Het verzet

De meeste van mijn vrienden hadden jaren voordat ik ze had al kinderen, en wat me in die tijd opviel was dat ze vooral klaagden.

Ze beschreven hun gezinsleven als het voeren van een klein en overspannen bedrijf, en aan hun koppen was te zien dat ze meer dan klaar waren voor een vroeg pensioen.

Toen ik dit een keer tegen vriend Jochem zei, leek hij te schrikken. Hij zette zijn bier weg en gebaarde dat ik met hem mee moest komen, het drukke café uit.

‘Dat is stom van ons,’ zei hij. ‘We zijn onder elkaar en dan wordt de liefde die zo’n kind meebrengt bekend verondersteld: dat is de basis. Gaan we samen uit, dan klagen we vooral.’

Ik nam me voor het anders aan te pakken, maar doe exact hetzelfde; wissel blikken van verstandhouding met de ouders op het schoolplein, verberg mijn kateradem in mijn sjaal en praat mee over de zware nachten, over racen door de stad om alle sportclubjes op tijd te halen.

Een vorm van verzet, lijkt het. We kunnen maar niet accepteren dat we zoveel moeten, weinig tijd voor onszelf hebben. Als de schoolbel gegaan is en ik op de fiets stap om aan mijn werkdag te beginnen, valt er een last van mijn schouders. Het enge is: die last heeft misschien wel hetzelfde gewicht als waarover ik het vorige week nog had.

Ik weet dat in deze stukjes veel over de liefde voor mijn kinderen te lezen is, maar die beleef ik vooral intens bij het schrijven ervan, wat ik doe als Nadim en Ada slapen.

Zou het niet andersom moeten zijn? Zou ik me niet juist op moeten laden aan hun aanwezigheid; aan deze jaren waarin ze me nog zo nodig hebben en we samenzijn op een manier die heel erg eindig is?

‘Zie het dan,’ lijken onze kinderen te zeggen met hun kakluiers en jamwangen, hun sloophandjes en de duizenden gevaren waarmee ze ons hartverlammingen bezorgen. ‘Verzet is zinloos, het maakt je alleen maar ongelukkig.’ 

En de hardste, de hartebreker die nooit zijn doel mist: ‘Je gaat spijt krijgen van elk moment waarop je voor jezelf koos.’

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Van Westerbork naar Palestina?

‘Max en Else Keilson – ja, hier zijn ze.’ De man van het Rode Kruis in Amsterdam heeft de twee namen gevonden in de cartotheek van de Joodse Raad. Er staat iets bij: ‘16. 11 Auschwitz’. Hun deportatiedatum. De man lijkt wel blij, schrijft Hans Keilson later, dat hij mij zulke goede service kan verlenen.

Het is zomer 1945. Door de inlichtingen die hij heeft gekregen, weet Hans Keilson vrijwel zeker dat zijn ouders dood zijn, maar tegen beter weten in blijft hij denken dat vader nog in leven zou kunnen zijn. Moeder leed aan een darmziekte en was broodmager toen ze naar Westerbork moest. Voor haar is er zeker geen hoop meer. Keilson zegt het niet, maar zelf denk ik soms: misschien is ze onderweg naar Auschwitz overleden.

In het stadje Bad Freienwalde hadden de ouders een textielwinkel, die voor de Eerste Wereldoorlog goed liep. Maar Max moest naar het front in Noord-Frankrijk en in de verkoop kwam de klad. De naoorlogse mega-inflatie en later de economische wereldcrisis deden de zaak uiteindelijk de das om. Het echtpaar verhuisde naar Berlijn en probeerde daar de touwtjes aan elkaar te knopen. Ze hadden een huurder, voor wie Else ook de was deed. Vader knapte huishoudelijke karweitjes op bij vrienden, zoals ramen lappen en kleedjes uitkloppen. Vernederend voor een man die ooit eigen baas was. Moeder klaagt dat ze al vier jaar geen nieuwe hoed heeft kunnen kopen, vader lijkt niet eens ontevreden. Lange tijd draagt hij hetzelfde nette pak, al ziet hij na een tijdje wel in dat zijn rode das z’n beste tijd gehad heeft. Af en toe eten ze bij de Jüdische Reformgemeinde, in een zaal met honderdvijftig mensen. De maaltijden zijn daar goed en goedkoop. Hoe eenvoudiger en kleiner het leven van Max en Else wordt, hoe meer ik met ze te doen heb.

Wanneer tijdens de Kristallnacht in november 1938 in heel Duitsland synagoges in vlammen opgaan en Joodse winkels worden vernield, is de schok enorm – zeker ook bij Hans, die inmiddels twee jaar in Nederland zit. Hij weet gedaan te krijgen dat zijn ouders toestemming krijgen om naar Nederland te komen. ‘Wir sind wieder Menschen,’ verzucht vader in een brief aan zijn dochter in Palestina als ze eenmaal in Holland zijn. Zijn vrouw en hij zijn niet alleen opgelucht dat ze niet meer hoeven te leven in een sfeer van fel antisemitisme, ze genieten ook van simpele dingen als boter, eieren, fruit en goede koffie.

Als de oorlog uitbreekt en in de loop van de tijd de maatregelen tegen de Joden strenger worden, besluiten de ouders niet onder te duiken. Door de ziekte van moeder gaat dat niet en vader wil haar niet in de steek laten. In 1943 worden ze opgepakt en naar Westerbork gebracht, waarschijnlijk per auto: het transport van Naarden naar Drenthe gebeurt ‘netjes’.

Er komen enkele korte brieven en kaarten uit Westerbork. Het is aandoenlijk dat Max rode tulpen naar zijn vrouw in het kampziekenhuis komt brengen op haar verjaardag. En het is verschrikkelijk om te lezen hoezeer ze zich allebei vergissen. Het feit dat hun dochter in Palestina woont geeft ze het recht, denken ze, om naar dat land te reizen: ze staan op de nominatie voor een zogeheten Palestina-certificaat. Max Keilson vraagt het voor de zekerheid allemaal nog eens na bij de Joodse Raad, die kantoor houdt in Westerbork. Alles is in orde.

Op een dag wordt de Palestina-lijst plotseling ongeldig verklaard, waarschijnlijk omdat een van de deportatietreinen anders niet vol komt. Op dinsdag 16 november 1943 om half zeven in de ochtend moeten Max en Else vertrekken. Het is koud: die nacht heeft het een halve graad gevroren. Tot in de zomer van 1945 hoort Hans Keilson niets meer over zijn ouders.

JosJos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Mondriaan in Flevoland

Er is maar één provincie waarvan ik lang heb gedacht dat het handig is om je er per auto te verplaatsen. In Nederland volstaat meestal de fiets – met hulp van de trein – als ideaal exploratiemiddel, maar in Flevoland gelden andere regels. Als alle normale verhoudingen tussen afstand, vegetatie en bebouwing verwrongen worden, vraagt dat wellicht ook om ander vervoer.

In 2012 besloot ik impulsief naar een kennis te fietsen in Biddinghuizen. Dat eindigde in een vrij dramatische Odyssee. Uitgedroogd en verbrand stond ik met mijn stadsfiets op het exacte midden van de Flevopolder, op de kruising van de Vogelweg en de Reigerweg, met nog een flink aantal kilometers te gaan.

De bijna uitgestorven Vogelweg bleek dertig kilometer lang geen bewoonde wereld te doorkruisen. Voor en achter me lag een groene woestijn van bijna Amerikaanse allure, het enige gebied in Nederland waar je in je auto veilig de cruise control kan aanzetten.

(Overigens biedt de trein ook iets van een alternatief om de vijandigheid te lijf te gaan: op de Hanzespoorlijn zie je het – zoals zo vaak in Nederland – meteen. Komend vanuit Overijssel, door de tunnel, zijn alle boompjes, coulissen en huizen meteen verdwenen. De beweging van het windmolenleger slaat in eerste instantie valselijk over op de rest van het landschap: even denk je dat er van alles gebeurt.)

Mijn favoriete Zomergasten-moment stamt van twee jaar terug, toen ik ademloos naar de tv keek terwijl landschapsarchitect Adriaan Geuze uitlegde hoe de Flevopolder in feite een abstract Mondriaanschilderij is. Het midden is bijna geometrisch perfect ‘vrijgemaakt’, de randen zijn opgevuld met plaatsen als Almere en Zeewolde.

Dat maakt het binnenland handig voor de landbouw. Maar het creëert als bijeffect een bijna cynisch, gedisciplineerd, zwijgend, tuchtig landschap, waar alle menselijkheid uit verdwenen is, als een Bordewijk-klaslokaal. Als Dostojevski schrijft dat Sint-Petersburg de meest opzettelijke stad ter wereld is, dan is de Flevopolder het meest opzettelijke landschap.

Of is dat de verkeerde blik? Is het nog wel een landschap als niets aan het toeval is overgelaten, als het helemaal niet ‘bedoeld’ is als landschap? In het kleine boekje Recht door Zee van Maarten Metz – een van mijn helden – doet de relatief onbekende auteur verslag van een aantal nachtelijke voettochten over rechte paden naar het middenin Flevoland gelegen landschapskunstwerk Observatorium van Robert Morris. Het is een knettergekke onderneming waarbij Metz bij vlagen al lopende bijna in slaap valt. Een enkele keer denkt hij luchtspiegelingen waar te nemen.

Metz neemt Flevoland van begin af aan eigenlijk niet serieus. Hij ziet de provincie – en de onbewuste echo naar Mondriaan mag duidelijk zijn – als één groot abstract landschapskunstwerk, een uitnodiging aan de kijker om met het gebied te interacteren en om er jezelf te onderzoeken. Dat maakt het geheel dragelijker: mooi of lelijk wordt het niet, wel een stuk spannender.

Toen ik eerder deze zomer voor een tweede keer, zes jaar later, bij mijn kennis in Biddinghuizen langsging, pakte ik dan ook weer de fiets. Wéér eindigde ik zwetend langs een autoweg, met te weinig water op zak. De bomen boden niet genoeg beschutting, mijn huid vocht tegen verbranding. Maar ook was er voor het eerst die ongewone sensatie: de zeldzaamheid van bewegen ín abstractie, het op pad zijn in symmetrie.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Tempo doeloe, mijn hoela

In een wat wonderlijk, licht naïef stuk van Kester Freriks in de NRC over dat we het verleden van Nederlands-Indië niet moeten vernietigen door alleen met schuldgevoel naar die periode te kijken, stelt hij onder meer: ‘Wat vaak vergeten wordt is hoe belangrijk de Nederlandse koloniale tijd in Oost-Indië óók was voor de mensen die destijds inlanders heetten of inheemsen, de koloniale bevolking.’ Het stuk is geschreven ter promotie van zijn boekje Tempo Doeloe, een omhelzing waarin volgens de begeleidende teksten ‘heimwee geen verboden woord is’.

Het lijkt wel alsof Freriks nog voordat die goed aangevangen is de gehele discussie bij voorbaat wegpoetst. ‘Hoe belangrijk de Nederlandse koloniale tijd in Oost-Indië óók was voor de mensen die destijds inlanders heetten of inheemsen, de koloniale bevolking.’ Het naïeve in Freriks stukje schuilt hierin dat hij beweert dat het ‘intussen verboden is om te zeggen dat een leven doorgebracht in de archipel een gelukkige tijd was, misschien de gelukkigste die men min of meer heeft gekend.’

Maar voor wie dan, Kester, daar gaat het toch om?

Ik breng ze toch nog maar even in herinnering die ‘inheemsen’ en dan in een tekst uit het bij deze uitgeverij verschenen Volledige werk van Multatuli, deel 9, blz 202, een schrijven van de Resident aan de bewoners van de residentie Menado, op Celebes nu beter bekend als Sulawesi:

‘Ontvangt ze dus gelijk een gehoorzaam kind die ontvangt, wetende, dat ze komen van een vader, die dat kind liefheeft! Tot nog toe waart gij verpligt de rijst, die gij voortbragt, te leveren aan het Gouvernement, en gij ontvingt daarvoor betaling.

Die betaling was laag gesteld, en het Gouvernement verkocht die rijst met winst.

Dat was billijk, want de groote kosten, die nodig waren om uw land zoodanig te besturen, dat gij daarin met vrouwen en kinderen aangenaam leven kondet, moeten natuurlijk enigermate vergoed worden. ‘

En dit is dan nog een citaat van een ambtenaar waarvan wij later terecht zijn gaan vinden dat hij in wezen aan de goede kant stond. Maar hier staat dus: wij hebben u uitgebuit om het geld te hebben u te kunnen knechten. En u leeft daar zo aangenaam van. Ja, de ‘Nederlandse koloniale tijd in Oost-Indië was óók voor de mensen die destijds inlanders heetten of inheemsen, de koloniale bevolking, zeer belangrijk.’

In een uitstekende repliek in dezelfde krant schrijven historici ‘We moeten een nieuwe balans vinden tussen geschiedschrijving, collectief geheugen en persoonlijke herinnering: Vergangenheitsbewältigung noemen de Duitsers dat. Het is jammer dat het grootste deel van Freriks’ stuk in schril contrast staat met deze genuanceerde en humane laatste overpeinzing.’

Kester is alweer begonnen met heimwee, voordat er überhaupt een aantal humane overwegingen de revue passeerden. Ik denk dat dat prematuur is en we ons eerst nog even moeten gaan schamen.

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Heeft een heel gelukkige tijd gehad in Sulawesi, maar moet toch veel nadenken over ons koloniale verleden.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Over het beleven van de dood

De dood beleeft men niet, schreef Ludwig Wittgenstein eens en ik heb jarenlang deze zin met instemming meegedragen. Maar de laatste tijd is mijn sympathie voor dit citaat gesleten en voel ik me geroepen er in opstand tegen te komen. Deze maand is het twintig jaar geleden dat ik L. verloor. De dood kondigde zich in haar aan. Het was onwerkelijk en angstaanjagend om te zien. Als wij uit stenen zouden bestaan dan was het L. die bij elke steen van haar eigen lichaam kon vertellen waarom hij daar niet hoorde. Ze begon zichzelf af te breken. Uiteindelijk verhing ze zich in haar kamer. Het was een zorgvuldig geplande en met diepe wanhoop beargumenteerde laatste daad.
Ik wist maanden voordat dat ze zou stoppen met leven dat ze het niet zou redden. Je kon de dood door haar leven zien groeien. Je zag het in haar lijden, je hoorde het in haar woorden, je zag hoe ze uit elkaar viel en daar te weinig tegenover kon stellen.
En deze dagen zie ik de dood ook komen voor de moeder van J, mijn vrouw. Hier komt de
dood verkleed als ziekte: kanker. Je ziet een leven langzaam bezwijken, verzwakken, vergaan. En hoewel de gehele gedaante van de dood in een zieke nog achter leven schuil gaat, beleef je de dood wel degelijk. Als toeschouwer, maar ook als stervende.
Dat men de dood niet beleeft is een bewering die ik nog steeds begrijp. Als de dood het einde van alle ervaring, van al het beleven is, dan kun je de dood zelf niet ervaren, niet beleven. De aanname is hier wel dat de dood een einde is. Wie gelooft dat de dood slechts een overgang is naar een ander ‘leven’ kan bezwaar maken tegen deze bewering.
Waar ik bezwaar tegen maak is dat Wittgenstein met een liniaal de dood gelokaliseerd heeft alsof het een punt in ruimte en tijd is: het punt van de overgang van leven naar dood. Maar de dood is vaak veel meer dan dit ene kleine moment. Het idee dat de dood keurig te begrenzen en af te bakenen zou zijn, is onzinnig. De dood heeft vage randen. Er is geen scherpe grens tussen dood en leven. Zelfs de aankondiging van het sterven behoort tot dood. Het vreemde is dat Wittgenstein een paar jaar later ook begreep dat het onzinnig is om begrippen zo nauwkeurig te willen afkaderen of te begrenzen door exacte definities. Zijn latere werk gaat over weinig anders dan juist dit. In plaats van te geloven in waterdichte definities begon hij over ‘familiegelijkenissen’ en vage grenzen van begrippen. Alleen over de dood had hij het niet meer.
Misschien dat ik de laatste maanden familiegelijkenissen zie tussen de toestand van mijn schoonmoeder en hoe L. twintig jaar geleden zich de dodelijke vernieling in dacht. Die vergelijking is vergezocht want de situatie van een oude vrouw die kanker heeft laat zich nauwelijks vergelijken met een vrouw van dertig die zelfmoord pleegde. En toch meen ik overeenkomsten te zien. Het leven trekt zich terug, de krachten nemen af en de zekerheid dat dit onomkeerbaar en niet lang vol te houden is groeit met de dag. Dat beleven is de dood.

Foto van Machiel Jansen
Machiel Jansen

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Het gewicht

IMG_8165Toen onze dochter net geboren was mocht ik haar aankleden. Ik tilde haar uit de armen van de verloskundige en Ada was licht genoeg om weg te vliegen, maar ook toen al: dat gewicht.

Hier was de aanzet tot iets, een leven, de wens om beet te pakken, in te nemen, te tasten en te streven naar staan.

Rivieren zijn niet meer dan de wens zich in de armen van de zee te storten, en zo is een kind dat wordt geboren het ontwaken van een wens, een drang, een onuitgeschreven hunkering.

Dit jaar bouwde ik een pergola op het dak, ik zaagde balken en liep splinters op. Eerst maakte ik de staanders, toen de dragers en aan een daarvan twee ogen, twee touwen en een plank.

Ik zette Ada op haar schommel en ze lachte zoals ze lachte toen ze haar eerste perzik at: haar ogen dicht haar wangen bol haar hoofdje in haar nek.

‘Hoger!’ riep ze, nog voordat ik iets had gedaan.

Ik trok de schommel naar achter en voelde de spanning in haar armen door de touwen heen. Ada’s armen zijn kort en bonkig, staan bol van de wens die Ada is.

Bij elke duw voelde ik het rekken in me; bij elke terugkeer het geluk, de tijdelijkheid ervan, een korte gewichtsloosheid en dan weer: kwijt.

‘Hoger!’ riep ze, en ik duwde haar nog harder van me af, omdat dit de afspraak is. We geven armen en benen aan een drang en dat kan er alleen maar toe leiden dat die drang bij ons vandaan loopt, haar reis begint die uitmondt in de zee.

_____________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Bibi Roos
    Bibi Roos

    Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten.
    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.