Een doos met verkruimelend papier

Hans Keilson had zich in 1928 in Berlijn laten inschrijven als student medicijnen. Naast zijn studie volgde hij een opleiding tot sportleraar en speelde hij in een jazzbandje. Viool en trompet waren zijn instrumenten. Hij moet zich hebben vermaakt. ‘Hauptsache, die Kapelle amüsiert sich’ – onder dat motto speelde het groepje op feesten in heel Berlijn.

Soms denk ik: Keilson heeft de gouden jaren van Weimar-Berlijn nog meegemaakt en die tijd werd in zijn latere leven een ideaal, een droom uit het verleden om naar terug te verlangen. Het is een theorie waar ik voorlopig aan vasthoud, maar die ik nog nergens bevestigd heb gekregen, niet in interviews en niet in artikelen.

In 1933, toen Hitler al aan de macht was, studeerde hij nog. Ik vroeg me af hoe moeilijk of makkelijk hij het als Joodse student had. Dreigde hij niet van de universiteit te worden weggestuurd? Om informatie te krijgen raadpleegde ik afgelopen zomer het archief van de Humboldt-universiteit. Het hoofdgebouw is centraal gelegen aan Unter den Linden, maar voor het archief moet je op een andere plek zijn. Per taxi hebben weduwe Marita Keilson en ik ons ernaar toe laten brengen. We reden zo lang in oostelijke richting door Berlijn dat we dachten: er is een vergissing in het spel, we zijn al bijna de stad uit. Maar zie, op een soort bedrijventerrein stond een modern gebouw waar het universiteitsarchief was gevestigd.

In een doos met verkruimelend papier zoals je dat als onderzoeker stiekem mooi en een beetje romantisch vindt, deden we een ontdekking: een vragenformulier dat Hans Keilson in 1933 als Joodse student moest invullen. Hij diende informatie te geven over zijn ouders en grootouders: hoe heetten ze, wat voor werk deden ze, welke godsdienst hingen ze aan? Bij ieder familielid luidde zijn antwoord op de laatste vraag, als een refrein: Jude. Hij moest melden of hij lid was, of was geweest, van politieke partijen of studentenverenigingen als de Demokratische Studentengruppe, de Sozialistische Studentenschaft en nog een paar verenigingen die de nazi’s onwelgevallig waren. En hoe zat het met lidmaatschap van marxistische of antifascistische groeperingen? De vragen waren een poging om zijn politieke zondigheid in beeld te krijgen en zijn uitsluiting als student mogelijk te maken. Bij Keilson werkte het niet. Hij was bij geen enkele organisatie betrokken, ook niet in het verleden. Zijn afzijdigheid kan een les zijn geweest van zijn vader, die een textielzaak had en geen klanten wilde verliezen: hij sloot zich niet aan bij wat voor politieke groep of partij dan ook en discussieerde buitenshuis niet over de actualiteit.

Gunstig om te vermelden op het formulier: vader was in ’14-’18 onder de wapenen geweest. Nauwkeurig, zich ongetwijfeld bewust van het belang van de informatie, schreef Hans Keilson dat zijn vader had gediend in het 7. Armee Korps en drager was van het Ehrenkreuz II. Klasse. Doordat de nazi’s in deze tijd tenminste nog enige achting konden opbrengen voor oorlogsveteranen en hun zoons, viel de beslissing over Hans gunstig uit: ‘Gegen ein Weiterstudieren bestehen keine Bedenken, da der Vater als Frontkämpfer anzusehen ist.’

Het zag er voor de Joodse student dus nog niet eens zo slecht uit. Hij deed zijn examens en haalde alles. Toch kwam er een kink in de kabel. Hij mocht zich pas arts noemen als hij zijn praktijkjaar (‘co-schappen’) had gedaan en dat was alleen mogelijk bij het Jüdisches Krankenhaus. Daar was het te druk: alle net afgestudeerde Joodse aspirant-artsen probeerden in dat ene ziekenhuis een plek te krijgen. Bovendien blokkeerden naziregelingen steeds meer de mogelijkheid voor Joden om zich als arts te vestigen. De deur naar een toekomst als medicus ging dicht.

Terugblikkend schreef Hans Keilson in zijn Dagboek 1944 dat een leven als huisarts hem nooit aantrekkelijk had geleken. Hij zou de praktijk van zijn oom Hermann in Hamburg overnemen, dat was de afspraak. Daar zou hij dan vanaf zijn 25ste als ziekenfondsarts levend begraven zijn geweest. In zijn hart wilde hij graag dat ‘iets’ het zou verhinderen. Dat ‘iets’ was gekomen: Adolf Hitler. Zo was die man toch nog ergens goed voor geweest. Met een zeker plezier heb ik de dagboekaantekening begin dit jaar voorgelezen op een Keilson-avond in een literair café in Hamburg.

JosJos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

 

In de Oorshop

Het beschuitdebacle

Afgelopen week schreef tv-recensent Arjen Fortuin in NRC over de ‘geheime talkshow’ Na het Nieuws. Het programma staat schijnbaar op zo’n vreemde tijd geprogrammeerd dat het makkelijk gemist is. Fortuin besloot, na enig ethisch gedelibereer, het geheim toch te delen: het programma was te goed om onopgemerkt te blijven.

Ik kan me heugen in het feit dat mijn reikwijdte hier op dit blog nog altijd wat beperkter is dan die van Fortuin in NRC. Als ik hier begin over het dorpje Jisp, dan kan ik er direct achteraan glimlachen dat het dorp ook niet snel overspoeld zal worden door bezoekers. Die morele kwestie is comfortabel snel afgehandeld.

Het kan wat flauw lijken om de aandacht te vestigen op een fraai Noord-Hollands dorpje onder de rook van de hoofdstad – daar zijn er toch genoeg van, zou je denken, en wie in Amsterdam woont kent ze waarschijnlijk vaak ook wel. Maar in een verder weinig exotische streek (waar de stad zich bijna altijd op een of andere wijze aan je opdringt) is dit mijn favoriete exotische eiland.

Ikzelf eindigde er vorige maand per ongeluk nadat mijn moeder naar het naastgelegen Wormer verhuisde en ik – in een poging mijn gematigde antipathie voor de eentonigheid van het Noord-Hollandse landschap te overwinnen – de omgeving besloot uit te kammen. Jisp (houten huisjes, één straat, fraaie kerk, hobbelende buurtbus) ligt aan het uiteinde van de woeste gebouwenzee van de regio Amsterdam, de strook die zich uitstrekt van Abcoude in Utrecht tot Wormerveer in het noordwesten. Die je in drie kwartier met de sprinter doorkruist, elke twee minuten stoppend – de ruggengraat van de regio.

Aan de top ligt Jisp, daar direct achter, aan de noordkant van het dorp, stopt de Randstad en begint de streek van Gerbrand Bakker. (Ik zie in de titel Boven is het Stil altijd ‘Boven Amsterdam is het stil’ – maar uitlezen moet ik het nog steeds.) De identiteit in het landschap keert terug. Na Jisp wordt weer bij de grond gehoord, in plaats van er alleen op gewoond.

Jisp ontspringt op alle mogelijke manieren de dans van de regio, die er volledig omheen plaatsvindt, als een weiland in het midden van een snelwegknooppunt. Het Britse verkeersbureau runde een decennium terug een inmiddels klassieke reclamevideo waarbij je moet tellen hoe vaak een team basketballers de bal overspeelt. Die taak sleept maagdelijke kijkers zo mee dat ze totaal missen dat er een moonwalkende beer door het beeld loopt. Boodschap: in het verkeer mis je snel iets waar je niet op let. Dat is Jisp. (Maar wie de berenvideo al kent, ziet alleen de beer.)

Het dorp is het op alle manieren nét niet – en daarom nét wel. Je moet ook eerst voorbij Purmerend of Wormerveer – dat is niet mis (en niet leuk), voor wie vanuit Amsterdam een stukje gaat fietsen. Alle toeristische streekbussen op weg naar De Rijp, Middenbeemster, de Zaanse Schans, Edam en Volendam komen er niet eens bij in de buurt. De theetuin is er leeg – hier nauwelijks zondagmiddagtrippers. De agressief-industriële Zaanstreek (om de hoek, je ruikt de chocoladefabriek) kreeg hier net geen voet aan de grond.

Eenmaal aangekomen heb je een bijna 360-graden panorama over een enorm gebied ten noorden van Amsterdam – waar je zelf zo heerlijk los van staat, alsof je vanuit een raam met spiegelglas naar buiten kijkt. Je ziet de streek en haar bedrijvigheid voor je ogen gebeuren, de nieuwe, grote poort-achtige flat aan de Houthavens, 12 kilometer verderop, de fabrieken van de Hoogovens in IJmuiden, de galerijflats van de Zaandamse wijk Poelenburg, de molens van de Zaanse Schans, de contouren van Purmerend, de kerktoren van De Rijp.

Aan het voorzichtig richting de vaart leunende oude stadhuis, vol grootstedelijke allure, kan je aflezen dat Jisp in de tijd van de VOC groot werd door het maken van scheepsbeschuit. Amsterdamse beschuitbakkers pikten dat niet, en stelden een verbod in voor Jisper beschuit in hun stad. Exit tientallen bakkerijen; dat was het einde van de welvaart en de groei van het stadje.

De huidige bewoners zullen het oude Amsterdam alleen maar dankbaar zijn voor hun destructieve blokkade die de gestage ontwikkeling deed stokken. De hoofdstedelijke vergetelheidspogingen hebben zo goed uitgepakt dat de Amsterdammers Jisp zelf ook vergeten lijken – de geschiedenis liet het dorpje na het beschuitdebacle gedachteloos links liggen. Volgens de wetten van de ironie zou een herontdekking vanuit de hoofdstad niet lang meer op zich moeten laten wachten – maar gelukkig wijst nog niets daar op.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Fouten maken

Aan mijn fouten til ik zwaar. Er hoeft weinig te gebeuren of ik lig een nacht wakker.

Functioneel lijkt dat aan de oppervlakte niet; je zou kunnen zeggen dat een slechte nacht een kans op fouten zelfs vergroot. Hoe fijn zou het zijn om een fout te registreren, er mijn conclusies uit te trekken en dan met die bagage, fris, aan een nieuwe dag te beginnen.

Als eerste is er altijd de behoefte de gemaakte fout terug te draaien, te wensen dat ik hem niet had gemaakt. De fout wordt door mij als on-eigen ervaren, iets wat niet bij me hoort en waarvan ik afstand wil doen.

Dit lukt niet omdat ik mijn fout steeds herbeleef, bedenkend op hoeveel manieren hij ook niet had hoeven gebeuren. Aan het einde van de nacht zit ik dan vooral met machteloosheid. Gedane zaken enzovoort.

Stap twee is dat ik in kaart breng hoeveel van de fout mijn schuld was en daar – waar mogelijk publiekelijk – verantwoordelijkheid voor neem. Dit lijkt de ergste angel eruit te halen, en brengt al iets meer rust met zich mee. Hoe ik me daarna óók voel: verkleind, kwetsbaar, vreemd genoeg ook dankbaar.

Wat er misgaat is doorgaans het gevolg van haast. Een ander mens zou besluiten alles langzamer te doen, maar zo werkt het bij mij niet.

‘Shine a light on the darkness and it will go away,’ zei Beth Hart in een interview met mijn vriend Arjan. Kijk naar deze uitvoering van I Leave the Light on en lees dan verder.

Misschien zijn mijn fouten eigener dan ik dacht; bedoelen ze het goed met me en proberen ze me iets te vertellen.

Zoals in alle donkere dromen verdwijnt de dreiging wanneer je hem omhelst. Die boeman in je nachtmerries is een deel van jezelf dat toegang tot je bewustzijn zoekt.

‘Gil,’ lijkt mijn fout te zeggen, ‘hier is een kans om te houden van een persoon die soms dingen verprutst. Een foutloos mens is geen geloofwaardig personage.’

‘Ik hoor er óók bij,’ zegt mijn fout. ‘Let me in.’

Gisteren overleed mijn vriend Rudie. Ik had nog één keer langs moeten gaan. Meer moeten doen. Er leek nog tijd te zijn tot die er, opeens, niet meer was.

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was jarenlang redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De enige Jood in Bad Freienwalde

Toen er begin jaren negentig een biografische documentaire over schrijver/psychiater Hans Keilson werd gemaakt, vonden de filmers het een goed idee om alle scènes in zijn geboorteplaats ’s winters te draaien. Zo ontstond er iets kils en ijzigs, net alsof het daar in het kuurstadje Bad Freienwalde an der Oder, zestig kilometer ten oosten van Berlijn, nooit lente of zomer werd.

Ik ben intussen drie keer in Freienwalde geweest, de eerste keer was in 2015, samen met weduwe Marita Keilson, om gedichten voor te lezen in de Hans Keilson Stadt- und Kreisbibliothek. Het was eind mei, mooi weer, en het publiek was zo vriendelijk als je je maar kon wensen. Er werd geluisterd met een aandacht die in Duitsland soms dieper, intenser lijkt dan in Nederland.

De bibliotheek was gevestigd in een goed onderhouden pand in een mooie straat. Bijna heel Freienwalde zag er zo uit: opgeknapt, gerepareerd. De rijke villa’s die kuurgasten hier in de wilhelminische tijd lieten bouwen, stonden weer te pronken alsof er nooit communistische verwaarlozing had bestaan.

Het bezoek aan het stadje was ook bedoeld om een eerste blik te werpen op het geboortehuis van Hans Keilson, een statig, geel pand uit het begin van de twintigste eeuw. Het gezin huurde er een appartement op de eerste verdieping en direct daaronder was de textielzaak van vader Max, van start gegaan in maart 1904. In de plaatselijke krant heb ik de advertentie gevonden waarmee hij die opening aankondigde. Je kreeg een cadeautje als je langskwam – wat het was, heb ik niet kunnen achterhalen.

Het huis is een hoekpand. Als je op het balkon staat, heb je zicht op de markt, op de Nikolaikerk en op het raadhuis. Centraler kun je in Freienwalde niet wonen. Moeder Else vond het wel handig dat ze vanuit haar woning een oogje in het zeil kon houden als de kleine Hans en zijn zusje Hilde op de markt aan het spelen waren.

Op het balkon van de Keilsons zat je eersterangs wanneer je iets wilde meekrijgen van de grote geschiedenis. Daar beneden verdrong zich in november 1918 een mensenmassa toen het bericht was gekomen dat de keizer afstand had gedaan van de troon. Wat dat betekende, legde Max uit aan zijn zoontje, toen bijna acht jaar oud. Ruim twintig jaar later was dit nog een keer de beste plaats die je kon krijgen in het politieke theater. Hans Keilson studeerde inmiddels medicijnen in Berlijn, maar in het weekend kwam hij meestal met de trein naar huis, zijn ouders verwenden hem dan met lekker eten. Die zondag 13 oktober 1929, een paar weken voor de wereldwijde economische crisis zou uitbreken, sprak Joseph Goebbels op de markt van Freienwalde, omgeven door honderden SA-mannen die met vrachtwagens uit Berlijn waren aangevoerd. Hans zag Goebbels en hoorde zijn klaagverhaal over de zware herstelbetalingen die Duitsland waren opgelegd bij de Vrede van Versailles. Na afloop van de speech – Goebbels tekende in zijn dagboek aan dat hij hees was geworden van die toespraak in de open lucht – braken er relletjes uit tussen nazi’s en communisten, waarover ik las in de lokale krant van destijds. Het geeft een wonderlijk soort opwinding om kraakheldere, feitelijke berichten tegen te komen over zo’n dag: na de toespraak werd er met flessen gegooid en sneuvelde er in de Königstraße een ruit. Simpele, illustrerende feiten die ik graag een plaats geef in mijn boek.

Die 13de oktober 1929 beschouw ik als de ideale dag voor een biograaf. Hans Keilson was gewoon thuis en observeerde tevens een ‘bijeenkomst van het kwaad’. Op vijftig meter bij hem vandaan stond een belangrijke opponent, een van de mannen die ervoor zou zorgen dat hij jaren later als Jood moest vluchten uit Duitsland en dat zijn ouders werden omgebracht in Auschwitz. Ik kon erover lezen bij Keilson zelf, in het dagboek van Goebbels en in de krant. Meer bronnen voor dit beladen, symbolische moment kon ik me niet wensen.

In de ‘ijzige opnames’ uit de documentaire is ook de plek te zien waar eens de Freienwalder synagoge stond. In de Kristallnacht staken lokale SA-mannen het gebouw in brand. Het werd herbouwd als woonhuis en werkplaats, er trok een handwerksman in, en later ging het alsnog tegen de vlakte. Er verrees een rij garages, die inmiddels heeft plaatsgemaakt voor een herdenkingsplek. In de biografische film zijn de garages er nog. In een sfeer van winterse somberheid wordt daar vlakbij een gesprekje gevoerd met Hans Keilson, die een inwoner vraagt of er nog Joden zijn in Bad Freienwalde. Nee, die zijn er niet meer. ‘Dan ben ik op het ogenblik de enige,’ zegt hij en kijkt met een glimlach in de camera.

 

JosJos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

Foto van Jos Versteegen
Jos Versteegen

Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

Ons ver

Op het moment dat ik deze alinea schrijf zit ik met een vriendin in de trein naar Susteren. Dat is het enige plaatsje in het smalste stukje Nederland: de aanhechting van de Zuid-Limburgse appendix, met naast elkaar binnen een paar kilometer het Julianakanaal, A2, rijksweg, Maas, en spoorlijn – een krachtig geweven touw van infrastructuur dat het minst overtuigende stukje Nederland al eeuwenlang overtuigend aan de rest van het land vastknoopt.

Op zich is dat an sich al leuk – alleen komen we daar niet voor, maar voor het westelijkste puntje van Duitsland. De Duitsers hebben daar opvallend veel werk van gemaakt, ontdekte ik een tijdje terug op Google Maps. Het westelijkste puntje van de Bondsrepubliek ligt middenin een kleine beek, waar een verrassend lange, moderne loopbrug heen is gebouwd, achter de heg van iemands erf langs.

Aan het einde – na een grote hoeveelheid informatieborden en een tijdlijn van de grensovergang vlakbij – staat, op een klein platform, een grote rode paal precies op het westelijkste punt. Van de grens zelf is een bankje gemaakt: je zitvlak in Nederland, je voeten in Duitsland.

Dat ongetwijfeld kostbare project verbaasde me. Ik kende de Duitsers niet als een volk dat hun grenzen tot toeristische attracties verheft. Bij het Drielandenpunt barst het aan de Nederlandse zijde van commerciële activiteiten zoals doolhoven en brasserieën, België bouwde een uitzichttoren, maar aan de Duitse kant gebeurt helemaal niks.

Goed, dat is misschien geen goede vergelijking: Duitsland zwemt in drielandenpunten – en heeft natuurlijk maar één westelijk punt. De muur van leeg bos aan de Duitse kant van de Vaalserberg staart de Nederlandse toeristen hautain aan: geniet lekker van jullie hoogste punt en enige drielandenpunt, wij als Duitsland draaien hier onze hand niet voor om.

Maar toch: ik herinner me niet in Nederland of België ooit een spoor te hebben gevonden van enig monument voor de uiteindes van het land. Misschien, dacht ik, dat een schuldbewust land dat haar grenzen de afgelopen eeuw nog al eens is overgestoken nu graag wil benadrukken dat het dondersgoed weet waar het begint en ophoudt. Of dat een land dat lange tijd verdeeld is geweest er plezier uit put om haar volledigheid te vieren. Het westelijkste punt laat je gedachten onwillekeurig afdrijven naar het nogal onvoorspelbare oostelijkste punt.* (Overigens is daar, aan de Poolse grens, volgens mij ook een vrij uitgebreid complexje gebouwd).

Na afloop van het bezoek voelde ik vooral dat laatste. Ironisch genoeg is het juist de markering hier aan de rand die je meer dan ooit bewust laat waarnemen in het grotere geheel Duitsland te zijn. In feite ligt het westelijkste puntje totaal niet afgelegen: vlakbij een van de dichtstbevolkte gebieden van Nederland, bij snelwegen en spoorlijnen (Achterhoek-burgemeesters zeggen dit ook graag over Duitsland, weet ik uit ervaring). Maar het hoort er niet bij. Je bent deel van iets groots, ademt het monument. Berlijn is ver – maar wel óns ver.

Is dat niet uiteindelijk het plezier van grenzen over gaan? Je hebt wel eens mensen die zeggen dat er na een grensovergang niks verandert, dat Europa één is, dat grenzen overgaan niet meer spannend is, niet meer is wat het ooit was, etcetera, etcetera.

Daar zie ik niks in: het kan wellicht makkelijk gaan en uiterlijk hetzelfde blijven – de wereld draait aan de andere kant al na vijf meter volstrekt anders. Je bent net over de grens bij Susteren niet meer in een zuidoosthoek maar in een westpunt. Tussen mensen die zich in een westhoek vóélen, voor wie hun eigen land altijd in het oosten is, wat een paar stappen terug al niet meer geldt.

Je ziet er de gele intercity’s van Amsterdam naar Maastricht vier keer per uur achteloos langsrijden, maar je weet dat je die wereld al achter je hebt gelaten, dat de reizigers en machinisten aan boord met hun eigen binnenlandse reis bezig zijn, misschien al maandenlang niet in Duitsland zijn geweest. Dat je die overgang vandaag de dag zo makkelijk kan ervaren is júíst fijn vervreemdend.

Overigens ‘beklagen’ vrienden van mij zich soms dat ik geen dag tot een goed einde kan brengen zonder het gehad te hebben over een of ander record: het westelijkste punt, de hoogste toren, de grootste stad zonder station, het langste stuk dat je in Nederland in de trein kan zitten zonder te stoppen (volgens mij Zwolle-Assen, bijna driekwartier). Maar tussen de uiteindes zit het hele leven, zou Pieter Waterdrinker (hopelijk) zeggen.

*Ook het westelijkste punt kent een semi-roerige geschiedenis. Na WOII werd een klein gebied in de omgeving van het punt, inclusief een paar dorpjes, door Nederland geannexeerd, wat de levensader met Zuid-Limburg enigszins verbreedde. In 1963 werd het echter weer teruggekocht door West-Duitsland.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Geluk voor Whitman, Gissing en Meijsing

‘Ik weet niet waardoor of hoe, maar volgens mij vooral dankzij dit soort luchten (af en toe geloof ik dat ik zulke luchten natuurlijk al mijn hele leven lang heb gezien, maar ze eigenlijk nooit eerder écht heb gezien) heb ik deze herfst een aantal uren van wonderbaarlijk innerlijk welbevinden beleefd – ik mag wel zeggen uren van volmaakt geluk. Naar ik gelezen heb, heeft Byron vlak voor zijn dood tegen een vriend gezegd dat hij in zijn hele bestaan slechts drie uren van geluk had beleefd. En dan is er de oude Duitse legende over de klok van de koning, met dezelfde strekking. Toen ik daar zo zat, bij het bos, en de prachtige zonsondergang door de bomen, dacht ik aan Byron en het verhaal van de klok, en ik kwam tot het besef dat ik een geluksuur beleefde. (Al maak ik nooit notities van mijn beste ogenblikken: als die zich voordoen, kan ik me niet veroorloven de betovering te doorbreken door aantekeningen te formuleren. Ik geef me maar over aan de stemming en laat haar voortzweven en me meevoeren in haar serene extase.)

Wat is eigenlijk geluk? Is dit een uur van geluk, of wat erop lijkt? – zo ongrijpbaar – een ademtocht, meer niet, een vluchtig accent? Ik weet het niet zeker – dus laat ik mezelf het voordeel van de twijfel gunnen.’

Aan het woord is Walt Whitman, de Amerikaanse dichter van Leaves of Grass. De vertaling van dit fragment uit zijn dagboek Specimen Days is van René Kurpershoek. Het gehele boek in zijn vertaling verschijnt komend voorjaar bij Van Oorschot.

Het is een heel bijzondere verzameling aantekeningen. Eerst ben je als lezer getuige van de Amerikaanse Burgeroorlog, Whitman werkt als verpleger met de gewonden en brengt die mensen en die historie heel dichtbij. Saillant is ook de licht erotische ondertoon in zijn beschrijvingen van al die mooi soldaten. Later leeft hij na een ziekbed op zichzelf in de natuur. Het is idyllisch. Ik moest denken aan George Gissing’s De intieme geschriften van Henry Ryecroft, een fantastisch verzonnen dagboek van Gissing, waarin zijn alter ego een soort leven leidt als Whitman, in de natuur, met alle rust om te schrijven, onbezorgd schrijversgeluk dat Gissing nooit beschoren was. Maar dromen kon hij. Zowel Gissing als Whitman lukt het heel overtuigend over geluk te schrijven, iets wat toch niet heel makkelijk is, in elk geval niet op een manier die ook nog interessant is. Bij Whitman verveel ik me geen moment, hij is een echt mens die je door de regels heen aankijkt. Een vriend die al anderhalve eeuw dood is.

Geluk dat we Gissingvertaler Geerten Meijsing ook van harte gunnen. Of dat al wat lukt valt mogelijk te lezen in zijn correspondentie met zijn zus Doeschka die komende donderdag gepresenteerd wordt onder de titel Liefdevolle rivaliteit. Een briefwisseling waarnaar ik zeker uitzie, maar waarvan ik niet verwacht dat hun beider geluk er de boventoon in zal voeren.

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.