François worden – over Houellebecqs ‘Onderworpen’

Het onderscheid tussen mannen en vrouwen is een simplistisch, talig construct dat het desalniettemin tot allesbepalende factor heeft geschopt binnen onze joods-christelijke cultuur, alsmede binnen die van de islam. Het is lastig te geloven dat Michel Houellebecq zich dit niet realiseert. Het is zo mogelijk nog lastiger om te reageren op de vraag van oud-Tirade redacteur Menno Hartman wat een vrouw van Houellebecq’s Onderworpen vindt.

Op de derde pagina van zijn roman pleit Houellebecq ervoor dat een goede schrijver daadwerkelijk aanwezig is in zijn boeken. Als de schrijver je dierbaar is, wil je hem terugzien en ‘je dagen met hem doorbrengen’. De 24 uur die ik doorgebracht heb met François, de hoofdpersoon van het boek, waren me in ieder geval dierbaar. Ik werd François, reed de desolate weg de stad uit, stapte in het tankstation over een lijk om een broodje tonijn gezond te pakken en keek uit naar een goed gesprek met de man van een collega. Zelfs zijn gevoel van hunkering naar de veel jongere Myriam werd het mijne.

Ook als ik niet in de tekst verdiept was en zelfs nu het boek allang weer in de kast staat, keert het gevoel een beetje François te worden terug. Dat maakt Houellebecq naar zijn eigen maatstaf en wat mij betreft een goede schrijver en Onderworpen een goed boek. Tot zover mijn bevindingen.

In plaats van aan de Sorbonne in Parijs te werken, werkte ik tijdens het lezen echter aan de Universiteit van Amsterdam aan mijn proefschrift. Het Maagdenhuis was net weken lang bezet door ‘competente rebellen’ die zich verzetten tegen het neoliberale rendementsdenken, de financialisering en de daarmee gepaard gaande bureaucratisering van de universiteit. En ook die wereld werd de mijne.

Een wereld waarin mannelijke en vrouwelijke professoren, docenten en studenten zich groepeerden om het systeem van de universiteit kritisch te analyseren. En hoewel ook in Amsterdam de voorzitster van het college van bestuur het veld moest ruimen, gebeurde dit niet omdat ze een vrouw was, maar juist omdat ze zich heer en meester waande. Zij dacht boven de mensen die de universiteit haar bestaansrecht geven te staan, maar viel van haar door studenten, docenten en professoren aan het wankelen gebrachte voetstuk. Houellebecqs Marie-Françoise vertrekt echter gedwee en vrijwillig als de Sorbonne onder gematigd islamitisch bestuur komt en vrouwelijke professoren geen plek meer gunt.

Die samenloop van omstandigheden, het François worden van mezelf en het deel uitmaken van de assemblies in het Maagdenhuis, maakte dat ik het ongeloofwaardig achtte dat de islamisering van de universiteit waarin vrouwen ondergeschikten zijn, zoals Houellebecq schetst, zonder meer bewaarheid kan worden.

We kunnen zijn scenario echter wel als een waarschuwing zien. En juist daarom leer ik mijn, grotendeels vrouwelijke, studenten kritisch te denken en in te zien dat onze cultuur bol staat van constructen die zozeer op los zand gebouwd zijn, dat we ze met een beetje moed kunnen en moeten doen wankelen.

‘Liever een idealistische, kwalitatief gerichte geesteswetenschapper dan een zielloze, pragmatische massafiguur die zich tevreden stelt met wat zij aangereikt krijgt, kritiekloos overgebleven in een wereld die zij zelf heeft helpen creëren’, schreef Tessa de Vet, student aan de UvA, in de Volkskrant van 8 juni 2015. Hoewel ik haar niet doceer, verwoordt ze treffend het kritische geluid dat geesteswetenschappers aan universiteiten en hogescholen stimuleren en dat mensen op de been brengt.

Die kritische houding past een universiteit en zelfs Houellebecq slaagt er niet in me te overtuigen dat die de komende zeven jaar zal afnemen, laat staan verdwijnen. Mijn vertrouwen in de huidige en komende generaties studenten is daarvoor te groot.

Het is daarnaast veel eenvoudiger om François te worden als je het onderscheid tussen mannen en vrouwen tijdens het lezen geen rol laat spelen. Laten we daar beginnen en ons afvragen wat een boek met je doen kan, voordat we er iets van vinden.

—————————

Rebecca Louise Breuer doceert cultuurfilosofie en visuele cultuur aan het Amsterdam Fashion Institute – Amfi. In het najaar van 2015 verdedigt zij aan de Universiteit van Amsterdam haar proefschrift getiteld Fashion Beyond Identity. The Three Ecologies of Dress.

In de Oorshop

‘Een goede morgen met’ 5

00:36:32

Charles Ives, Holidays Symphony, dl. 3, The Fourth of July (1912); San Francisco Symphony olv Michael Tilson Thomas.

00:42:20

Vreemd, na blokfluit, radio, fanfare, dat de meest indringende muzikale stem uit zijn verleden ontbreekt. Heeft hij niet wekelijks de scala aan geluiden van het orgel ondergaan, van praten met een dichtgeknepen neus tot donderend geweld? Is hij zelfs niet een tijd bijna wekelijks op bezoek geweest bij iemand die in de bedstee van zijn huisje onderaan de dijk zelf een orgel had gebouwd, met pijpen tot tegen het plafond? Hoorde hij daar niet fervent de muzikale warmte van Feike Asma verdedigen tegen de berekenende kilte van Bach? Het is allemaal waar. Ging zijn allereerste stukje in een krant niet over de inwijding van het nieuwe orgel bij hen in de kerk? Ook dat is waar. En als hij geen zin heeft om een standpunt in de discussie over Romantiek en Barok in te nemen, waarom laat hij dan niet de beroemde Toccata en Fuga in D klein van Bach horen? Berekenend en warm tegelijk, wat wil je nog meer.

Wat hij laat horen, niet op orgel maar op de piano, zou je een platgewalste versie van deze Bach kunnen noemen: in de op de seconde af even lange Winnsboro Cotton Mill Blues van Frederic Rzewski is de piano, die in volumebereik concurreert met het orgel, een muziekmachine, die van onhoorbaar zacht tot knetterhard wat er bij Bach aan dynamiek te horen is, wegwalst. Net als Bach ook houdt Rzewski van wijsjes die iedereen kan zingen, blues, worker songs of spirituals in zijn geval. Na een lang stuk zonder vertragingen en versnellingen klinkt er een melancholieke blues op, waarna de menselijke maat het gaat winnen van de machine. En als de machine toch weer de overhand dreigt te krijgen, gebeurt dat met flarden van de originele Winnsboro Cotton Mill Blues zoals Pete Seeger die ooit moet hebben gezongen, totdat de blues stokt en de machine stil staat. Het gevecht tussen machine en song eindigt onbeslist.

Hij heeft nooit de ambitie gehad met handen en voeten een orgel te bedwingen. Het enige industriële geluid waarmee hij vertrouwd was, was de sirene van de vlasfabriek die begin en einde van de schafttijd aankondigde. De enige echte reden die ik kan bedenken waarom hij deze muziek laat horen, is de onderliggende boogie-woogie. Want als er iets is wat hij in zijn jeugd had willen bereiken op de piano, dan wel het perfect spelen van een snelle boogie-woogie, als een razende machine, zonder pauze. Was het niet Pascal die zei dat een mens zowel automaat als geest is?

00:44:08

Frederic Rzewski, Winnsboro Cotton Mill Blues (1979); Ralph van Raat, piano.

00:53:40

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Vrouwen op de achtergrond

Bent u een vrouwenhater?

,,Nee, dat ben ik niet. Ik houd van vrouwen. Ik ben een macho. Een misogyn is iemand die vrouwen irritant vindt, de macho houdt ervan dat de vrouw de vrouwenrol speelt. Ik beklaag vrouwen zelfs. Ze proberen te veel dingen tegelijk te doen, dat is vermoeiend. Moeder, vriendin, minnares, professional – nee, ik zou geen vrouw willen zijn.”

Dat is zover als het onderwerp ‘vrouw’ gaat  in het gesprekje dat Margot Dijkgraaf met Michel Houellebecq had (nrc 18 mei), naar aanleiding van de roman Onderworpen (vertaling Martin de Haan).

Ik vind dat verbazingwekkend. De vraag, en het antwoord. Dat zit zo. Het oeuvre van Michel Houellebecq overziend neem je een groot risico met deze vraag, een helder antwoord krijg je daar niet op. Het antwoord is dan ook opvallend. Bijvoorbeeld omdat geen van de vrouwen in dit boek meer dan 1 zijn: Moeder, vriendin, minnares, professional. Alleen de mannen proberen dat in zekere zin.  Houellebecq is een schrijver met een enorme kloof tussen zijn openbaar persoon, en de denker die hij toch is. Waarom Dijkgraaf dan ook genoegen neemt met zo’n interviewtje en zo’n antwoord  is wonderlijk, nog wonderlijker is dat er nauwelijks kranten zijn die overwogen hebben dat dit boek door een vrouw gerecenseerd dient te worden.

In deze scherpe nabije- toekomstroman van Houellebecq laat hij de Moslimbroederschap onder aanvoering van de charismatische Mohammed Ben-Abbas winnen van de oude en de nieuwe Franse politieke partijen. We schrijven 2017-2022. Een grote maatschappelijke omslag is het gevolg. Islam light in modern Europa. Of groot? Ja, een paar doden bij een benzine station, andere prioriteiten in de internationale politiek, maar verder valt het ook wel mee. De vrouwelijke docenten vertrekken op de universiteit waar de hoofdpersoon werkzaam is, hijzelf krijgt ontslag. Geen korte rokjes meer, maar moslimvrouwen kunnen zich binnenshuis nog heel frivool kleden.

De hoofdpersoon praat en denkt over de politieke roerselen en denkt over zijn grote onderwerp: de op latere leeftijd tot het katholicisme bekeerde decadent schrijver Joris Karl Huysmans. Hij beweegt  zich net als Huysmans naar een onherroepelijk besluit toe: hij zou zich immers kunnen laten bekeren. Hij heeft aantrekkelijk voorbeelden: goed behuisde intellectuelen met een riant salaris met een ‘rijpere vrouw’ voor in de keuken (de ‘stoofpotjesvrouw’), en een ‘bijna kind-vrouw’ voor ‘andere dingen.’

Er wordt gedronken, goed gegeten, Ben-Abbas is een contemporaine Keizer Augustus, de positie van Frankrijk wordt steeds beter. Zelfs over de Palestijnse kwestie wordt de soep niet zo heet gegeten als ‘ie wordt opgediend. De positie van vrouwen is al met al het enige onderwerp waarin de wereld van morgen onder Houellebecq’s visionaire blik echt verandert.

Met ook nog een geestige argumentatie: polygamie is darwinistisch verantwoord: de sterkere – en bij mensen is dat dus vooral slimmere – man moet zich gewoon beter kunnen voortplanten: meerdere vrouwen derhalve. Onderworpen is griezelig zoals Orwells 1984 het was: het is onthutsend visionair.  Niets om je zorgen over te maken. Als man.

Wat vindt een vrouw van dit slechts in schijn geruststellende toekomstvisioen van de gematigde Islam? Het lijkt me toch het grote onbesproken thema van het boek.

 

(een antwoord kwam een dag later al, zie hier)

——————-

IMG_6841Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot. Houdt van Houellebecq en had graag ‘idee 43’ in Baltasar Gracians Handorakel en kunst van de voorzichtigheid in dit stukje verwerkt, maar kent zijn beperkingen.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

All right

Bill Withers schreef de soundtrack van mijn leven. Geen muzikant is door de jaren heen zo relevant voor me gebleven als hij. Pas op mijn achttiende, toen ik met Hannah G. in haar zoldertje op de P.C. Hooftstraat woonde, hoorde ik hem bewust. Hannah had geen studie van de man gemaakt, ze had gewoon een cassettebandje met zijn greatest hits waarnaar ze ‘s ochtends graag luisterde bij haar sigaretten en zwarte koffie.

We draaiden Just the Two of Us, Use me en Ain’t no sunshine tot er meer ruis dan muziek uit de speakers van haar Sonysetje kwam, en ik realiseerde me wat veel mensen zich realiseren wanneer ze voor het eerst naar zijn muziek luisteren: dat ik al die nummers kende, maar niet wist dat ze van dezelfde artiest kwamen. Soul Shadows was lang een favoriet. Grandma’s Hands is het altijd gebleven.

De muziek van Withers brengt een ongelooflijk warme, en toch per nummer sterk verschillende sfeer met zich mee. Luister bijvoorbeeld naar I Want to Spend the Night en daarna naar I can’t Write Left-Handed. Withers was en is een man wiens persoon in dienst staat van de verhalen die hij vertelt. Als jongen stotterde hij, en kreeg van alle kanten mee dat het daardoor niets met hem zou worden. Zelfs de liefde van zijn moeder en oma, die hem na de dood van zijn vader samen opvoedden, kon hem niet het gevoel geven dat hij iets waard was. Pas op zijn negenentwintigste stapte hij in de muziek.

Een tijdje terug keek ik de documentaire Still Bill (niet te verwarren met zijn gelijknamige tweede album) en de scène die me het meest raakte was een bezoek van Withers aan een vestiging van The Stuttering Foundation, een stichting die kinderen met spraakproblemen helpt zich efficiënter te uiten. Stotteraars kunnen vaak zingen zonder te stotteren, en zo luisterde Bill naar een liedje van een groep kinderen en huilde daar stilletjes bij. Daarna vertelde hij de kinderen dat het angst geweest was, waardoor hij altijd had gestotterd: een met zijn wezen vergroeide verwachting afgekeurd te zullen worden door degene die hij aansprak. Zijn oplossing was geweest om nieuwe mensen te benaderen met wat hij prepared forgiveness noemde.

Aangeleerde verwachte afwijzing bestrijden met voorgenomen vergiffenis.

Elders zegt hij: “One of the things I always tell my kids is that it’s OK to head out for wonderful, but on your way to wonderful, you’re gonna have to pass through all right. When you get to all right, take a good look around and get used to it, because that may be as far as you’re gonna go.”

Maar Bill, dacht ik, de les die je met elke noot uitademt is niet dat all right-zijn een tegenvaller is die we hebben te accepteren, maar eerder dat all right-zijn een benijdenswaardige toestand is. En alsof hij me gehoord had, zei hij even later: “All I ever wanted to be was all right.’

Ah, dacht ik, en liet me besluipen door een brede grijns. Still Bill.

________________________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Max Groen – Geluk en logisch nadenken

Café Reynders is een cafe op het Leidseplein waar in de ochtend nog enkele stamgasten rondhangen maar daarbuiten voornamelijk nog toeristen komen die, zoals Jules Deelders het ooit zei, “je het vreten uit je bek kijken.” Desondanks sluimert er nog een zweem van ouderwetse charme. En aan de muur hangt een foto van mijn opa, Max Groen. Net als vermoedelijk alle andere personen achter de portretten is hij inmiddels overleden. Af en toe ga ik Reynders binnen. Ik ga precies zitten waar hij zat – op een bankje tegen de muur met een goed uitzicht op zowel bakboord als stuurboord – en vraag om de combinatie waar ik later toch weer spijt van krijg: koffie verkeerd met tosti kaas. Soms houd ik een barman aan en vraag hem of hij de oude heer nog gekend heeft. Laatst was het raak en liet de man in kwestie vallen dat mijn opa altijd chagrijnig binnenkwam, maar na een paar borreltjes langzaam maar zeker weer wat opbloeide. Volgens mij was hij niet per se slechtgehumeurd, maar gewoon kritisch. Hij stierf toen ik zelf veertien lentes telde. De laatste keer dat ik hem zag was een paar maanden daarvoor, met Pinksteren. Mijn vader duwde de rolstoel van zijn vader voort over de Jordanese straten en we zongen in koor ‘Op een mooie pinksterdag’ van Jongewaard en van den Heuvel.

Morgen kan ze zwanger zijn, misschien ook wel vandaag. ‘t Kan van de behanger zijn of van een Franse zanger zijn, of iemand uit Den Haag 

De 86-jarige Max maakte destijds de gewoonlijke complimenten over mijn mooie lange haar en hij was naarstig op zoek naar een bosje bloemen voor zijn vriendin Eef. Ik herinner me hem als een man met ongekende, hopelijk genetisch overdraagbare charme en een karakteristieke kop met zwarte pretogen, die toen hij in de vijver van Artis viel als eerste wilde weten of zijn sigaretten nog wel droog waren. De zomerse postkaarten uit Spanje met daarop Flamencodanseressen heb ik tot op de de dag van vandaag bewaard. Evenals het zilveren tientje uit ’45 dat hij ooit in mijn handen drukte. Later vroeg ik me af of hij bij dat jaartal had stilgestaan.

Voor hij ‘s ochtends neerstreek op zijn vaste stek in Reynders, kocht Max elke dag een Telegraaf bij het mannetje nabij de tramhalte op het Leidseplein. Men zei dat de Telegraaf fout was geweest in de oorlog, maar ja, dat mannetje moest ook wat geld verdienen. Hijzelf was na de oorlog verder getrokken en voor wrok was in het dagelijks leven weinig tot geen plaats. Hij vertaalde Engelse en Franstalige films naar het Nederlands (waaronder de enige James Bond film die ooit een Nederlandse naam kreeg – From Russia with Love, treffend vertaald naar Veel liefs uit Moskou), werkte als omroeper bij de radio, speelde gastrollen in tv-drama’s en versierde een hele zwerm beeldschone vrouwen. Was hij een simpele rokkenjager, of had hij voor zichzelf besloten om zich niet te verontschuldigen voor zijn liefhebberijen en de dagen te plukken?

Over de oorlog had hij het niet graag, en ik vroeg hem er ook nooit naar. Maar ik las na zijn dood wel het boek De tocht opnieuw dat zijn vriend Ton Kors – inmiddels ook overleden – schreef over de reis die ze maakten in ’89, mijn geboortejaar. Samen gingen ze terug naar de zes kampen die Max overleefde, per trein, in tegenovergestelde richting: van bevrijding naar internering. Thuis hadden we het niet vaak over dit verleden en mijn vader had me als klein meisje al beloofd dat ik het zou mogen lezen als ik er oud genoeg voor was.

Op mijn 20ste ging er uiteindelijk een verhalenwereld voor me open. Ik las dat Max werd geselecteerd voor een geheime groep – commando ‘Bernhard’ – om valse dollar- en pondbiljetten te drukken waarmee de nazi’s hoopten de Engelse economie te ontwrichten. Ik las over het onwaarschijnlijke entertainment in de kampen; de cabaret-voorstellingen die hij en zijn beste vriend in elkaar flansten en opvoerden pal voor de neus van Duitsers en krijgsgevangenen, soms in ruil voor sigaretten. Die ruilde zijn vriend voor brood, maar hijzelf zocht een stil moment om ze genietend in rook op te laten gaan. Ook las ik over de liedjes die ze verzonnen en vervolgens zongen. Het plezier, de leuke momenten die hij zich levendiger kon herinneren dan de oorlogsgruwelen. Over geluk en logisch nadenken.

En op een vreemde manier voelde en voel ik me verbonden met deze overlevingsverhalen, met het personage dat ik via een waargebeurd verhaal beter heb leren kennen dan ik de ondeugende man die mijn lange haren aanbad, ooit persoonlijk heb gekend. Het boek wordt inmiddels niet meer gedrukt en meer dan één familielied struint wekelijks de digitale markten af, op zoek naar doorgeef-exemplaren. Gelukkig is er ook het digitale tijdperk en kan nu in principe iedereen kennis nemen van de oude heer. En dat vind ik belangrijk, want met steeds minder in leven zijnde overlevenden, mogen de verhalen niet verdwijnen.

Een interview met Max door een nog jonge Paul Witteman: https://www.youtube.com/watch?v=LVbnR_LpI8Q

Op een mooie pinksterdag: https://www.youtube.com/watch?v=TWs3wmYwxEA

 

______________________________________________________________________

 

11066010_10152982469904353_7538317002007962637_nAmarantha Groen (1989) publiceerde in Tirade, de Brakke Hond, Meander, Met Andere Zinnen, Krakatau, Daidallein, en Op Ruwe Planken. In juni blogt ze iedere zondag op Tirade.nu.

 

Kellendonk

Hoe spreek je iemand aan die je nooit hebt gekend? Zeg je dan u, noem je hem dweperig bij zijn voornaam, is het ‘meneer Kellendonk’ voor mij? Laten we de aanhef overslaan, Maastricht, zevenentwintig mei tweeduizendvijftien.

(…)-021

In een nogal boze brief aan Oek de Jong schreef je dat taal het contact met de wereld is, dat er een diepzinnige overeenkomst bestaat tussen taal en lichaam, tussen praten en vrijen. Tegelijkertijd is elke uitdrukking per definitie een vervalsing, gaat alles wat echt is ten onder in wat jij het taalgebeuren noemde. We schrijven juist omdat de wereld niet in woorden uitgedrukt kan worden, maar pratend, schrijvend blijven we nog altijd achter met dat alles wat we niet delen en ook nooit kunnen delen, al het gevoel dat niet kan worden uitgedrukt, nooit echt zoals het is, dat daarom altijd eenzaam blijft en strikt persoonlijk en als zodanig waardeloos.

Dat laatste, die twijfel – zoals, ik citeer vrij, wanneer je je bedenkt dat de stoel waarop je zit voor het overgrote deel uit leegte bestaat en verder uit een paar losse atoompjes, of als je je afvraagt hoe je zo zeker weet dat je van alles gemeen hebt met andere mensen – die twijfel geldt voor iedereen. Maar misschien des te meer voor schrijvers, die per definitie moeten liegen om iets echts te maken; op papier komt niets zo gekunsteld over als een bekentenis recht uit het hart.

 

(Dit is een fragment uit een brief aan Frans Kellendonk. De hele brief, waarin onder andere giraffen, beren en troostmachines een rol spelen, lees ik zondag 7 juni voor in de Tolhuistuin).

IMG_0499Wytske Versteeg schreef Dit is geen Dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar 3e roman, Quarantaine, verschijnt deze herfst.

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler