De liefde voorbij

Vorige week had ik het over de gedichten ‘Je bent’ en ‘Zo meen ik dat ook jij bent’ van Jan Hanlo. Hoe je ze ook wilt uitleggen het blijven onversneden liefdesgedichten, en volgens mij horen ze bij elkaar. De teneur is in beide vrijwel hetzelfde en ze hebben alle twee een kraakheldere opsomming om de blanke huid van iemand die nooit arbeid heeft verricht te beschrijven. In ‘Zo meen ik dat ook jij bent’ luidt die: ‘als melk / als leem / en ’t bleke rood van vaal gesteent / of porselein’. Net zoals in ‘Je bent’ is dat een reeks met vier delen, waarvan het laatste ofwel breekbaar (‘porselein’) ofwel kortstondig is (‘zilver dat men krijgt ter leen’). Hanlo lijkt zo een Oudgrieks schoonheidsideaal te schetsen, inclusief al zijn vluchtigheid. Een tetracolon met climax! – zou je kunnen zeggen.

Verliefdheid is een van de dingen des levens die snel kunnen verkruimelen, dat had Hanlo ook goed in de smiezen. Liefde is – breek me de bek niet open – nu eenmaal net kwikzilver. Behalve de twee genoemde zoete versjes schreef Hanlo nog een gedicht dat gemakkelijk in dit rijtje van je-gedichten past. Het heeft alleen een heel andere strekking, want van lelies, rozen en koraal is absoluut geen sprake. In het derde gedicht, ‘Je’, wordt de liefde in de kiem gesmoord. Het begint namelijk zo: ‘je kwam eens binnen / en je wachtte / het ging beginnen / en je lachte // het was een ja / maar het werd een nee’. Je ziet hier iets opbloeien, maar als met een slag in het gezicht gaat alles verloren. Een totaal ontspoorde date of een slechtnieuwsgesprek, zo klinkt het. Volgens de statistieken heeft iedereen het wel eens zo zout gegeten.

Zulke kleine romantische rampen treden meestal op wanneer de verwachtingen te hoog gespannen zijn, of als je te diep onder de indruk van iemand raakt. Iemand die zoiets werkelijk expliciet heeft durven opschrijven is Max de Jong (1917–1951), in zijn grote gedicht ‘Heet van de naald’ – zijn laatste. Het zou later zijn meest bezielde gedicht blijken, in één ruk opgeschreven met zo’n sensationele noodzaak dat hij het zo nodig nog met zijn eigen bloed zou hebben voltooid. De derde strofe gaat zo: ‘we zijn elkaar misgelopen / ik heb het verkeerd gedaan / ik was te zwaar geïmponeerd / dan doe je alles fout’ Het hele gedicht lang blijft De Jong worstelen met zijn mislukte liefde, tot hij aan het einde inziet dat het uitsluitend aan hem lag. Hij berust uiteindelijk in zijn lot van de gedumpte minnaar: ‘jammer is zo iets.’

De andere kant van het spectrum is de-donder-jij-nu-maar-oppoëzie. Wat dat aangaat grijp ik wederom naar de grote singer-songwriters, ditmaal niet Joni Mitchell maar Bob Dylan. Zijn plaat Blonde on Blonde staat voor een groot deel in het teken van nummers die zeggen: mooi geweest, schluss, tabee. In ‘Most Likely You’ll Go Your Way’ zingt hij: ‘I’m gonna let your pass / And I’ll go last / Then time will tell just who has fell / And who’s been left behind / When you go your way and I go mine.’ Zo’n militair-strategische opvatting van de liefde mag dan wel zo oud zijn als de weg naar Rome, die zinnen blijven rauw op je dak vallen.

En zelfs dan kan het nog erger. Liefdesperikelen, niet aan de verwachtingen voldoen, de deur gewezen worden – het meest hartverscheurende is toch dat je blijft vasthouden aan De Onbereikbare en je verdere leven moet slijten in triestheid. In de moderne Nederlandse poëzie heeft Slauerhoff dat gevoel met lichte trom uitgevent, bijvoorbeeld in zijn gedicht ‘Vida triste’. (Gek genoeg maakte ik eerder kennis met de Portugese versie, waaraan ik een flinke dosis saudade heb overgehouden.)

Vida triste

Gedoemd om droevig te leven
Wordt ieder die te veel liefheeft;
Nog nooit hield mijn hart het tegen,
De liefde die groot verdriet geeft.

Weer zocht tevergeefs aan jouw borst
Mijn gemartelde hart zijn rust,
Dat wil troost voor brandende dorst
En wordt niet gelescht door lust.

En altijd lijden en boeten
Moet men voor iedere daad,
Tot de wellust der laatste zoete
Liefkoozing in dood vergaat.

Hoe lang men soms kan omhelzen,
Eens is weer de tijd vervloden;
Kan men dan nooit die helsche
Vervloekte passie dooden?
Ik weet het, liefde is zonde
En dus kreeg ik ook mijn straf:
Ik ben voor eeuwig gebonden
Aan iemand die nooit om mij gaf.

Wel heeft hij mij veel streelingen
En liefkoozingen gedaan,
Nooit kon hij mijn liefde bevredigen,
Dat kan zeker niet bestaan.

Ik weet wel, lijden en boeten
Moet men voor iedere daad,
Tot de wellust der laatste zoete
Liefkoozing in dood vergaat.

Hoe lang men soms kan omhelzen,
Eens is weer de tijd vervloden;
Kan men dan nooit die helsche
vervloekte passie dooden?

 

Vida triste

Condenado a viver triste
É sina de quem muito ama.
Nunca tu, meu coração, resististe
Ao amor que a dor inflama.

Mais uma vez meu torturado coração
Buscou abrigo no teu peito, inutilmente;
Não há quem lhe console a sede ardente
Nem ele se farta das delícias da paixão.

E sempre, para qualquer acto,
Há que pagar com o sofrimento,
Até que a doçura do último tacto
Acabe por morrer num lamento.

Por mais que os corpos se enlacem
Um dia tudo passa e só fica a solidão.
Haverá porventura alguém
que mate o fogo de tão maldita paixão?
Eu sei que amar é pecado
Por isso também a mim o céu castigou
Fiquei pra vida amarrado
A quem sempre me enganou

Jamais o amor me faltou
Com ternuras e afagos
Mas libertar meus anseios,
Nunca de tal se lembrou.

E sempre, para qualquer acto,
Há que pagar com o sofrimento
Até que a doçura do último tacto
Acabe por morrer num lamento.

Por mais que os corpos se enlacem,
Um dia tudo passa e só fica a solidão.
Haverá alguém capaz de matar
O fogo de tão maldita paixão?

 

Voor wie er nu nog geen genoeg van heeft: de soundtrack.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

Tyn’s tuin – primo

Een stuk onbeschreven papier (freecard, taartenbestelformulier) is in de Utrechtse binnenstad altijd wel te vinden. Alleen: ik heb geen pen bij me. Net terwijl le mot juste me invalt! Wat zeg ik… een complete alinea… Koortsig stiefel ik een kantoorartikelenwinkel binnen om me bij de wand balpennen te realiseren dat ik mijn portemonnee bij Orloff op tafel heb laten liggen. Shit! Schijt! Godverdomme! Kutzooi! Tyfus! Nou ja… pech voor de onderhavige detailhandelaar! Ik pak een blauwschrijvende Caran d’Ache van twee euro en steek ’m vlug in de binnenzak van m’n jasje (Oger, Oger, Oger – een vlek!). Als ik me omdraai, zie ik dat een andere klant, één of andere gepensioneerde zeikerd, naar me staat te kijken…

‘Dat zag ik, jongeman.’

‘Dan vergeet je maar wat je hebt gezien.’

‘Dat kan niet.’ En terwijl ie op z’n slaap tikt: ‘Het staat allemaal op de harde schijf.’

‘Prima. Dan gaan we die harde schijf van jou es eventjes wissen.’ Ik grijp de revers van z’n muisgrijze zomerjack en begin ’m zo hard op z’n smoel te slaan dat z’n hersens via z’n oren naar bui–

‘Tyn!, Tyn!, Tyn!… je doet ’t hartstikke goed, maar je zit in de verkeerde scène!’

‘Mmm?’

‘Je hebt een stukje over je tuin beloofd.’

‘Niet!’

‘Wel!’

‘Niet!’

‘Wel!’

‘Nou en?’

‘…’

‘Zie ik eruit als zo’n burgerlijke sukkel die zich netjes aan z’n afspraken houdt?’

‘Eerlijk gezegd wel.’

‘En wie dweilt al dat bloed dan op?’

‘Dat doen wij wel, ga jij nou maar lekker over je tuin schrijven.’

‘Ik héb helemaal geen tuin!’

‘Dan verzin je d’r maar één.’

‘…’

‘En je moet ook iets over liefdespoëzie schrijven.’

‘Pfffffff.’

Kom op, vadsige lamstraal. En… actie!

Van 2010-2012 hield ik een blog bij over mijn leven in Utrecht. HIER SCHRIJFT MARTIJN, heette het – die kapitalen zijn verplicht bij blogger. De stukjes gingen over het verzamelgebouw met ateliers waar ik werkte, over voorstellingen en films die ik zag, over mijn assistente, Eline Struweel, en over mijn tuin. Dat blog heb ik een jaar geleden omgedoopt tot KNOLLYWOOD en vervolgens een beetje braak laten liggen – het enige waar vroegere volgers van HIER SCHRIJFT MARTIJN nog weleens naar vragen is die tuin… hé, Tyn… hoe gaat ‘t nou met je tuin?*…

Nou goed… sinds vorig jaar heb ik een nieuwe tuin, op een tulpenbolworp afstand van de vorige, met volop avondzon. En als je nu hoopt op een pastorale selfie van Martijn met kruiwagen tussen de Vergeet-Mij-Nietjes, dan bots je tegen een dikke, vette middelvinger op – donderstraal maar op met je Libelle Romantiek.

Nee hoor, grapje! Ik ben gewoon te verlegen om op de foto te gaan!

‘Kan een gerecht ook poëzie zijn?’ Goeie vraag. Het antwoord luidt: ja. En dan refereer ik niet aan de geforceerde prozagedichten op de gemiddelde menukaart of aan het beter geformuleerde recept in een comfortabele kwaliteitskrant. Een goed bord eten ís een mooi gedicht – en zo’n goed gerecht/gedicht begint met goeie ingrediënten, ofwel: met verse spulletjes uit je eigen tuin.

Aangezien deze blog vooral wordt gevolgd door lafbekken, bleekscheten, mietjes, stadsmensen, papkindjes en gesubsidieerde jankerds, breng ik vandaag – bij wijze van liefdesgedicht – een recept/gerecht met groenten die iedere schlemiel zelf kan telen op zijn of haar bijstandsbalkonnetje.

‘Charmeur!’

Die groentes/kruiden zijn: courgettes, knoflook, platte peterselie.

En deze eenvoudige ingrediënten gaan we gebruiken in een recept dat de grote Florine Boucher precies zes jaar geleden, in mei 2008, publiceerde in de NRC. Voor een diner à deux bak je een paar kleine courgettes (drie ons) op hoog vuur… na een paar minuten gooi je er een mengsel van gehakte knoflook (twee teentjes) en gehakte platte peterselie (vier eetlepels) bij. Nog een minuutje op lager vuur doorbakken… Vervolgens gooi je gekookte, afgegoten, vochtige pasta door je saus. Dan twee eierdooiers erbij, een paar eetlepels pecorino romano… een flinke peperregen eroverheen… en het gerecht kan gedeclameerd/het gedicht kan geserveerd worden… Dit bordje pasta moet natuurlijk wel buiten genoten worden – aan een met liefde gedekte tafel (geblokt tafelkleed, verse bloemen, zicht op bomen en vogels).

Dit pasta/courgette gerecht is een primo… maar verleidelijker voedsel bestaat niet en ik kan je garanderen dat de gang die volgt op een bordje met dit intense voedsel niet vegetarisch zal zijn…

‘Hahaha!’

O, en niet vergeten, geachte cursisten: wat voor de slaapkamer geldt, geldt ook voor de keuken… het wordt pas echt lekker als je het met liefde klaarmaakt…

‘Oh, schunnig! Hahaha!’

Tirade – happerdepap.

Soundtrack (moderne tafelmuziek): Stolen Dance, Milky Chance.

‘Is dat de nok van je tuinhuisje op die foto?’

‘Ja.’

‘Romantisch, zeg! En hoe heet die vlinder?’

‘Die heet Gerard, nou goed. Jezus Christus, wat zijn dat nou voor achterlijke vragen?’

Volgende week: Franca Treur, Anton Valens, Jannie Regnerus en Daniël Rovers. Of: hoe Daniël Rovers zijn nieuwe boek presenteerde. En meer.

‘Komen er in je stukje van volgende week ook herdershonden voor?’

‘Natuurlijk.’

Noot

Niet te versmaden, dat tuinprogramma van Maarten ’t Hart. Maar ben ik de enige die in zijn stem de hele tijd die van Mat hoort, de buurman met de rode trui, uit Buurman en Buurman?

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

AM over de wrede schrijver

Van Ayn Rand leerde ik ooit (Ja, Ayn Rand, die demonische verheerlijkster van het kapitalisme. Ik geef het toe: ik las haar boeken. Sommige zelfs met plezier, waaronder haar The Art of Fiction, dat ooit een enorm schrijversvuur in me aanwakkerde.) dat gewoon een conflict niet genoeg is in een verhaal. In een goed verhaal horen volgens Rand duivelse dilemma’s. Conflicten die de persoonlijke moraal van je personages zoveel mogelijk op de proef stellen. Als schrijver moet je je volgens Rand constant afvragen: hoe maak ik het conflict zo erg mogelijk voor iedereen die erbij betrokken is? Of ze daarin gelijk heeft, daarover blijf ik maar twijfelen. Ze heeft een punt want (oneindig) veel (heerlijke) boeken zijn volgens dit principe geschreven. Bijvoorbeeld een persoonlijke favoriet: Freedom (Franzen). Idealistisch echtpaar Berglund, democraten, gaat tweezijdig vreemd, maar beide buitenechtelijke relaties stranden op akelige wijze. Hun dweil van een zoon wordt republikein en raakt als investeerder betrokken in wapenhandel. Bovendien blijkt het natuurbehoudproject waar Walter zich vol vuur voor inzet een dekmantel voor de delfwerkzaamheden van een steenkoolmaatschappij.

Als Rand gelijk heeft moeten schrijvers dus meedogenloos zijn. Genadeloze wezens die gniepend en gnuivend boven hun werktafel hangen om gruwelijke details te bedenken die het allemaal nog nog nog erger en dan nog net iets erger maken. Zo bedacht Victor Hugo dat zijn hoofdpersoon (priester) uit Notre-Dame de Paris, in de slotscène niet kon verdragen om zijn grote liefde te zien sterven op het schavot (haar ter doodveroordeling was bovendien door hem zelf veroorzaakt uit wraak dat zij zijn liefde niet beantwoordde). Vlak voor haar executie werpt hij zich dus van de toren van de Notre Dame. Maar wat gebeurt: hij blijft hangen met zijn pij aan een waterspuwer waardoor hij vertraagt in zijn val en hij net voor hij te pletter valt tóch getuige is van haar dood.

Soms ben ik bang dat ik het niet in me heb. Genoeg wreedheid. Dat ik niet genadeloos genoeg ben, niet onverbiddelijk of naar. Ik heb last van existentieel optimisme. Dat zit me in de weg. Daarom bid ik soms voor een wredere inborst. Bid ik dat ik de personages in mijn verhaal zo kan laten lijden dat mijn lezer haast vergeet te ademen van het lachen, huilen en beven tegelijk. En ik schreef een gruwelijk verhaal. Over een ambtenaar en zijn dochter die ontspoort. Ik bedacht een gezin dat ik liet ontsporen. Fuseerde een paar vriendinnen in een moeder. Fuseerde wat collega’s in een vader. En ik geef toe: ik heb veel plezier beleefd aan het schrijven over de ontkenning die omgaat in ouders die hun dochter zien afglijden. Ik bedacht er nog wat perifere rampjes bij die het allemaal nog erger maakten. Maar ik kon het niet volhouden tot het eind. Ik was gaan houden van mijn personages. Ik wilde dat het goed afliep, op zijn minst een beetje. Dat in elk geval iemand daarna nog lang en gelukkig zou leven.

Van de week las ik Roem van Daniel Kehlmann. En las daarin de volgende passage: Doe eindelijk iets, zegt ze tegen mij. Verpest je verhaal. (…) Jij kunt me genezen (..). Het kost je niets! Kehlmann laat hier zijn personage Rosalie met hem, de schrijver, in discussie gaan. Rosalie is ongeneeslijk ziek en onderweg naar haar euthanasie. Bijna had ze me uit mijn tent gelokt, schrijft Kehlmann. Maar Rosalie is onderdeel van een groter plan en daarbij hoort dat ze dood moet. Maar ze geeft niet zomaar op. Een paar bladzijden verderop doet ze een tweede poging: Laat mij leven (…). Jouw verhaal. Vergeet het. Laat mij gewoon leven. Het ergert Kehlmann. Even sta ik paf. Ik weet niet wie haar geleerd heeft zo te praten. Het past niet bij haar. Het is stijlbreuk.

Maar Kehlmann laat Rosalie uiteindelijk toch niet sterven. Hij krijgt het niet voor elkaar. Hij spreekt haar toe: je klampt je vast aan de illusie dat je bestaat, maar je bestaat uit woorden, uit vage beelden en een paar simpele gedachten. Je denkt dat je lijdt. Maar niemand lijdt hier, er is niemand. Maar op het laatst laat hij haar vrij, hij verpest zijn verhaal. Hij maakt Rosalie jong en gezond. Zelfs knapper dan ze ooit is geweest. Waarom niet? Lachend loopt Rosalie met ferme stappen uit beeld.

Had ik al gezegd dat ik Kehlmann een weergaloos schrijver vind? Kehlmann maakt zich als schrijver tot personage en trakteert ook zichzelf op een gruwelijk dilemma. Wie van ons pleegt de karaktermoord? De schrijver of het personage? Kehlmann laat zien dat de relatie tussen een schrijver en zijn personage moeizaam kan zijn, een conflict op zich. En dat niet alleen de schrijver wreed is, maar ook het personage (en de schrijver weer mild). En verpest die dan zijn verhaal? Welnee, hou toch op. Want Kehlmann is de schrijver van zijn personage de schrijver die zijn verhaal verpeste over personage Rosalie. En die schreef een genadeloos goed verhaal.

Pleidooi voor de persoon

Dit ben ik. Naast me zit mijn moeder. We pellen paaseieren. Achter de fotograaf, die mijn vrouw is, staat een pan asperges op het fornuis, en rechts buiten beeld speelt mijn vader op het kleed met onze zoon. 

Er is niets bijzonders aan de personen in of buiten beeld. Bijna iedereen heeft of had een moeder, een partner, een vader, een kind. Schrijven over mensen om je heen zou om die reden oninteressant zijn. Exhibitionistisch, zelfs. 

“Quisquis amat ranam, ranam putat esse Dianam,” commentte een bekende auteur van mijn eigen stal in reactie op een blog dat ik over onze zoon Nadim schreef. Hij zal niet de enige zijn die mijn stukjes te persoonlijk vindt. 

Gezien Tirade – terecht, en niet in de laatste plaats door mij – wordt gezien als literair vakblad, heeft men bepaalde verwachtingen van haar redacteurs en de onderwerpen die ze kiezen. Zo zijn er mensen die de moeite nemen om me terecht te wijzen als mijn taalgebruik clichématig wordt, of me confronteren met een (zeldzame, al zeg ik het zelf) tikfout. 

Goed, om te merken dat wat we naar buiten brengen met scherpe blik wordt opgenomen. 

Inhoudelijk, echter, ben ik ervan overtuigd dat elk verhaal persoonlijk zou moeten zijn. Wat is er bijzonder aan een blog over Garcia Marquez als de lezer niet te voelen krijgt wat Marquez voor de schrijver van het stuk betekend heeft? Hoe kun je als auteur mensen raken zonder jezelf te laten zien?

Ik sta ervoor open het als een handicap te aanvaarden dat een stuk dat zo’n persoonlijke toon mist voor mij meestal niet te volgen is. De boodschap lijkt niet tot me door te dringen omdat er geen hart is dat de informatie draagt. Om iets over te brengen moet je eerst contact met me maken. Noem het cerebrale dyslexie. 

Als een tekst te cerebraal wordt, overvalt me eenzelfde gevoel als op het gymnasium, waar ik me alle talen met gemak eigen maakte behalve het Grieks. Die symbolen… ik weet niet wat het was. Alsof die alpha en epsilon, maar vooral medeklinkers als de theta en de zeta niets met me te maken wilden hebben. Na een jaar las ik de woorden nog steeds letter voor letter, waardoor ik nooit aan de betekenis van een zin toekwam. 

Als ik in mijn werk moet falen, laat het dan zijn omdat ik te persoonlijk schrijf. Omdat er zoveel hart in mijn verhalen sluipt dat ik terzijde geschoven word als zijnde larmoyant, dweperig of – schijnbaar erger – Amerikaans. 

Mijn goede vriend Oscar Siegelaar vertelde me een tijdje terug dat hij de mate waarin een kunstenaar vernieuwend is belangrijker vindt dan of zo iemand aardig is. Er zijn meer mensen die zo denken. Grote vergissing, lijkt me. 

Elkaar is alles wat we hebben, om mezelf maar eens te citeren.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

“Zie je, ik hou van je”

Waar te beginnen op de jacht naar je favoriete liefdesgedicht? Even sneupen in een dikke bloemlezing bracht mij op een versje van J.P. Guépin, dat ik alweer half was vergeten. Het heet ‘Intimiteiten’:

Wat blijft er over van het liefdesgebeuren
buiten de vier muren?

Onritmisch gebonk
van de bovenburen.

Ik citeerde dit vroeger wel eens, wat me niet altijd in dank werd afgenomen. Inmiddels ken ik wel wat meer gedichten uit mijn hoofd, maar dat zijn niet per se mijn favorieten. Met Shakespeares twintigste sonnet kan ik hier met goed fatsoen wel aankomen, maar uiteindelijk is dat gewoon goedkoop sentiment. Hooft, Gorter, een lapje schoollatijn, een flard Prévert – het doet allemaal uitstekend werk bij de borrel.

Jan Siebelink schijnt iedereen het bed in te kunnen kletsen met Mallarmé. Ik vind dat een prestatie van formaat. Wat zijn dat in vredesnaam voor oesters die daar intrappen? Sinds die keer dat ik mezelf met het oog op het bed ‘Amor’ van Oswald de Andrade hoorde voordragen brand ik daar mijn vingers niet meer aan. Bovendien, voor Gorter komt tegenwoordig niemand het bed nog uit, laat staan erin.

Het liefst zou ik hier mijn toevlucht nemen tot de teksten van Joni Mitchell. Alleen heb ik het al eens op deze plaats gehad over haar muziek en gedichten. Op het gevaar af dat ik dit stokpaardje dusdanig berijd dat er een doorgezakte pony van overblijft: Joni schreef de onsterfelijke regels You’re in my blood like holy wine / You taste so bitter and so sweet / I could drink a case of you / And I would still be on my feet. (Zou Siebelink dat al geprobeerd hebben?)

Mijn favoriete liefdesgedicht is geschreven door een ander stokpaardje, namelijk Jan Hanlo. Het stond in het tijdschrift Podium in de jaren vijftig. Als je het in bed zou declameren word je er meteen weer uit getrapt. Het begint zo:

kf cfou

apbmt ef mbvxf obdiu
apbmt ef xpmmfo wbdiu
wbo tdibqfo
aptmt wbo qjnqfst pohfebdiu
ffo hspfu nz xfm ffot ufhfombdiu

Ik geef toe dat er een zeer groot romanticus in mij schuilgaat, daar kan ik ook niets aan doen.

De sleutel tot het gefröbel hierboven gaf Hanlo in een PS onder een briefje: ‘je moet tegen Pappa zeggen dat in ’t laatste Podium die gekke woorden in mijn stukje geen gekke woorden zijn, maar geheimschrift.’ Neem steeds de volgende letter van het alfabet (behalve de a) en je krijgt een leesbaar gedicht. Volgens Hanlo zelf ‘een heel schoon gedicht’, en dat ben ik roerend met hem eens. Samen met zijn ‘Zo meen ik dat ook jij bent’ vind ik dit het mooiste gedicht.

je bent

zoals de lauwe nacht
zoals de wollen vacht
van schapen
zoals van wimpers ongedacht
een groet mij wel eens tegenlacht

zo blank als is er geen
als rijst als elpenbeen
als maanlicht
als zilver dat men krijgt ter leen
en af moet geven schier meteen

een veulen in de wei
dat lui ligt op zijn zij
te slapen
een oud paard is niet dikwijls blij
maar voor de veulens is het mei

je oog de winterwind
ofschoon wel meer bemind
en zachter
maar wijs en grijs en trots toch kind
die plaatsten waar je ziel begint

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Mooi geweest

I) Er wordt helemaal niemand doodgeschoten

Goede Vrijdag. Mijn dochter en ik bezoeken het Stedelijk Museum Schiedam. Ik heb haar meegenomen omdat ik haar graag het schilderij wil laten zien dat mijn vrouw en ik ooit uitkozen voor op haar geboortekaartje. Mannetje met de zon, van Karel Appel. We bekijken de vaste collectie en een tentoonstelling. Daarna mag zij kiezen waar we gaan lunchen. Ze wil graag naar Hotel New York, in Rotterdam, zodat ze kan twitteren dat ze in New York zit. Grappig. Tienerhumor.

We lunchen uitgebreid. Gegrilde visjes, risotto en witte wijn. Ik drink in m’n eentje anderhalve fles. De ervaring leert dat dat mijn weggedrag een beetje tempert. Als de borden zijn afgehaald, wordt er een muntthee en een dubbele espresso neergezet. We praten over school, over buitenlandse musea en ik vertel wat over het komende nummer van Tirade. Als we zijn uitgekletst, begint mijn dochter een beetje te swipen op haar iPad en lees ik wat in Valeria Luiselli’s De gewichtlozen (het boek weegt 252 gram, trouwens).

‘Pap?’

‘Mmm?’

‘Is het waar dat jij van plan bent om mama en mij te vermoorden en met Pam een nieuw leven te beginnen?’

‘Wie zegt dat?’

‘Iemand op school.’

‘Wie?’

‘Gewoon, iemand.’

      Ik trek m’n gun uit mijn schouderholster en richt het op mijn dochter:

‘Ik vraag het je nog één keer, eigenwijze tyfusbitch: Wie. Zegt. Dat.’

‘Stoer hoor, alsof je je eigen dochter overhoop gaat schieten.’

‘Weet je nog dat je een paar jaar geleden zo’n schattig klein broertje had? Met van die krullen? Wat is daar ook alweer mee gebeurd?’

‘Ja, maar dat was een jongen.’

      Ik haal de trekker over, blaf de halve linkerarm van mijn dochter eraf.

‘Ik vraag het je godverdomme nog één keer. Van wie heb je die bullshit?’

‘Van Madelief.’ Mijn dochter verbijt haar tranen – zo zie ik het graag.

‘Nou, zeg maar tegen Madelief dat jouw vader geen vlieg kwaad doet.’

‘Zal ik doen,’ zegt mijn dochter terwijl ze met servetten haar stompje afbindt.

‘Fijn.’ Ik steek m’n gun terug in m’n schouderholster, sla m’n espresso achterover en leun dan over de tafel tot vlak voor het gezicht van mijn dochter. Terwijl ik mijn oogbollen achtjes laat draaien in hun kassen, zeg ik: ‘Best een aparte vader heb jij.’

‘Pap. Effe normaal doen.’

‘Hahaha, schitterend!’

‘Pap?’

‘Ja, WAT?!’

‘Heb jij een relatie met Pam?’

‘Nee, absoluut niet. Nooit gehad ook. Pam is een collega. We zijn allebei gek op goochelen, dat is alles… Omdat Pam op het podium altijd zo ijverig fakkels door hoepels staat te smijten, denk jij misschien dat ze backstage ook met vuur speelt, maar niets is minder waar. Pam is gewoon een loyale, lieve, stabiele moeder en echtgenote. Of hoe zeg je dat een beetje geëmancipeerd? Maak je maar geen zorgen.’

‘Ze jat wel alle trucs uit je poten.’

‘Dan jat ik gewoon een paar trucs terug. It’s all in the game, lieverd. Maar geloof je me nou? Ben je nou een beetje gerustgesteld?’

‘Ja.’

‘…’

‘En pap? Elvira zegt dat ze jou laatst zag met de moeder van Penélope, van ballet en dat jullie – ’

‘Hé! Zullen we afspreken dat jij je verder niet met het liefdesleven van je vader bemoeit? Wat zullen we nou krijgen.’

De afgelopen weken, maanden, heb ik talloze lezers hopeloos zien verdwalen in het grijze gebied tussen Begrijpend lezen en Rorschachtest. Betrekkingswanen, projecties, speculaties. Het was vaak amusant, soms griezelig, en ik beken dat ik – met de beste pedagogische bedoelingen – af en toe een dwaalspoor heb uitgezet en dat het literaire spel me, behalve een hoop plezier en schuldgevoel, ook een schat aan psychologische en relationele inzichten heeft opgeleverd. Maar nu vind ik het, eerlijk gezegd, wel mooi geweest. Ik maak me geen illusies (woordspeling), maar laat ik voor mijn eigen gemoedsrust nog maar een keer herhalen dat ik hier, op de blog, fictie bedrijf.

 

II) Haar favoriete liefdesgedicht

Mijn dochter was tijdens het swipen over de liefde begonnen, doordat ik haar tijdens het eten over het naderende nummer van Tirade had verteld. Tirade 454, het nummer vol Nieuwe Liefdespoëzie. Ik zei dat Lieke, Marko, Gilles en ik hadden afgesproken dat we in de aanloop naar de presentatie van het nummer – op 9 mei in De Nieuwe Liefde – aandacht aan onze favoriete liefdesgedichten zouden besteden in onze blogstukjes. Onlangs deelde Lieke haar favoriete liefdesgedicht al. Ik had nog niet kunnen kiezen.

‘Weet jij iets?’

‘Een gedicht?’

‘Ja, of een songtekst. Lezen jullie geen poëzie op school?’

‘Ja, maar dat is allemaal saaie shit.’

‘…’

‘Kan film ook poëzie zijn?’

‘Dat vraag je aan mij? Natuurlijk! Cinema ís poëzie.’

‘Dan kies ik een stukje uit You the Living.’

‘Goed idee. Welke scène?’

‘Deze,’ ze reikt me haar iPad aan.

‘Mooi. Moet ik je keuze nog toelichten?’

‘Nee, want dan ga je me toch alleen maar belachelijk maken.’

‘Oké, dan zet ik het maandag op de blog en dan vertel ik er alleen nog bij dat You the Living (2007) is opgenomen in Stockholm en dat het de tweede speelfilm van Roy Andersson is.’

‘Oké.’

Nou, geloof het of niet: voor mijn tienerdochter is een huwelijk het toppunt van romantiek. Hoe dan ook… ga rustig zitten voor deze acht minuten grootse, Europese, humanistische cinema. Eigenlijk ben ik het met mijn dochter eens… betere liefdespoëzie bestaat niet:

 

Tirade – sprookjes.

Soundtrack: zie het filmpje hierboven.

Volgende week: Tyn’s tuin. En meer.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Het naamloze teentje

    Het naamloze teentje

    (beeld: Don Duyns) …En het weekend… kwam tevoorschijn. Ik sla de dekens van me af en zet mijn blote voeten op de grond. Het zonlicht spiekt langs de gordijnen. Ik wrijf in mijn ogen met mijn armen wild omhoog en omlaag, alsof ik vliegen wil. Dat wil ik ook: ik spring op. Het weekend is...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Diepzee – over hoop en wanhoop

    Diepzee – over hoop en wanhoop

    Larousse 20 In 1920 werd in Michigan een meisje geboren. Marie Tharp heette ze. Haar vader onderzocht grondsoorten en ze ging wel eens mee als hij op veldwerk ging. Zo leerde ze iets over het in kaart brengen van land. Toen in de Tweede Wereldoorlog de mannen in de ijzerindustrie werkten of als soldaat meevochten...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Oaseman

    Oaseman

    Na drie dagen door Marokko te hebben gereisd over extreem droge vlaktes, langs rode, gele en zwarte rotsformaties, door dorpjes opgetrokken uit het stof waarop ze stonden en voorbij bergkammen waar nog sneeuw lag, daalden we weer langzaam af. Ons doel was de woestijn, waar B en de kinderen erg naar uitzagen. Ik had al...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Hondelink
    Ida Hondelink

    Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.
    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.