De Chinese Muur – foetsie

I)       Met de heli

O, uitroep! O, exclamatio!… Kijk ’m nou toch es gaan die blije Art!… in z’n kekke, knalgele vliegmachientje!… hoppakee… wat gaat dat allemaal snel: ’t lijkt potverdorie wel alsof ie boven Madurodam vliegt!… De Randstad? Randdorp zul je bedoelen… Hopla… daar hebben we Amsterdam al… muren, wegen, daken, pleinen… Lekker geluidje die rotorbladen…

Bij de Amsterdamse stadsgrens heeft ie de gesp van z’n stoelriem al losgekoppeld en nu ie door de bolle voorruit van z’n vliegmachine De Rode Hoed kan zien liggen, stapt Art zo, hop, door dat grappige zijdeurtje z’n helikopter uit… ff een meter of zes van suizenstein – en met een judorol landt ie op ’t platte dak van het pand naast De Rode Hoed… een paar honderd meter verderop stort z’n heli met een vaartje van driehonderd kilometer per uur de Keizersgracht in… Ploetsj!… Net ’t losgeschoten bakje van een zweefmolen… Met hetzelfde gemak gooi je ’t in de afvalbak – da’s waar… alleen de meeste  afvalbakken en containers zijn een paar maatjes te klein voor de spulletjes die Art doorgaans afdankt…

Hij trekt een touw uit de zak van z’n jasje en abseilt langs de voorgevel van De Rode Hoed naar de Keizersgracht.

‘Ik heb een afspraak met de heer Kousbroek,’ zegt Art, binnen, tegen een dame achter een balie.

‘Nou, jij staat nog lekker in de werkstand,’ zegt zijn vrouw. Ze heeft de hele middag met haar zus gewinkeld in Utrecht en heeft zich juist bij hem gevoegd.

‘Ook goed, duifje.’ zegt Art. En tegen het meisje: ‘Geen zorgen! We vinden het wel!’ Hij trekt zijn vrouw mee naar de zaal.

De Quote schat Arts privévermogen op zevenhonderdvijftig miljoen euro. Toch heeft hij er nog altijd reuze veel schik in om zonder te betalen ergens binnen te komen. ’t Gaat om de sport hè? Niet om de knikkers.

Ze gaan in het midden van de zaal zitten. Vrij zicht op het spreekgestoelte en op de orgelpijpen daarachter. Art schikt z’n das, swipet nog wat over de display van z’n Smartphone. Zijn vrouw kijkt een tijdje om zich heen, vertelt Art dan welke celebritys ze allemaal heeft gespot in het publiek: ‘Wim Brands, Tilly Hermans, Martijn Knol, Simone van Saarloos, Judith Uyterlinde, Martijn Knol, Dirk van Weelden, Ivo Victoria, Roel Bentz van den Berg, Martijn Knol, Carel Peeters, Niña Weijer, Edzard Mik, Tijs Goldschmidt, Martijn Knol.’

‘Zegt me allemaal niks,’ zegt Art terwijl hij zijn telefoon in zijn binnenzak steekt, ‘het blijft een obscure business, de Nederlandse muziek.’

‘We zitten bij een lezing, Art.’

 

II) ‘Er zit een mens in’ – De Kousbroeklezing

Komt er in een publieksfilm een filosoof, een wiskundige of een musicus voor, reken er dan maar op dat hij of zij al dan niet gevaarlijk gestoord is. Zie ook Roberto Andò’s Viva la libertà (2014) dat donderdag in première ging. Waar woont, in die film, de bipolair gestoorde filosoof Giovanni Oliveri? In een gesticht. Precies waar het grote publiek kunstenaars, denkers en activisten graag ziet. Opsluiten die lui. Wees jij maar blij met je middelmatige hersenpannetje, vadsig bioscoopbezoekertje, want kijk es waar je terecht komt als je es echt ergens over nadenkt… IN HET GESTICHT! HAHAHAHAHAHAHA!

In het technologische/digitale tijdperk – like!, like! – is afwijken, kritisch denken lastiger, gevaarlijker, ongewenster – en dus gewenster – dan ooit. Apparaten en software worden door mensen gemaakt en gebruikt en zijn dus nooit waardenvrij. In zijn Kousbroeklezing sloopt Maxim Februari daarom De Chinese Muur die Rudy Kousbroek zag tussen dier en ding – tussen mens en techniek.

‘Mens, uitvinding en maatschappij zijn in het digitale tijdperk gaandeweg zo verknoopt geraakt dat technologiekritiek niet anders is dan maatschappijkritiek,’ stelt hij. Daarom is, in Facebookjargon, disliken net zo belangrijk als liken.

Maxim Februari’s Kousbroeklezing verschijnt in het komende nummer van De Gids.

 

III) Vertrek

Art is blij dat hij zich door zijn vrouw heeft laten overhalen de avond bij te wonen. Nanotechnologie, robots, drones, dataverzamelingen die achter de rug van het publiek met elkaar communiceren… hoe hij munt uit de jongste ontwikkelingen moet slaan weet hij nog niet, maar dat hij dankzij de Kousbroeklezing een paar business opportunities op het spoor is gekomen, staat vast… De consument is meer dan ooit bereid zich helemaal over te geven aan het bedrijfsleven… daar moet je van profiteren… Straks een paar jongens en meisjes van R&D op zetten… Art & echtgenote drinken snel een glas wijn en begeven zich dan naar de garderobe – over vier uur moet Art alweer op Schiphol zijn… Hij is even kwijt waar hij ook alweer naartoe vliegt…

Als ze vanuit de garderobe in hun donkere, wollen jassen de foyer in lopen, worden ze opgewacht door een jongen en een meisje. De jongen legt zijn vlakke hand op Arts schouder – absorbeert hem. Een druppel inkt die in een stuk keukenpapier verdwijnt. Het meisje legt haar hand op de schouder van de vrouw – absorbeert haar. Lachend lopen de twee richting uitgang.

‘Doet u mij deze maar,’ zegt het meisje tegen niemand terwijl ze in de loop een gebloemde paraplu uit een paraplubak trekt. Met haar vrije hand pakt ze de rechterhand van de jongen. Samen lopen ze naar buiten, de Keizersgracht op. Overal branden lampen. De maan staat aan de hemel.

‘Wat een mooie avond,’ zucht het meisje.

‘Om door een ringetje te halen,’ antwoordt de jongen.

‘Bijna volle maan.’

‘Oehoe!’

De jongen trapt het slot van een SpartaMet open en maakt vervolgens een rare draai met z’n bovenlijf om zonder z’n gun uit z’n schouderholster te hoeven trekken het discusslot open te blaffen.

‘Zo,’ zegt de jongen als het meisje achterop zit en ze slingerend de gracht afrijden, ‘zullen we es kijken of we in één van die poppenhuizen nog wat kunnen eten?’

 ——-

Tirade – overal. En nergens.

‘Huh?!’

Soundtrack: The Young Persons Guide to the Orchestra – Benjamin Britten/Henry Purcell.

‘Hé, wat leuk! Die muziek zit ook in Moonrise Kingdom!’

‘Dat is punten verdienen op de maandagochtend. De broodrooster komt jouw kant op, vriend.’

‘Wanneer?’

‘Nu. Vangen maar met die spastische handjes van je!’

‘Au!’

 Volgende week: Via Stockholm naar New York.

Foto-verantwoording

‘Er zit een mens in slimme apparaten, in robots, en in die laptop van u, die alvast door het bedrijfsleven is gehackt voordat u hem aanschaft,’ stelt Maxim Februari in zijn vierde Kousbroeklezing.  Foto Maarten Baas’ Grandfather Clock: Frank Tielemans.

In de Oorshop

Het kantoor van AM

Er begint soms een licht gespannen sfeer te ontstaan op mijn werk.

Zullen we het er wel over hebben.

Zullen we het er niet over hebben.

AM heeft een boek geschreven en het speelt zich af op een vage onderzoeksafdeling van Justitie. Niet ónze vage onderzoeksafdeling van Justitie, maar toch. Bij de koffieautomaat ligt een printje van de zomeraanbieding van de Arbeiderspers waarin mijn roman wordt aangekondigd. Er zit een geeltje op: dit is dus jouw medewerker, staat daarop. Geen idee wie dat daar neer heeft gelegd. Maar iedereen moet het zo langzamerhand gezien hebben.

Sommige collega’s vinden het leuk. Die feliciteren me. Maar niet iedereen zegt er iets over en sommige collega’s die eerder wel eens in mijn deurpost kwamen kletsen, mijden me, lijkt het.

Als secretaresse Joke taart van de Multivlaai uitdeelt voor haar verjaardag en iedereen aan het kletsen is, vallen alle gesprekken opeens stil als Harmen mij vraagt of er nou ook een publiciteitscampagne komt rondom mijn boek.

– Ehm, nee. Ik geloof van niet, zeg ik. Niet dat ik weet.

En ik zie argwaan in de ogen van mijn collega’s. Ze weet meer. Ze zegt het niet. Ze gaat ons voor schut zetten, afkraken, belachelijk maken. Op Facebook, op posters in de stad, bij Pauw en Witteman.

In het rookhok vraagt Indigo niet aan mij, maar aan mijn langharige collega Jos, of zij eigenlijk ook in het boek voorkomt.

– We komen allemaal voor in het boek van Anne-Marieke, zegt Monique voor iemand iets kan zeggen.

Dan zeg ik wel niets, denk ik. Beter ook. Want ik heb er niet echt een antwoord op. Iedereen komt er op een bepaalde manier in voor. En tegelijk ook niemand. Want je voegt mensen samen, of je bedenkt er dingen bij. De werkelijkheid is simpelweg niet geschikt om over te schrijven. En ik heb al gemerkt dat mensen zich ook herkennen in personages die ze niet zijn.

– Die Sander heeft wel opvallend veel weg van mij, zei toen-geliefde Jason.

– O ja? vroeg ik. Hoezo dan?

– Beste vriend van Jakob, flierefluiter, fotograaf.

– Maar jij bent toch geen fotograaf, zei ik. En geen flierefluiter, voegde ik uit beleefdheid nog toe.

Maar Jason had wel een creatief beroep. En hij was een verdienstelijk fotograaf, zei hij en begon te graaien in kasten en lades om die stelling te onderbouwen.

Ik wilde hem niet teleurstellen en het was ook best een goed idee. Ik heb Sander dus later nog wat trekjes van Jason gegeven.

Ik vind het lastig om in te schatten hoe mijn omgeving op mijn boek zal reageren. Mijn eerste gepubliceerde verhaal valt tot nu toe goed. Ik word gemaild en gebeld. Ge-appt, ge-sms’t. Ik mag het komen voorlezen op de sederavond van mijn joodse familie. Daarbij is ook oudtante Ellen aanwezig die nog Auschwitz overleefde. Vage oude vrienden mailen opeens, ik heb onverwachte bezoekers op mijn LinkedIn profiel. Mijn moeder belt haast huilend op dat er over me getwitterd wordt. En mijn manager sms’t net dat hij kippenvel kreeg en een brok in zijn keel.

Yess.

***FRAGMENT VERWIJDERD***

***FRAGMENT VERWIJDERD***

***FRAGMENT VERWIJDERD***

***FRAGMENT VERWIJDERD***

***FRAGMENT VERWIJDERD***

1-1, Chef. Sms’te ik terug.

Hij heeft mij ook wel eens aan het huilen gemaakt namelijk.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

The Masks of Love

Nog 4 weken tot het Tirade liefdespoezienummer! Hier is mogelijk mijn lievelingsliefdesgedicht ooit:

 

The Masks of Love | Alden Nowlan

I come in from a walk
With you
And they ask me
If it is raining.

I didn’t notice
But I’ll have to give them
The right answer
Or they’ll think I’m crazy.

De Ruis

02 IMG_0113Eens per jaar rijd ik met mijn zoon naar de verste uithoek van ons land om daar een weekje te logeren. Hoewel Nadim – onlangs gestopt met middagslapen – zelfs op zijn beste dagen veel werk is voor twee ouders, kost hij mij in Zeeuws-Vlaanderen als tijdelijk alleenstaande vader nauwelijks moeite.

Dankzij de wifi in het witte huisje op de dijk gaat mijn werk gewoon door. De dagelijkse excursies naar zee, noch de ultrakorte nachten (geen gordijnen in Nadims kamertje) kunnen verhinderen dat ik hier zelfs meer gedaan krijg dan in de stad. 

Ik heb daar maar één verklaring voor: de afwezigheid van De Ruis. Je merkt het als je aankomt, de koffers in je auto laat liggen en met een koud blikje bier voor de deur gaat zitten luisteren naar het tikken van de afkoelende motor. Een slow-mo achterwaarts vallen, alsof een stellage van drukte je al die tijd op je tenen gehouden heeft. 

De ruis – volgens mij standaard onderdeel van het randstedelijk leven – merk je pas bij het wegvallen ervan.

Bedoel ik lawaai? Ja.

Bedoel ik iets overdrachtelijks wat anderen met behulp van het woord energie zouden proberen te benaderen? Ook.

Het contrast tussen situatie A (met ruis) en situatie B (zonder) moet niet te groot worden, want dan gebeuren er rare dingen. Zo reed ik ooit in één ruk in een vijftien jaar oude Ford Fiësta van Amsterdam naar Jutland, waar de familie van mijn ex-vriendin een houten huis aan een klein meer bezat. Voorafgaand aan die 800 rammelende kilometers had ik drie weken lang elke dag elf uur bediend in een van de drukste zaken van Amsterdam. Toen ik in Gråne aankwam hing er een enorme rookgele maan boven het spiegelgladde meer. Het huis had geen elektriciteit en de dichtstbijzijnde lantaarnpaal was twintig kilometer verderop. Kort en hard: de sensorische deprivatie (A-B) die mijn brein die eerste nacht in de grenen bedstee overviel, zette het ertoe aan een extreem levensechte trol naast mijn bed te produceren, die vervaarlijk grijnsde in het licht van mijn flakkerende aanstekervlam. 

Hier in Zeeuws Vlaanderen heb ik nog geen dingen gezien die er niet zouden moeten zijn. Er komt dan ook drie keer per dag een auto langs, en gisteren was zelfs de postbode aan de deur. Ik besloot geen grap te maken over zijn opvallend puntige oren.  

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Groter dan je zelf bent

‘Wanneer de lente komt,

En als ik dan al dood ben,

Zullen de bloemen net zo bloeien

En de bomen zullen niet minder groen zijn dan het vorig voorjaar.

De werkelijkheid heeft mij niet nodig.’

 

Dit  is een fragment van een gedicht van Pessoa. Het stond in de poëziekalender van dit jaar op 20 maart. Nu ik nadenk over de kalender van volgend jaar komen er altijd een aantal favorieten langs waarvan ik weet dat ze langs zullen blijven komen. In mijn geval hoort Pessoa daarbij.  J.C. Bloem bijvoorbeeld ook en Drummond d’Andrade, Milosz, Kavafis, Szymborska, Gerhardt. Nou ja. Heel wat.

Nu zou ik De Dijk niet snel in dit rijtje zetten, maar deze regels:

‘En ik weet nog een nacht
Daar moet ik nog een hemel hebben staan
Een hemel waar het wemelt
Van de gratis diamanten.’

Hans Dahl, ‘Bij de fjord’

raken ergens aan Pessoa. Waar? Dat je je verleden kunt rubriceren, dat is wat er denk ik spreekt uit deze regels, dat je in je herinneringen een dag hebt, die ongewoon mooi was, waar je kunt verwijlen. Ik heb bijvoorbeeld een dag van dit type in Oslo ‘staan’.  Ik was de hele dag alleen, de hele week trouwens, maar deze dag was uitzonderlijk mooi. Nadat ik naar het National Museum was geweest, heb ik een goed deel van de dag rondgelopen in een Hans Dahlsfeer. Zie hiernaast. Een wonderlijke schilder, Dahl,  omdat er steeds naast het zoet idyllische net iets meer is.  

Dat deze dag nu voorbij is, maakt me eigenlijk niet zoveel uit. Ik weet nog een dag, daar heb ik nog een onvergetelijk havengezicht staan, en ik heb er een in Schotland, met bloeiende brem, blauwe zee en witte huisjes en de warmte van een lange zomerdag die zwaar op het land rust. Ook het kale gegeven dat het nu in Oslo zo’n dag kan zijn levert me wat op, daar beleef ik plezier aan. Ook zonder dat ik er ben.

Op dezelfde manier abstraheert Pessoa zijn persoon van het bestaan, en ook hij vindt daar blijkbaar een zekere mate van troost in, al klinkt troost te huilerig. Hij lijkt te beweren in dit fragment dat een prachtige dag na zijn verscheiden evenzogoed een prachtige dag is. ‘Ik houd ervan dat alles werkelijk is en alles zoals het moet zijn’ schrijft hij verderop.  Waarom is deze eenvoudigste constatering van een waarheid als een koe nu toch poëzie waar je naar terugkeert?  Omdat het net als in het liedje van de Dijk de wereld wat groter maakt dan je zelf bent. En dat is een onuitsprekelijke opluchting.

 

(Tips en verzoekjes voor de volgende poëziekalender, voor Ester Naomi Perquin en mij? Mail, titels en gewenste datum. Gehonoreerde verzoeken verdienen een exemplaar. )

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een foto van een oude geliefde

Een van de mooiste scènes in Grip van Stephan Enter (misschien is het zelfs wel het hoogtepunt van de roman) is wanneer het personage Vincent een foto onder ogen krijgt van Lotte, de vrouw die hij ooit afwees maar aan wie hij altijd is blijven denken. Hij lijkt in dit opzicht een beetje op Jevgeni Onegin, die in Poesjkins gelijknamige roman Tatjana afwijst en daar later spijt van krijgt.
            Vincent ziet de foto en hij herkent haar eerst niet: ‘In tegenstelling tot […] hemzelf was ze in die twintig jaar veranderd, was ze gewoon ouder geworden, haast onherkenbaar. En al die tijd lang, al die jaren, had hem dus een beeld voor ogen gezweefd zo achterhaald als dat van een ster die aan de hemel zichtbaar was maar in het universum allang niet meer bestond.’
            Het is een mooi voorbeeld van hoe een mens zichzelf kan bedriegen: volkomen in weerwil van het verstand aan te nemen dat een jeugdliefde er nog altijd zo uitziet als vroeger. Dat ze buiten haar rol in je herinnering geen eigen leven heeft gehad.
            Aan deze scène uit Grip moest ik denken toen ik Mary las. In deze debuutroman van Nabokov krijgt een personage namelijk ook onverwacht een foto van een oude jeugdliefde te zien. Maar in tegenstelling tot Enters Vincent herkent Nabokovs Ganin onmiddellijk degene op de foto – of eigenlijk foto’s, want het zijn er een paar. De vrouw op de afbeeldingen (Mary) beantwoordt nog volledig aan de zoete herinnering. ‘In those photos Mary had been exactly as he remembered her.’
            Dit is niet zo opmerkelijk als ik het nu misschien doe voorkomen, want tussen het moment dat Ganin haar voor het laatst zag en het moment waarop hij de foto’s ziet (foto’s die bovendien al een paar jaar oud zijn) zit veel minder tijd dan voor Vincent het geval is, als hij Lotte niet meer herkent.
            Mary is een schitterende roman, net als Grip trouwens. En de scène waarin Ganin die foto van Mary ziet is prachtig. Ik werd erdoor aan het denken gezet over informatie die wel bij maar niet in een boek hoort. Informatie die een lezer door een achterflap kan krijgen. Er zijn namelijk situaties denkbaar, waarin een schrijver wil dat de lezer al met bepaalde kennis aan zijn boek begint. Als dat zo is, dan zal de schrijver erop toezien dat die kennis in de achterflaptekst wordt overgebracht.
            Ik kocht een editie van Mary waar geen flaptekst op stond. Om toch alvast wat contextuele informatie te krijgen voordat ik begon met lezen, zocht ik op internet naar een korte inhoudsbeschrijving. Die zou je zo in één zin kunnen samenvatten, als ware het de flaptekst van het boek: Een Russische emigré in Berlijn komt erachter dat zijn grote jeugdliefde tegenwoordig de vrouw is van zijn nogal vervelende buurman in het pension waar hij woont.
Mary            Mary begint met een verbluffend sterke scène: Ganin en die vervelende buurman, die elkaar op dat moment nog niet kennen, komen samen vast te zitten in de lift. Er is geen licht, dus ze communiceren met elkaar zonder dat ze elkaar kunnen zien. In deze claustrofobische omstandigheid begint die buurman vol passie over zijn vrouw te vertellen, die over een paar dagen naar Berlijn zal komen.
            Het is hoe dan ook een prachtige opening van een roman. Maar het werkt vooral zo waanzinnig goed als je al weet wie die vrouw is over wie die buurman vertelt. Als je met andere woorden van tevoren de hierboven door mij verzonnen flaptekst hebt gelezen.
            Hetzelfde geldt voor het moment waarop Ganin de foto gaat zien. Zijn hinderlijke buurman is ’s nachts aan het zingen, waarschijnlijk uit gelukzaligheid vanwege het aanstaande weerzien met zijn vrouw. Ganin heeft er schoon genoeg van en klopt aan de deur om te vragen of hij in godsnaam stil kan zijn. Maar hij wordt naar binnen getrokken en belandt zo in een nachtelijk gesprek waar hij geen enkele behoefte aan heeft. De buurman begint wederom op te scheppen over zijn vrouw en zegt op een gegeven moment: ik heb foto’s van haar, ik zal ze je laten zien.
            De lezer die weet dat Ganin nu geconfronteerd gaat worden met zijn oude jeugdliefde, zit op dit moment op het puntje van zijn stoel. Maar dan staat er: ‘Ganin looked at the photograph in the open drawer without much interest. It was a face of a tousled young woman with a merry, very toothly mouth. Alfyorov [de buurman] leaned over his shoulder. “No, that’s not my wife, that’s my sister. She died of typhus, in Kiev. She was a nice, jolly girl, very good at playing tag.”’ Waarna hij wél de goede foto erbij pakt.
             Als je er niet op had gerekend dat Ganin op dat moment de foto van zijn jeugdliefde zou gaan zien, dan werkt deze scène veel minder goed. Dan is het wel geestig maar niet meer dan dat. Er is in dat geval geen verwachting waarmee de schrijver heeft kunnen spelen. Is die verwachting er wél, dan lach je en voel je je tegelijkertijd beetgenomen door de auteur.
            Toen Mary voor het eerst verscheen, in 1926, zullen zijn Russische lezers de plotline er niet bijgeleverd hebben gekregen. Voor mensen die net als destijds die Russen onbevangen aan Mary beginnen (de lezers van dit stuk kunnen inmiddels niet meer tot die groep behoren), openbaren de liftscène en de fotoscène hun werkelijke kracht pas achteraf.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Het naamloze teentje

    Het naamloze teentje

    (beeld: Don Duyns) …En het weekend… kwam tevoorschijn. Ik sla de dekens van me af en zet mijn blote voeten op de grond. Het zonlicht spiekt langs de gordijnen. Ik wrijf in mijn ogen met mijn armen wild omhoog en omlaag, alsof ik vliegen wil. Dat wil ik ook: ik spring op. Het weekend is...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Diepzee – over hoop en wanhoop

    Diepzee – over hoop en wanhoop

    Larousse 20 In 1920 werd in Michigan een meisje geboren. Marie Tharp heette ze. Haar vader onderzocht grondsoorten en ze ging wel eens mee als hij op veldwerk ging. Zo leerde ze iets over het in kaart brengen van land. Toen in de Tweede Wereldoorlog de mannen in de ijzerindustrie werkten of als soldaat meevochten...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Oaseman

    Oaseman

    Na drie dagen door Marokko te hebben gereisd over extreem droge vlaktes, langs rode, gele en zwarte rotsformaties, door dorpjes opgetrokken uit het stof waarop ze stonden en voorbij bergkammen waar nog sneeuw lag, daalden we weer langzaam af. Ons doel was de woestijn, waar B en de kinderen erg naar uitzagen. Ik had al...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.