Acteren, een vak apart

Laat ik om te beginnen duidelijk maken dat ik niets tegen Thomas Acda heb. Ik zing heel wat liedjes van De Munnik en hem woord voor woord mee. Hij is het type BN-er dat, geloof ik, wat meer dan de gemiddelde moeite heeft met zijn bekendheid. Als je hem rond ziet lopen doet ‘ie altijd zo zijn best er niet te zijn, dat ook de mensen met wie hij is hem wel eens kwijt zijn. Maar mijn probleem betreft dit affiche. Laten we zegen dat Acda als acteur ‘bijvangst’ is. Categorie Theo Maassen, die eigenlijk iets anders goed kon, en toen ook wel redelijk bleek te acteren. Zijn rol in Alles is liefde is evenwel mooi.

Volgens mij toont dit affiche net die éne foto van Acda als Tevye op een moment dat hij heel slecht acteert.

Of eigenlijk zie ik iemand die denkt ‘ik druk nu met een glimlach enig genoegen en een beetje melancholie uit.’ Met andere woorden we zien hier een acteur acteren en geen Tevye. Nu is niet iedereen een Gijs Scholten van Asschat, of een Pierre Bokma, een Jacob Derwig. En niet iedereen heeft zich de Stanislavskimethode eigen gemaakt. Die is zwaar uit de tijd.

Acda kan er natuurlijk niets aan doen dat de mensen die fotografeerden en de poster ontwierpen voor juist dit ene vastgelegde moment kozen waarop we door Tevye heen gewoon naar Thomas Acda kijken, die beroerd aan het acteren is. En niet op een mooi transparante wijze zoals goede acteurs dat ook kunnen. Deze poster vervult mij dan ook met een vreemd soort schaamte, die je inderdaad plaatsvervangend zou kunnen noemen. Wat moet die Thomas ervan balen dat ze nou net een foto namen waarop je eigenlijk door zijn personage heen kijkt naar zijn, ja naar zijn boodschapenlijstje, of de vervelende blaar op zijn linker kleine teen. Of naar iets anders dat zeer Acdaiaans is, en niks met Solomon Naumovich Rabinovich te maken heeft, die het personage bedacht en invulling gaf. Kan zoiets eigenlijk? Aan een foto zien dat iemand slecht acteert? Ik had het nooit eerder gezien, denk ik.

En wat stom dat ze juist hier een affiche van maken. Het zal het succes van de mjoesikol overigens vast niet in de weg staan.

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, kookt zich gestaag door kookboeken heen, en droomt altijd over reizen.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Geen winter meer

In de diepte van de ochtend ging het leeslampje boven Nadims bed aan. Ik zag het schijnsel door het matglas in zijn deur, hoorde zijn blote voeten de treetjes van het stapelbed afdalen en bad dat hij Ada niet wakker zou maken. Nadim denkt dat hij sluipt als hij zijn voeten hoger optilt dan normaal.

Onze zoon klompte naar de voorkant van het huis, waar de dakkapel van de kinderkamer zit. De vensterbank kraakte, en even later klonk een luide bonk. Het grote licht ging aan in zijn kamer en de deur vloog open. Twee tellen later stond hij aan ons voeteneind. Doordat ik er steeds niet aan toe kom hem naar de kapper te brengen had hij het silhouet van een LEGO-mannetje.

‘De sneeuw is er nog!’ zei hij. ‘Mama. Mam. Mamma! De. Sneeuw. Is. Er. Nog.’

Zonder antwoord af te wachten kloste hij naar beneden, met tegenzin gevolgd door mij. Ik douchte redelijk ongestoord en maakte ontbijt terwijl Nadim ijsbeerde voor het raam.

‘Denk je dat we kunnen glijden, straks? Pap, denk je dat er een glijbaan is op straat?’

Buiten het keukenraam was duidelijk hoe de sneeuwbui van gisteren tot drek geworden was in de binnentuinen. Af en toe schoof er wat natte sneeuw van de pannen om als duivenkak neer te slaan op het platje van de onderburen.

‘Ik weet het niet, schat,’ zei ik. ‘Pindakaas mee naar school of worst?’

‘Pindakaas. O, ik kan niet wachten! Dit wordt zo su-per-cool!’

Ik heb een reële angst een sarcastische oude man te worden en zei daarom niets, maar toen onze jongen ook te druk bleek om normaal te ontbijten vertelde ik hem wél dat hij er misschien teveel van hoopte, van het winterwonderland dat ons daarbuiten wachtte.

Toen het ontbijt erop zat en alle tanden gepoetst waren, duwde ik Otis de Hond uit zijn mand om onze zwaar ingepakte jongen naar school te gaan brengen. Nadim trappelde al in de hal, en het kostte me moeite de deur van het slot te draaien omdat hij niet stil wilde staan. Door het begin van een kier stoof hij naar buiten, waar hij joelend grote aanlopen nam om steeds een halve meter te glijden over de zompige bruine brij op straat.

Otis en ik sjokten achter de kleine wildeman aan, die afwisselend gleed en huppelde, Sinterklaasliederen zong en ijsballen kleide van de smeltende sneeuw op de motorkappen van auto’s.

‘Weet je pap?’ zei Nadim toen hij buiten adem was en weer aan mijn hand wilde lopen.

‘Nou?’

‘Weet je wel dat ik Amsterdam zo mooi vind, maar het állermooist als alles zo wit en fris is als nu, op een échte winterochtend?’

Ik kon Nadim ternauwernood aan de kant trekken voor een dampende hondendrol en dacht aan de winters uit mijn kindertijd. Wekenlang schaatsen, sleeën, iglo’s bouwen. Een paar dagen terug schreef ik op deze plek dat het een kwestie van tijd was voordat ikzelf  […] het vroeger zoveel rustiger, mooier, échter […] zou gaan vinden, dus keek ik in dat wijdopen bleke smoeltje, knikte en zei dat het inderdaad een prachtige winterochtend was.

‘En papa,’ zei Nadim. ‘Hebben wij een slee? Dan kunnen we vanmiddag naar het park.’

Ik dacht aan het gebarsten plastic sleetje dat we ooit in de bergen kochten en dat de afgelopen zes jaar in de opslag heeft gestaan. Ik dacht aan het geluid van te zwaar belast plastic dat over grindtegels wordt getrokken.

Hoe ver moest ik meegaan in de beleving van mijn kind? Wanneer werd instemming bedrog?

Dankbaar liet ik ons gesprek afkappen door Nadims klasgenoten, die even verheugd leken met deze witte, frisse, échte winterochtend. Ik keek naar mijn zoon en zijn vrienden en begreep dat hun blijdschap dezelfde was die ik als kind gevoeld had.

Voor het eerst waren de kinderen van nu tevreden met minder dan de kinderen van vroeger.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Weg met zwartepiet

In ons dagelijks taalgebruik hebben we het heel lang gehad over ‘Sinterklaas en zwartepiet’. Gewoontegetrouw als we zijn. Onlangs kwamen daar de term roetveegpiet en nog wat varianten bij, want de ouderwetse zwartepiet is zwaar op zijn retour. Net als het diepgewortelde fenomeen waarvan het een uitwas is.

Zwartepiet is racisme, dat is een feit. En wie zich willens en wetens tóch uitdost met kroespruik, gouden oorringen en een zwartgeverfd gezicht is een racist. Dat verschijnsel wordt terecht bevochten totdat het is verdwenen. Kortom, de zogenaamd traditionele zwartepiet heeft afgedaan, terwijl de benaming ‘zwartepiet’ gemeengoed is.

Ons taalgebruik blijft bij nieuwe normen helaas vaak achter. Maar om het achterhaalde zwartepietpersonage uit te bannen kan juist taal ons een handje helpen, als we een goedgekozen woord kunnen vinden om duidelijk te maken hoe absurd die figuur eigenlijk is.

In dit geval is een voorstel niet moeilijk. Er zijn verschillende soorten pieten waar niets mis mee is, bijvoorbeeld de pakjespiet, wegwijspiet, rijmpiet, roetveegpiet en de stroopwafelpiet. Maar er is één die zijn onschuld heeft verloren en die niet langer voldoet, namelijk:

zwartepiet

Dat is die figuur met kroespruik, gouden oorringen en een zwartgeverfd gezicht, een karikatuur waartegen collectief een vuist wordt gemaakt. Laten we dát beestje voortaan bij de naam noemen om te laten zien hoe abnormaal zijn verschijning is. Laten we in dat geval spreken van:

zwartschminkpiet

Goed, een raar maar waar woord. Daar kunnen we de rest van het jaar herkauwen en tegen de tijd dat de Sint weer in aantocht is zal ik ‘m van harte herhalen. De strijd is immers nog lang niet gestreden.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Wat het graan ons aandoet – de valstrik van de luxe volgens Harari

Een op de drie boeken vorig jaar onder de kerstboom was volgens mij Yuval Noah Harari’s Sapiens, een verfrissende kijk op de geschiedenis van de mensheid. De neiging om ver voor de geschreven bronnen te kijken als historicus is toch nog betrekkelijk nieuw. We waren nog al lang tekst-gepreoccupeerd. Het plaatst de mens in een verrassend perspectief. Er zijn twee duizelingwekkende jaartallen te onthouden in dit verhaal: 70.000 jaar voor nu, en 12.000 jaar voor nu. De oudste datum is die van de ‘cognitieve revolutie’, het moment dat de Sapiens zich langzaam losmaakt van zijn naaste verwanten en door een nog steeds niet volledig begrepen spurt in zijn denken de overhand krijgt onder de andere mensachtigen, en zich gaat verspreiden vanuit Afrika, via het Midden-Oosten over – betrekkelijk snel – de hele wereld. Het tweede jaartal is dat van de ‘agrarische revolutie’, het moment waar elke cultuur wel een ontstaansmythe over heeft, namelijk wanneer Sapiens zich de landbouw eigen maakt.

Verfrissend aan Yuval Noah Harari’s verhaal is de duidelijke weerzin die hij voelt jegens deze laatste revolutie: als jagers-verzamelaars werkten we zo’n 6 uur per dag, vulden de rest met lummelen en klooien. We hadden een buitengemeen divers menu, leefden in kleine groepen, waren relatief gezond, hadden een aardige levensverwachting als je de kindersterfte er even aftrekt.

De agrarische revolutie is voor Harari een behoorlijke terugval in de kwaliteit van leven: door grotere gemeenschappen woekeren de ziekten, we beulen ons af, we zijn afhankelijker van minder soorten voedsel, meer oorlog wegens meer bezit, een eenzijdig menu. Het begin van het sappelen zou je kunnen zeggen.

Harari weet er dan soms een inzicht van Dawkinsiaanse vindingrijkheid in te moffelen. Zoals dat het toch knap is hoe de plantensoort graan de mens heeft weten te domesticeren. Niet andersom inderdaad. Het graan heeft op een of andere manier de hoger diersoort Homo Sapiens zo ver gekregen zijn volledige bestaan in dienst te stellen van het zo ruim mogelijk reproduceren van het DNA van graan. Graan is een van de meest succesvolle planten in de geschiedenis van de aarde! Dank zij zijn immer in het zweet zijns aanschijns door ploegende en ploeterende mens.

Als iets je wel duidelijk wordt bij het lezen van Harari is de mythe van vooruitgang waarin we leven. En dat er van vooruitgang eigenlijk steeds geen sprake is. Het schrift begon doordat er meer informatie was dan ons brein aankon, religies en staten zijn mythes die helpen bij het in grotere dan stamverbanden organiseren van mensen. De agrarische revolutie was een poging tot eenvoudiger leven die we niet konden overzien en die leidde tot veel meer problemen dan we daarvoor hadden, de ‘luxury trap’ waar we sindsdien steeds maar waar weer ingetrapt zijn. Internet en informatie zal er ongetwijfeld weer zo een zijn. Het leek zo makkelijk, maar leidde ons dieper in de problemen dan we zaten.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, kookt zich gestaag door kookboeken heen, en droomt altijd over reizen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Andere tijden

Het was zondag, de lucht grijs als het asfalt van de A58 waarover we reden. B en ik waren onderweg om afscheid te nemen van haar oom A, voormalig actief communist en psychiater. Door een complicatie bij zijn ziekte was de verwachting dat hij het niet lang zou maken.

We praatten weinig, vanwege het verdriet van B’s tante, maar misschien ook door de spagaat waarin we zaten: jarenlang was dit de weg naar een van de fijnste plekken ter wereld. Oom A’s zomerhuisje in Zuidzande lag tussen eindeloze velden aan een lange onverharde laan. Alleen de populieren ruisten er, en als je even naar het westen fietste nam het ruisen van de zee het over.

Hier plukte Nadim zijn eerste appel, leerde hij fietsen en rolde Otis de Hond als puppy knorrend van genot door een rottend eendelijk.

In het huisje in Zuidzande waren B en ik tijdloos, vrij en samen. Het licht is er zo fel dat zelfs de donkerste gedachte onder het tapijt schiet, het internet te traag voor het checken van je mail. Omdat de gaarden rond het huis biologisch beheerd worden kun je er eten uit de berm, en ik kookte met zoveel liefde wilde groenten op die twee kuttige butapitten dat mijn hart er bijna van knalde.

Oom A bezat ook een huisje in Venetië vlakbij San Giorgio. Het lag aan een klein plein dat tot een paar jaar terug een van de laatste toeristenloze plekken van de stad was. Ook hier kwamen B en ik al sinds ons begin. Ook hier kon ik janken van geluk als we aankwamen.

Als we met B’s oom en tante afspraken zei ik altijd hoe blij we met hun huisjes waren; wat het voor ons betekende erheen te kunnen. A reageerde steevast door te vertellen hoe mijn favoriete plekken er vroeger uitzagen, hoeveel mooier het nog was geweest.

Je kon A prima plagen en ik noemde hem een brombeer, maar wat hij vertelde ging niet langs me heen. Dat het vroeger zoveel rustiger, mooier, échter was: een kwestie van tijd tot ik dat allemaal zélf ging vinden.

Vijf jaar geleden waren we voor het laatst in La Serenissima. B huilde toen we de Campielo del Figareto verlieten. Het huisje zou dat najaar verkocht worden aan een Frans echtpaar.

‘Kom schat,’ zei ik, en trok aan B’s hand. ‘We missen de boot nog. We vinden wel een ander huis, je zult zien dat we gewoon nog elk jaar visjes kopen bij de Rialto.’

Maar we vonden geen betere plek. We zijn niet meer samen in Venetië geweest, en inmiddels durven we niet meer. Bang dat nu ook op Campo Ruga en in de Via Garibaldi viertalige menu’s achter de ruiten hangen.

Een tijdje terug las ik voor in Arti et Amicitiae, en werd aangesproken door een bejaarde man die me de groeten deed van Gabriele Bianchi, een wat oudere Venetiaanse vriend.

Ik voelde me een verrader, schreef een briefje aan Gabriele dat de man beloofde bij zijn winkel af te geven. Op weg naar huis vroeg ik me af of Anna en Francesca er te zijner tijd aan zouden denken ons uit te nodigen voor zijn begrafenis.

A lag in de huiskamer op zo’n bed met geruisloze wielen. B ging aan het hoofdeind zitten en pakte A’s hand. Het was duidelijk dat zijn geest nog scherp was en net als altijd grip probeerde te krijgen op wat hem overkwam. Maar de woorden: ze wilden er niet uit. Zelfs korte zinnen leken A volledig uit te putten.

Toen B opstond om thee te zetten nam ik haar plek in. Ik hield A’s hand vast – iets wat we nog nooit hadden gedaan en waarbij ik me afvroeg of hij het ongemakkelijk vond – en zei dat ik was gekomen om hem te bedanken. Dat ik mede dankzij hem zo vrij en zo gelukkig ben geweest. A richtte zich een beetje op. Ik bracht mijn oor naar zijn mond.

‘Nou,’ raspte hij. ‘Dat is dan graag gedaan.’

Hij klopte op de rug van mijn hand. Even dacht ik dat hij wilde aangeven dat het genoeg geweest was met dat handjesvasthouden, maar hij trok me nog iets dichterbij.

‘Wees sterk,’ zei hij. ‘Zorg goed voor ze.’

Daar zaten we, de bijna dode man en ik. Ik wilde daar naast hem zitten en geloof dat hij wilde dat ik naast hem zat. Zolang het kon wisselden we nog wat klanken uit. Er was misschien heel veel te zeggen, maar we deden het niet echt.

Ik stond op. Kuste hem. Zei dag.

In stilte reden we terug over de A58. Ik zou nooit meer tegen B zeggen dat het wel meeviel. Mensen en plekken gaan soms echt voorbij.

Nu staat het huisje in Zuidzande te koop. Red het en heb het lief. Wij kunnen het niet betalen.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Jun’ichirō Tanizaki

In de slipstream van Murakami, – die zich in zo’n populariteit verheugen mag dat er complete festivals rond zijn werk uit de grond gestampt worden – bereiken nu toch ook steeds meer Japanse schrijvers het grote publiek. Na Kenzaburo Oe is Kazuo Ishiguro de eerste auteur met Japanse achtergrond  die recentelijk de Nobelprijs ontving. Daarvoor hadden we in 1968 nog Yasunari Kawabata. Drie Groten dus. Maar vergeet het Japanse bibliotheekje van Coppens & Frenks niet.

Ishiguro’s debuut A Pale View of Hills, is een opmerkelijk Japans verhaal, dat zich vooral in het naoorlogse Nagasaki afspeelt. Een opvallende overeenkomst met werk van bijvoorbeeld Murakami is een dunne grens die het verhaal soms scheidt van het surrealistische of horror-achtige. Duister is het hier en daar.

In februari verschijnt bij Van Oorschot Junpei Gomikawa’s Menselijke voorwaarden een zeer omvangrijke en buitengewoon Japans meesterwerk in een vertaling van Jacques Westerhoven. Nu al in de winkels dit boek van Jun’ichirō Tanizaki: De brug der dromen.

Zijn essay Lofzang op de schaduw is terecht befaamd, al was het alleen maar omdat je je in een Europees essay zo moeilijk kunt voorstellen dat er pagina’s lang de lof gezongen wordt van lekker op het schijthuis door de kieren heen naar het bos kijken. Een verfrissend architectonisch essay dat je ook weer eenvoudigweg doet uitzien naar het duister. Maar veel van zijn verhalen zijn verrassend. Ik vond in deze bundel naast het geweldige voorwoord van Jos Vos, de vertaler – zo lees je maar weinig voorwoorden – de verhalen De brug der dromen,  en Het geheim, Omtrent mijnheer Van de Groenheuvel echt heel bijzonder.

In dat laatste verhaal schrijft een regisseur in zijn testament aan zijn knappe vrouw die zijn muze en belangrijkste actrice was een ontmoeting met een man die veel meer van zijn vrouw bleek te weten dan hijzelf. Wat met een onschuldig tekeningetje van het precieze kuiltje in haar kin  en de loop van haar hals begint, eindigt in een verrassend onaangename apotheose. een profetisch verhaal over massacultuur.

Wanneer je eerst het schaduwessay leest en dan de rest, dan valt de schaduw van dat essay over alles heen, het is een vast motief in Tanizaki’s werk. Duister en schaduw als ruimte voor verlangens en dromen. Maar ook een platonisch besef het echte leven niet te leiden. Ook die van de perverse zakenman in het filmverhaal:

‘Als je iemands hele lichaam kent, behalve een of twee delen, kun je daaruit opmaken hoe de rest eruit ziet, zoals je bij een algebraïsche vergelijking onbekende grootheden afleidt uit bekende. Aan dit principe getrouw, beweerde de man dat hij  de nog onbekende delen van je lichaam had ‘afgeleid’ door alle stukjes naast elkaar te leggen die hem uit filmscènes bekend waren. Zo was hij aan de weet gekomen hoe je bilspieren in zon en schaduw werden gedompeld.’

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.