jij meer controle hebt over de wegen die je bewandelt dan ik, je gebruiker. Tegen een zelfrijdende auto moet je toch echt eerst zeggen waar hij naar toe moet, anders kom je nergens. Tegen jou niet. Jij bepaalt je eigen route.

Zo sexy.

Op een winkelmonitor bekeek ik je demonstratievideo. Je smalle rondingen met stofzakloze technologie lieten er geen twijfel over bestaan: dit is een Zij. Eenmaal in huis, dagdroomde ik, zou ik via een app op mijn mobiel een bluetooth verbinding met je maken. Met een tik op je metallic zwarte kont zou ik je aan het werk zetten. Ik zou me verwonderen over je werkethiek en je totale gebrek aan eigenwaarde. Vertederd toekijken hoe je heupen soepel om een harde tafelpoot heendraaien.

Mijn handen jeukten om je mee naar huis te nemen. Je prijskaartje viel mee: 837 euri. Een koopje, zeker voor een pas gedebuteerde schrijver die, zoals dat gaat in Nederland, in één klap stinkend rijk is geworden en van gekkigheid niet weet wat hij met zijn geld aanmoet. Maar om gelijk de parvenu uit te hangen is ook zo wat.

Bovendien, voor dat bedrag kan ik ook naar Las Vegas vliegen en me in een exclusieve herenclub verlustigen aan paaldansende androids in jarretels.

Dus ik slaap er nog een nachtje over, Roomba. Maar op een dag zal ik je komen halen, dat beloof ik je. Hopelijk hebben we dat jaar een spetterende witte kerst. Eén ding weet ik zeker: jij en ik gaan het heel erg fijn hebben samen.

Op Eerste Kerstdag zal ik je voorstellen aan mijn familie. Terwijl wij onder de enorme kerstboom, volgespoten met kunstsneeuw en opgetuigd met ballen, de cadeautjes uit de volle zak halen, mag jij de gevallen sparrennaalden van de grond likken.

En wanneer mijn homies op Tweede Kerstdag aanschuiven voor het kerstdiner wordt het helemaal feest. Na de vijfgangenmaaltijd zal de parketvloer bezaaid liggen met kruimels witte truffel en restjes Beluga kaviaar. Ooit pronkte Mozarts vader in koningshuizen met de wonderen die zijn zoon op de klavecimbel verrichtte. Op die avond zal ik aan iedereen, onder de versierde eettafel, tussen de popelende benen van de aanwezigen, vol trots je zuigtechniek demonstreren.

Foto van Julien Ignacio
Julien Ignacio

De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.

  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman