Gesprek VNO-NCW-voorzitter Hans de Boer en zijn media-adviseur

©NFP-140512-080
‘Zo groot was die misser ongeveer…’

‘Nee, handig was het niet maar…’

‘Niet handig! Hoe lang zitten wij nou al om jou te behoeden voor zo’n uitglijder?’

‘Kijk, als werkgeversorganisatie heb je ook een historische taak om de gewone lul een beetje te sarren toch?’

‘Hans, nee toch, dat meen je niet…?’

‘CDA pronkstuk Brinkman deed ook een keer zoiets en ik schurk zoals je weet graag aan tegen grote voorbeelden met ook een beperkte aangezichtsmimiek, die zei: “Als ik dan in Amsterdam langs de terrasjes loop denk ik altijd: die kunnen toch ook gewoon werken?”‘

‘Ja, dat heeft hem ook wel het een en ander gekost.’

‘Het zijn toch labbekakken! Een beetje je hand ophouden en in je joggingbroek met je pik in je hand op een bank met gaten zitten, getver de getver…’

‘Hans, het gaat erom hoe je het zegt. Kijk zo’n Asscher, die zegt dan: “wat we nu nodig hebben is een uitgestoken hand, geen middelvinger”, ik heb je uitgelegd dat dat de manier is…’

‘Oh ja, de handmetafoor, hoe was ‘t ook alweer, we reiken de hand, de handen ineen slaan, hand en spandiensten, de hand aan je zelf…’

‘We werken nog even door aan de details Hans, kijk, die masturberende uitkeringstrekkers, daar zitten natuurlijk ook wel een paar gisse types tussen: die hebben natuurlijk op de bank keihard te timer gezet na jouw uitspraak: omdat als je als voorzitter zoiets generaliserends zegt, je gewoon kan aftellen tot je door het stof moet. Die rukkers hebben dus met genoegen de hele ochtend hun teletekst zitten verversen totdat het eindelijk kwam: Hans haalt bakzeil. Wat doen we dus voortaan?’

‘Ja, ik weet het weer, we gaan terug naar de paarse retoriek van samenwerken, samen aanpakken, iedereen doet mee…

‘Heel goed Hans, iedereen doet mee, dat was ‘m. Niet meer doen Hans dit, je kunt ook niet zeggen Alle Joden, of Alle negers, weet je nog, er is er altijd een die meevalt. Er is vast 1 uitkeringstrekker die gewoon pech heeft gehad en best wil. Ok?’

‘Ok, enne, sorry.’

‘Geeft niet Hans, je gaat nog maar 13 maanden mee.’

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

James Salter 1925 – 2015

Uit Light Years (1975):

“There are really two kinds of life. There is, as Viri says, the one people believe you are living, and there is the other. It is this other which causes the trouble, this other we long to see.”

Uit Memorable Days (2010):

“I’m tired of my life, my clothes, the things I say. I’m hacking away at the surface, as at some kind of gray ice, trying to break through to what is underneath or I am dead. I can feel the surface trembling—it seems ready to give but it never does. I am uninterested in current events. How can I justify this? How can I explain it? I don’t want to have the same vocabulary I’ve always had. I want something richer, broader, more penetrating and powerful.”

James Salter moet als enige gedacht hebben dat hij hierin nooit geslaagd was.   

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

In aantocht: Tirade 459

Volgende week, maandag 29 juni 2015, verschijnt Tirade 459. We openen het zomernummer met gedichten van Nobelprijswinnaar Derek Walcott, die prachtig zijn vertaald door Astrid Staartjes. In onze rubriek ‘de ambassadeur’ schrijft Henk van Straten hartstochtelijk over de melancholie in All That Is van James Salter (1925-2015).

Verder brengen we verhalend proza van Vamba Sherif, Marijn Sikken, Gerda Blees, Christiaan Ronda (debuut), Derko Laan (debuut) en Mira Aluç (debuut) en hebben we de eer om – als eerste literair tijdschrift van Nederland – een verhaal te presenteren van de gevestigde Spaanse auteur Hipólito G. Navarro (vertaling: Melani Reumers).

Er zijn drie nieuwe gedichten van Branko Van. En Luc de Rooy vertaalde de horrorcyclus van de Mexicaanse dichter, essayist en bloemlezer Luis Felipe Fabre voor ons – poëzie zoals je die in de NED-LIT zelden tegenkomt: griezelig, geestig én geëngageerd.

Onze nieuwe redacteur, Wytske Versteeg, schreef een essay, getiteld Kwetsbaar, dat behalve onverschrokken en persoonlijk ook bewonderenswaardig beheerst en bezonken is. Verder reflecteert publiciste en hoogleraar Christien Brinkgreve op het Babyboomboek van Ronald Havenaar en wijdt Carel Peeters – in zijn reeks ‘De kroniek van de roman’ – een essay aan  Michel Houellebecqs jongste boek ‘Onderworpen’.

Schrijver en filosoof Asis Aynan sluit Tirade 459 af met een striemend pak billenkoek voor acteur Nasrdin Dchar.

Tirade 459 kwam tot stand onder redactie van Martijn Knol, Gilles van der Loo, Wytske Versteeg en Marko van der Wal.

De illustraties op, in en achterop Tirade 459 zijn van de hand van Floris Tilanus. Ontwerp: Emiel Efdée.

Tirade wordt uitgegeven door het zelfstandige Uitgeverij van Oorschot.

Koop Tirade in de boekhandel of webwinkel. Of neem een abonnement.

Er was eens: disco

Waarschijnlijk denkt het gros der mensen aan John Travolta en zijn strakke witte pakkie in Saturday Night Fever bij het genre, maar tussen 1969 en 1979 zette disco de muzikale wereld behoorlijk op zijn kop. Disco groeide arm en medialoos op in de Amerikaanse gay, black and latino culture in New York en Philadelphia. Onder invloed van onder andere de Stonewall-rellen, de vrouwenbeweging en de homobeweging, alsook de opheffing van het onwaarschijnlijke verbod op dansen met een lid van dezelfde sekse, ontstond het in de muzikale undergound scene.

Zo begon ene David Mancuso in de vroege jaren zeventig LSD-rijke privé feestjes te geven in zijn Loft in de Lower East Side – nu bekend als het hippe Soho, maar toen arm en vervallen. De muziek die werd gedraaid werd nog geen disco genoemd en kwam voort uit soul, funk, salsa en diepe R&b met lange breaks, voor een groot deel afkomstig uit Philadelphia. Denk bijvoorbeeld aan aan ‘Love is the Message’ van MFSB, of ‘Girl You Need a Change of Mind’ van Eddie Kendricks. Na de Loft werd de legendarische The Gallery geopend met (de ‘Jimmy Hendrix van de platenspelers) Nicky Siano en in 1977 openden de Paradise Garage en Studio 54. Met name die laatste club stond bekend om haar exclusiviteit, glamour en hedonisme. Disco maakte hier een eerste echte intrede in mainstream culture. Bovendien ging het gerucht dat er elke nacht cocaïne via de airconditioning over het publiek werd uitgestrooid.

Disco fever was inmiddels al een tijdje overgewaaid naar Europa. Georgio Morodor tekende Donna Summer. ‘Love to Love You Baby’ werd een ongekende explosie van vrouwelijke seksualiteit en gehijg op geluidsgolven en ‘I Feel Love’ de voorloper van elektronische dansmuziek. De Bee Gees waren in één klap ongekend populair toen ze in 1977 de soundtracks voor Saturday Night Fever verzorgden en rokkenjager Travolta zijn mooie pak aantrok. Disco werd pop. En hoewel Saturday Night Fever een verhaaltje van een macho-man vertelt, inclusief heteroseksueel happy end, siepelden er nu ook voor het eerst ook elementen van LHBT-cultuur in de mainstream pop.

Allereerst was er Sylvester, een openlijk homoseksuele zanger die bekend stond om zijn krachtige, hoge stem en zijn oogverblindende glitterkostuums. Zijn muziek belandde pontificaal bovenin de muziek-charts. En rond dezelfde tijd – we kennen ze allemaal van de lokale camping-bonteavond: The Village People. Ook zij verborgen hun seksuele geaardheid niet, en ze maakten er zelfs een liedje over. De bezoekers van stadse gayclubs waren niet hun primaire doelgroep – nummers van de Village People sloegen vooral aan in de kleinere steden en blanke, heteroseksuele mannen gingen er volledig van uit hun plaat. Das heißt: van stereotype homoseksuele macho-mannen, die zingen over seks met elkaar in de douches van de Young Men’s Christian Association.

Rond die tijd was (behoorlijk slechte) disco al niet meer te stoppen: underground disco-koorts werd televisie kitch, dansjes oefenen met je oma op vakantie en speciale disco-outfits. Alle musicals hadden een discoversie en iedereen deed mee. Zelfs de soundtrack van Sesamstraat kreeg een disco-verantwoorde make-over. Waar was de geest van de tegencultuur van de Loft en The Gallery gebleven? De homobeweging, de vrouwenbeweging, black culture?

Die elementen waren waarschijnlijk in negatieve zin aanwezig in 1979, als een onderstroom aan racisme en homofobie tijdens de beruchte ‘Disco Demolition Day.’ Rock DJ Steve Dahl had het gehad met Village People, Chic en Donna Summer en lanceerde zijn ‘Disco Sucks’ campagne, een campagne die uitmondde in een heuse anti-disco beweging. In juli dat jaar kwamen er 59.000 mensen naar een White Sox honkbalwedstrijd met hun discoplaten onder de arm, om ze op een groot vuur te gooien en onder luid gejubel te verbranden. Ze smeten flessen kapot en schreeuwden ‘Disco sucks!’ – een slogan met een inherente homofobe ondertoon. De subtekst was dan ook duidelijk: disco was voor zwarte mensen en homo’s, niet voor rock-liefhebbende, hoofdzakelijk witte mannen met een twijfelachtige muzieksmaak.

De verkoop van discoplaten daalde inderdaad en hard rock en new wave namen de charts over. Disco trok zich weer wat meer terug naar de underground en de gayclubs, waar de AIDS epidemie er veel harder inhakte dan een stel honkbalfans met hun Bee Gees platen ooit hadden kunnen bewerkstelligen. Maar disco was en is bij lange na niet verdwenen, niet in de latere muziekgenres die deze muziekstijl heeft beïnvloed, maar ook zeker niet uit mijn platenkast. Zo maakte  disco onder meer de weg vrij voor house en de hiphop-cultuur die omstreeks die tijd begon te bloeien. In 2011 heropende Studio 54 de deuren zelfs voor één nachtje, want de fever leeft vandaag de dag nog voort. En de volgende keer dat je los gaat op de YMCA, weet je ook precies waar je indirect voor staat.

 

11066010_10152982469904353_7538317002007962637_nAmarantha Groen (1989) publiceerde in Tirade, de Brakke Hond, Meander, Met Andere Zinnen, Krakatau, Daidallein, en Op Ruwe Planken. In juni blogt ze iedere zondag op Tirade.nu.

 

M.

OLYMPUS DIGITAL CAMERAVanachter het glas zie ik hoe zij buiten met de buschauffeur praat, ze draagt een mannenhoed. Ik bewonder vrouwen bij wie een mannenhoed goed staat, graag zou ik zelf zo’n vrouw zijn. Ze kiest een plaats naast mij en we praten zoals vreemden dat doen. De hitte zal gelukkig niet zo lang meer duren, zegt ze. Als ik vraag tot wanneer dan, noemt zij een maand waarin ik hier al lang weer weg zal zijn.

Waar ik slaap, vraagt ze, en ik noem de naam van een motel in M.

Ze haat die stad, zegt ze.

‘Mijn vader is daar vermoord.’

De route naar haar werk loopt langs de plek waar het gebeurde, elke dag komt ze er langs.

De heuvels hier zijn kaal en droog en uitgestrekt; stenen steken als littekens omhoog. Eenmaal in M. krioelen alle stoepen van de zwarte torren, die haastig wegrennen als ik mijn blote voeten neerzet.

Wytske Versteeg schreef Dit is geen Dakloze, De Wezenlozen en Boy. Dit najaar verschijnt haar 3e roman, Quarantaine.

‘Een goed morgen met’ 6

00:44:08

Frederic Rzewski, Winnsboro Cotton Mill Blues (1979); Ralph van Raat, piano.

00:53:40

Van de meeste muziek die hij heeft gehoord, herinnert hij zich maar weinig; hij ziet eerder nog de rug en de bewegingen van de dirigent voor zich, weet ook dat hij onder de indruk was. Maar waarvan? Hoe klonk dat indrukwekkende? Hoe moest je, terwijl de meest banale deuntjes je bijblijven, muziek opnieuw beleven die, zoals hij eens bij Stravinsky las, ‘haar melodische glimlach’ heeft verloren?

Zeker, ook hij houdt van melodieën die je kunt meezingen, zoals hij het soms ook niet kan laten om mee te gaan dirigeren, zoals perfect beschreven door Erik Menkveld, in het gedicht ‘Poème de l’extase (Skrjabin)’, over de poes die aan de schoot van zijn baasje voelt dat zitten zal overgaan in dirigerende verrukking. Niet alleen als dichter was dat baasje een meester in het beschrijven hoe hij muziek onderging, ook in zijn proza, met als ontroerend en tegelijk hilarisch hoogtepunt, vonden wij, de passage in zijn ‘Brief aan Robert Schumann’ (ik heb hem er hele stukken uit voorgelezen door de telefoon), waarin hij opsomt welke muziek hij de aanwezigen bij zijn begrafenis allemaal wil opdringen, niet om te laten horen wat hij mooi vond, maar om te laten voelen wie hij was. Goed dat dat eens gezegd was, en dat dat zo goed gezegd was.

Ook de samensteller van dit programma heeft zo’n lijst van wat hij zijn nabestaanden wil laten horen. Op die lijst, van Monteverdi tot Goebaidoelina, zijn zijn voorlopige favorieten het ‘Lied (ohne Worte)’ uit Schoenbergs Serenade, opus 24 en de transcriptie door György Kurtág van de sonatine uit Bachs Actus tragicus, ‘Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit’. Over het eerste zei hij dat hij altijd pas weer als hij het hoort, merkt dat het hem echt zo raakt als hij zich vaag herinnerde; het tweede, een en al melodische glimlach, kent hij bijna uit zijn hoofd – hij heeft zelfs een versie voor twee blokfluiten.

Soms dient zich iets nieuws aan, waarvan hij eerst nog niet beseft dat dat ook op zijn lijst moet komen, totdat hij het, terwijl hij dacht dat het uit zijn geheugen was gewist, opnieuw hoort en geen moment twijfelt, ook al heeft hij de programmagids niet gelezen en geen aankondiging gehoord. Pas nog, een late avond, nog even tv aan, ziet en hoort hij een groot koor, een orkest, en na twee of drie maten beseft hij dat dit Harmonium moet zijn, van John Adams. Hij heeft het niet op cd, wel de laatste jaren een paar keer live gehoord, maar hij had er niet vooraf een omschrijving van kunnen geven. Ja, minimal, en niet fanatiek-dogmatisch als werk van andere minimalisten. En ja, hij wist ook nog dat Adams gedichten had gebruikt van John Donne en Emily Dickinson; vooral die van Dickinson, het gedragen ‘Because I Could Not Stop For Death’ en het extatische ‘Wild Nights’, hadden indruk op hem gemaakt. Van verschillende andere componisten had hij liedversies van ‘Wild Nights’, een tamelijk rustige, een urgent klinkende en één waarin het golven van de zee overheerst. Maar geen treft hem zo direct als die van Adams. Misschien doordat het, volgend op een lang, bijna kabbelend deel, de luisteraar overweldigt? Het is ook heel goed mogelijk dat hij geen zin heeft om zijn nabestaanden met iets al te verstilds op te zadelen (wat tot nu toe op zijn lijst staat is dat wel), maar iets wil laten horen dat hen naderhand niet aan zijn dood zal doen denken, maar aan de dynamiek van leven.

00:56:07

John Adams, Harmonium, dl. 3, Wild Nights (1980/1981); Residentie Orkest en Groot Omroepkoor olv Brad Lubman.

01:02:26

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

  • Foto van Femke Lucia
    Femke Lucia

    Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.

  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.