William Eggleston – net naast het midden

William Eggleston, En Route to New Orleans, 1971–1974, from the series Los Alamos, 1965–1974 © Eggleston Artistic Trust 2004 / Courtesy David Zwirner, New York/London

Wat zien we hier? Het is een foto die bijna iedereen wel eens gemaakt heeft. Een vliegtuigraam op een heldere dag, een drankje in een glas, de zon die door het gekleurde drankje valt op het tafeltje. Al is de laatste keer dat ik iets in een glas kreeg in een vliegtuig in ’92 geweest.

Deze foto is van William Eggleston, een mooi overzicht van zijn serie Los Alamos hangt nu en tot 7 juni in Foam.

Eggleston was een van de vroege fotografen die gebruik van kleur losmaakte uit de reclamefotografie en in kunstfotografie gebruikte. Tot die tijd was zwart-wit meer usance in artistieke fotografie. Eggleton maakte dan ook nog foto’s van dingen die je elke dag ziet. Wat maakt de foto’s die hij schoot tijdens  verschillende roadtrips door de zuidelijke staten van Amerika dan zo bijzonder?

Twee heel voor de hand liggende dingen: kleurgebruik en compositie. Zaken waarmee je ook schilderijen definieert.

Hoe komt het toch dat ik bijna geen genoeg kan krijgen van naar goede foto’s of schilderijen kijken? Waarom staat een mens in hemelsnaam graag voor een rechthoekig tweedimensionaal vlak? Wat doet de compositie van een foto in je hoofd? Behalve het bewuste ‘waarom werkt dit’ moet er ook een onbewust appreciatie zijn van dat een verdeling van vlakken goed is. Iets waardoor je favorieten hebt: Fernand Léger, Paul Cézanne, Kazimir Malevich.

Eggleton heeft een subtiele compositie, vaak frontaal, altijd een uitsnede die net onverwacht is, geen opgedrongen betekenis, maar inderdaad Cézanneske vlakverdeling. Zijn neiging anders dan op de gulden snede te accentueren valt me op: vaak net buiten het midden.

Wat zie ik hier? Ik zie een bekend plaatje dat door aandacht en techniek boven zijn alledaagsheid verheven is, en uitnodigt tot nadenken over zijn waarom en wat het zou kunnen betekenen, waarmee het vanzelf iets gaat betekenen. Ik zie iets wat iemand zag, waardoor hij en ik verbonden zijn. En tegelijk zoek ik houvast in elke vierkante centimeter.

——————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef onder meer hier eerder over fotografie.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Niet slapen

We waren in Duitsland voor werk. Ons hotel zat in een dorpje in het Ruhrgebied en mijn kamer had uitzicht op een van de ongelukkige bijkomstigheden van heuvelland: een damwand die ervoor moest zorgen dat wat aan de voorkant van het gebouw nog de begane grond was niet aan de achterkant een kelder werd.

‘s Ochtends kwetterden er zo achterlijk veel vogels dooreen dat ik het hotel verdacht van gecamoufleerde speakers in de damwand; van opgenomen natuurgeluiden in een loop die ervoor zorgde dat niemand pas om half elf aan het ontbijt verscheen.

In de Kneipe die bij het hotel hoorde stond een echte kastelein. Zijn witte snor overkapte zijn mond en wanneer hij sprak zag je alleen zijn kin bewegen, wat hem aan een bolle goedgemutste buiksprekerspop deed denken. De man schonk ijskoud pils in van die rechte fluitjes van flinterdun glas en verdomme als dat niet exact is waar je heel veel van wilt hebben na een lange dag lopen en praten.

Tijdens de heenreis had ik me verheugd op mijn eerste nachten sinds maanden zonder een baby naast mijn bed. Ik zou lang en ongestoord slapen; opgeladen terugkeren naar mijn gezin. Maar aan het eind van elke dag moesten we langs die snor, die twinkelende ondeugende oogjes en rode konen. De koele aardewerken tap waaruit dat knetterfrisse Kölsch kwam.

Ik kan niet meer slapen op drank, of liever: ik kan er niet meer op doorslapen. Om vijf uur elke ochtend – ruim voor de vogelloop inzette – was ik zowel klaarwakker als doodmoe.

Een van de grote mysteries in mijn leven is waarom ik op het moment dat ik er het minst aan kan veranderen het meest over mijn problemen nadenk.

Inmiddels weet ik dat een goede nachtrust mijn vaardigheid om bij dag adequaat om te gaan met problemen vergroot, maar daardoor kan ik alleen maar beter wakkerliggen. De nadelige gevolgen van mijn onvermogen te ontspannen tel ik bij mijn piekerlijstje op.

Wat ik hierboven beschrijf is vele malen erger als ik gedronken heb, maar ook zonder drank een bijna dagelijks gegeven. Veel mensen, weet ik inmiddels, kampen ermee.

Mijn theorie tot dusver: rond 10.000 voor Christus begon de mens gewassen te verbouwen, waardoor voortdurende stress voor overleven niet langer nodig was. Sinds die tijd is het aantal zaken dat ons leven elke dag bedreigt (wanneer er geen oorlog is) geleidelijk teruggebracht naar nul. Met andere woorden: het is ooit fokking relevant geweest voor het doorgeven van je genen dat je voortdurend in survival mode stond. Degene die overal gevaar vermoedde had een grotere overlevingskans dan degene die zich nooit zorgen maakte.

Ons brein is nauwelijks veranderd sinds we jager-verzamelaars waren. Zo gauw het niet meer in beslag genomen wordt door alle input waar het overdag mee om moet gaan, keert het terug bij de preset die ons honderdduizenden jaren voor gevaren heeft behoed.

Als ik gelijk heb en mijn theorie snijdt hout, dan is er geen hoop. Evolutie laat zich niet afdwingen door slapeloze schrijvertjes.

 

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Het grote niet-verstaan

Het ging over of ik als kind bovengemiddeld Oost-Indisch doof was. Mijn moeder zei: ‘dan moeten we sowieso pas vanaf je zevende meetellen.’

Gek. Hoewel ik al zo lang ik me kan herinneren regelmatig even check of ik alles nog hoor, en vaak een beetje bang ben dat mijn gehoor achteruit gaat, denk ik nooit meer aan wat daar de oorzaak van is: tot mijn zevende was ik nogal slechthorend.

Intermezzo (verontschuldigend): pas op, nooit met medelijden of vertedering over je eigen kindertijd gaan praten – dat is het begin van een heel lange saaie zin die eindigt met ‘in tegenstelling tot die verrotte jeugd van tegenwoordig’, waarna je je mond houdt en enigszins terecht overlijdt aan al dan niet voortijdige ouderdom.

Ik hoorde mijn naam niet, in een ruimte met meer dan twee pratende mensen was ik verloren. De tv was onverstaanbaar, heel soms (ik denk als-ie zeker wist dat de buren er niet waren) zette mijn vader naast de tv ook de radio op volle sterkte aan, zodat ik wel iets meekreeg. In de bioscoop keek ik plaatjes. Volwassenen dachten dat ik niet naar ze luisterde en ik schaamde me, want om op school iets op te steken moest ik als een mafkees met mijn handen kommetjes om mijn oren vormen en voorin de klas zitten. Ik keek naar monden. Was jaloers op mensen met grote oren. Hield van dingen waarbij gerend en geschreeuwd kon worden en van boeken.

Als huisartsen wegens de uit de hand gelopen griepen waar ik een tamelijk sneu patent op heb in mijn oren moeten kijken, vragen ze altijd wat er in vredesnaam met mijn trommelvliezen gebeurd is en dan leg ik uit dat ik vroeger vaak oorontsteking had, dat die weleens doorgeprikt moest; ik denk dan aan de suizende, doffe pijn van die ontsteking en dan die meterslange naald, het knappen van mijn oor en de hele wereld, aan zeker weten dat mijn einde was aangebroken en dat de dokter een duivel was.

Intermezzo: een tijd geleden las ik Stephen Kings Over leven en Schrijven*, waarin hij beschrijft hoe op zijn zesde zijn trommelvliezen drie keer doorgeprikt moeten worden. Verraad: de sussende arts, dan die naald, geloven dat ze het nooit weer zullen doen, en er dan later toch nog een keer intrappen:

Dat doorprikken van mijn trommelvlies deed een pijn die alles ter wereld te boven ging. Ik gilde het uit. Er zat een geluid in mijn hoofd – een hard smakkend geluid. Er liep warme vloeistof uit mijn oor – het was of ik uit de verkeerde opening begon te huilen, al huilde ik inmiddels al genoeg uit de juiste openingen.

Bij het lezen van deze passage dacht natuurlijk ook aan mijn oren, maar alleen aan de pijn die bij een ontsteking ineens als een scherp lint door m’n kop trok, dat doffe daarna, het gebonk en geruis in mijn hoofd. De angst voor oorontsteking die me elke griep overvalt, terwijl mijn oren al zeker twintig jaar niet meer ontstoken zijn geweest.
Maar die doofheid bestond niet meer in mijn herinnering.

‘En ik had buisjes vroeger,’ zeg ik tegen zo’n huisarts en dan denk ik aan het verschrikkelijke maar ook intrigerende moment dat een van die buisjes weer uit mijn oor tevoorschijn kwam – ik moest mijn oma een zoen geven, maar er rolde (sorry sorry) een soort erwt uit mijn oor (sorry). Maar aan de reden van die buisjes maakt mijn hoofd geen verbinding vuil.

Tot dat gesprek met mijn moeder dus, toen herinnerde me ik de frustratie van dat grote niet-verstaan, dat z’n vieze draden zelfs tot in mijn huidige leven heeft gesponnen. Altijd bang om de muziek te hard te zetten, soms even met mijn vingers knippen om te kijken of mijn gehoor niet weg is, de schaamte als ik iemand niet versta – want het was ook voor de mensen om me heen behoorlijk onhandig, allemaal.

Intermezzo (nu we toch bezig zijn): ik was ook scheel. Dat bedenk ik me nu. Althans, scheel: ik had een oog dat zonder dat ik het merkte wegdraaide, tot grote woede van bijvoorbeeld overblijfjuffen en moeders van vriendjes, die dachten dat ik ze met een soort zombieshow in de maling nam en vervolgens niet luisterde (tsja) naar hun vermaningen. Later was ik zeker tot dit soort gedrag in staat, met veel plezier ook, en dacht ik – tot nu – nooit meer aan dat oog, dat geheel zelfstandig is gestopt met draaien.

Maar wat ik me vooral herinnerde was hoe het was om ineens te kunnen horen. Echt horen. Het was nog veel beter dan ik me voorgesteld had. Mijn ouders namen me mee naar de bioscoop, De kleine zeemeermin, en in plaats van mijn handen achter mijn oren vouwen, legde ik ze er nu overheen. Wat luid! Wat mooi! En dan de straat, met auto’s en mensen die praten en voeten over de stoep, fietsbellen en trams, wat een herrie! De familieverjaardagen, waar iedereen blijmoedig door elkaar schreeuwt, echte woorden!

Zo, precies zo, is het om wakker te worden uit een doffe winterslaap.

 

*Stephen King, Over lezen en schrijven. Vertaling: Hugo en Nienke Kuipers. Luiting – Sijthoff, Amsterdam. P. 22.

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

 

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Geuren

Probeer maar de magie van geur over te dragen. Mijn boekenkast vult zich in gestaag tempo met prachtige beeldspraken en ontroerende gedachtegangen. Geur dringt zich daartussen niet op. De oudere boeken ruiken distinctief, maar dat lees je niet terug.

Natuurlijk, Prousts madeleine is een bekend literair voorbeeld van geur. Maar de man die zich boekenlang in herinneringen wentelt naar aanleiding van één cakeje, gaat voorbij aan het onmiddellijke, lichamelijke effect van geur. Geuren dringen de hersenen bijna direct binnen, terwijl de beelden die je ogen vormen, eerst langs de thalamus gaan.

Voor mij bepalen geuren grotendeels seksuele aantrekkingskracht. Oksels verspreiden ieders eigenste geur, en zijn daarom waarschijnlijk zo prettig om je hoofd in te verbergen. Meer dan de parfums die vrouwen opspuiten, blijft de geur uit hun oksels me bij. Nadat zij vertrokken is begraaf ik uren later nog mijn neus in het shirt waarin zij sliep. Mijn stuk textiel is het hare geworden door haar geur. Ik houd mij nog even vast aan haar vliedende aanwezigheid.

Niet alleen de geur die iemand uitslaat, ook het reukorgaan kan mij horendol maken. De neus is het mooiste lichaamsdeel, hoe arbitrair mijn opvatting van ‘goede neuzen’ ook is. Neuzen bepalen de vorm van het gezicht en zijn de toegangspoort waardoor de geuren je lichaam binnenmarcheren. Ze zijn onderdeel van de primordiale aantrekkingskracht van geur.

Die aantrekkingskracht gaat verloren in woorden en beelden. Vermoedelijk zijn geuren één van de grote mankementen van porno. Het kan de typische seksodeurs immers niet overdragen. Porno weet hoogstens de visuele en auditieve aspecten van seks te ontvouwen, het spel van lichamen van alle kanten toe te lichten.

Bij goede porno is geluid even belangrijk als het beeld, zo niet veel noodzakelijker. Een oprechte kreun prikkelt meer dan alle money shots bij elkaar. Jammer dat het zo moeilijk zoeken is naar een echte kreun tussen die schreeuwende vrouwen en vloekende mannen.

De Pornopera (2015) van Huba de Graaff lichtte deze auditieve kern van erotiek in een zinderend uur uit: na het spel van zuchten en kreunen maakt de vrouwelijke stem zich vrij in een minutenlange climax. Seksuele vervoering behoeft geen bloot als stemgeluid zoveel kan bereiken. Een fluistering in het oor doet meer dan uitdagende kleding.

Juist in een beeldcultuur als de onze blijkt de urgentie van lichamelijke waarnemingen. De geluiden, geuren en tast van een ander kunnen meer intimiteit bewerkstelligen dan welke foto of film ook.

Er bestaan legio verklaringen voor de kracht van geuren. Die gaan over feromonen en informatieoverdracht, maar ze onttrekken de poëzie eraan. Geuren vervliegen in een moment en roepen toch bijzonder sterke lichamelijke reacties op. Een boek of gedicht waarin die magie gevangen wordt, zonder in een karikatuur à la Süskinds Das Parfum te vervallen, heb ik nog niet in handen gehad. Ik blijf snuffelen tussen de regels door, maar misschien blijft geur voorbehouden aan de alledaagse ervaring, en niet aan de kunsten.

 

ProfielfotoAlex Philippa (1994) studeert klassieke talen en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en is hoofdredacteur bij defusie.net.

Hoezee, we leven nog

De kerk van Hvalsey in de oostelijke nederzetting op Groenland, de locatie van de laatste geschreven bron op Viking’ Groenland: een huwelijk in 1408.

Klimaat en oorlog vormden maar een betrekkelijk gering aandachtsgebied in deze verkiezingen. Hoewel juist nu wetenschappers meldden dat de Noordpool meer regen dan sneeuw te verwachten heeft in de nabije toekomst, en de Turken in oorlogsretoriek dicht bij het beleg van Wenen, 1683, kwamen.

Niet alleen zijn deze twee factoren nog in deze week relevant voor ons geweest, het zijn twee van de vijf beschavingsbedreigende aspecten volgens Jared Diamond. De Amerikaanse geograaf schreef een fascinerend boek over het teloorgaan van beschavingen, Collapse, How Societies Choose to Fail or Succeed.

Globaal gezien zijn er deze grote beschavingskillers: over ons zelf afgeroepen klimaatverandering, klimaatverandering buiten eigen schuld, vijandig wordende  buren, het afbrokkelen van een juist heel bevriende handelsbuur, en een algehele onmogelijkheid je aan te passen.

Wanneer je ‘Trumpwatching’ wel eens overweegt of je aan het einde van een beschaving bent aanbeland is dit boek boeiende kost. Diamond neemt de lezer bij de hand en argumenteert zorgvuldig en vanuit vele disciplines over verschillende verleden beschavingen wereldwijd.

Mijn eerste interesse gold de ‘Greenland Norse’, omdat ik ‘in libris’ al even ronddwaalde over dat eiland.  Diamond ging er kijken en vertelt heel duidelijk en met creatieve gebruikmaking van verschillende methodes wat er gebeurde. Deze Vikingnederzetting (van 985 tot 1450–1500), een boeren- en jagersmaatschappij zonder geld, ging om zeep door een combinatie van ruzie met Inuit, eigen klimaatproblemen, klimaatproblemen van buiten af (een paar veel koudere periodes) en het wegvallen van ondersteuning vanuit Europa.

Het type onderzoek is mooi: per boerderij wordt de mestvaal afgeschraapt en geteld hoeveel botjes van zeehonden zijn, en hoeveel van geiten en koeien etc. Schitterend inzicht verkregen via de afvalput. Zo zie je dus ook wat de rijke boerderijen waren en wat de arme, en dat op de noordelijker vestiging rendieren tot het menu behoorde, die werden geruild tegen ‘ leenkoeien’ als die de winter niet overleefd hadden, met de gunstiger gelegen, rijke boerderijen.

Een van de opmerkelijkste zaken is dat de uit Noorwegen en IJsland afkomstige immigranten eenvoudigweg geen afstand konden doen van rundvlees en melk, hoewel ze zich de zomer van drie maanden een  slag in de rondte moesten werken voor hooi om de beesten 9 maanden (!) te voederen in een stal. Waanzin! En nog waanzinniger: de Greenland Norse aten geen vis. Nergens is een bevredigend antwoord te vinden op de vraag waarom niet, het is ongelofelijk omdat alle soorten vis proteïnerijk in je netten springen op Groenland. Een suggestie is: Erik de Rode, de stamvader hield toevallig niet van vis, of had zich eens in een graatje verslikt.

Aanpassen, niet te kieskeurig zijn, en op tijd weten wanneer het goed is te vertrekken, goed kijken naar die mensen die het lijkt te lukken. Dat lijken de wetten.

In Nederland kunnen we na gisteren nog even blijven.

——————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Vandaag verschijnt het Groenlandboek van Niko Tinbergen: Eskimoland. Hier schreef ik over dat boek.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Al het licht

 

DSC_0617Mijn zoon is vijf jaar oud en eet een broodkorst op de binnenplaats van het huis bij Essaouira. Het is de vroege lente van 2017.

Zijn grote blauwe ogen volgen een schildpad die traag maar zeker op weg is naar de poort. Achter de poort ligt de tuin, waar ze in het hoge gras zal verdwijnen.

‘Nadim?’ zeg ik.

Zonder zijn blik van de schildpad te halen: ‘Ja?’

‘Zullen we zo naar de haven rijden om vis te kopen?’

Hij trekt een schouder op. ‘Ik wil naar de schildpad kijken. Dadelijk is ze weg, en we zijn vrienden, weet je.’

Nadim heeft grote handen voor zijn leeftijd. Grote voeten ook. Wanneer iets zijn aandacht heeft is hij moeilijk af te leiden. Ik kijk naar mijn zoon die naar de schildpad kijkt en merk dat ik niet met hem naar de haven hoef. Het vooruitzicht is genoeg.

Geen verrassingen vandaag: de schildpad steekt het plaatsje over. Ze loopt tot aan de poort, waar ze stilhoudt, haar kop wat verder uitsteekt om te zien of de kust veilig is en ons achterlaat. Boven onze hoofden draait de zon. Waar net nog schaduw viel is licht. Het moet tegen drieën lopen.

Het is een zonnige dag in de vroege lente van 2017 en ik besef dat ik over de helft van mijn leven ben. Er schiet minder over dan er voorbij is, en tot nog toe is het al zo snel gegaan. Voor Nadim verstrijkt de tijd te langzaam. Soms drijft het hem tot wanhoop: hoe lang het wachten op de dingen duren kan.

Ik word boos, op die momenten. Ik word boos omdat ik alles zou geven om een kleine jongen te zijn die in het zonnetje een schildpad volgt. Om eindeloosheid te ervaren.

____________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.