Groter dan je zelf bent

‘Wanneer de lente komt,

En als ik dan al dood ben,

Zullen de bloemen net zo bloeien

En de bomen zullen niet minder groen zijn dan het vorig voorjaar.

De werkelijkheid heeft mij niet nodig.’

 

Dit  is een fragment van een gedicht van Pessoa. Het stond in de poëziekalender van dit jaar op 20 maart. Nu ik nadenk over de kalender van volgend jaar komen er altijd een aantal favorieten langs waarvan ik weet dat ze langs zullen blijven komen. In mijn geval hoort Pessoa daarbij.  J.C. Bloem bijvoorbeeld ook en Drummond d’Andrade, Milosz, Kavafis, Szymborska, Gerhardt. Nou ja. Heel wat.

Nu zou ik De Dijk niet snel in dit rijtje zetten, maar deze regels:

‘En ik weet nog een nacht
Daar moet ik nog een hemel hebben staan
Een hemel waar het wemelt
Van de gratis diamanten.’

Hans Dahl, ‘Bij de fjord’

raken ergens aan Pessoa. Waar? Dat je je verleden kunt rubriceren, dat is wat er denk ik spreekt uit deze regels, dat je in je herinneringen een dag hebt, die ongewoon mooi was, waar je kunt verwijlen. Ik heb bijvoorbeeld een dag van dit type in Oslo ‘staan’.  Ik was de hele dag alleen, de hele week trouwens, maar deze dag was uitzonderlijk mooi. Nadat ik naar het National Museum was geweest, heb ik een goed deel van de dag rondgelopen in een Hans Dahlsfeer. Zie hiernaast. Een wonderlijke schilder, Dahl,  omdat er steeds naast het zoet idyllische net iets meer is.  

Dat deze dag nu voorbij is, maakt me eigenlijk niet zoveel uit. Ik weet nog een dag, daar heb ik nog een onvergetelijk havengezicht staan, en ik heb er een in Schotland, met bloeiende brem, blauwe zee en witte huisjes en de warmte van een lange zomerdag die zwaar op het land rust. Ook het kale gegeven dat het nu in Oslo zo’n dag kan zijn levert me wat op, daar beleef ik plezier aan. Ook zonder dat ik er ben.

Op dezelfde manier abstraheert Pessoa zijn persoon van het bestaan, en ook hij vindt daar blijkbaar een zekere mate van troost in, al klinkt troost te huilerig. Hij lijkt te beweren in dit fragment dat een prachtige dag na zijn verscheiden evenzogoed een prachtige dag is. ‘Ik houd ervan dat alles werkelijk is en alles zoals het moet zijn’ schrijft hij verderop.  Waarom is deze eenvoudigste constatering van een waarheid als een koe nu toch poëzie waar je naar terugkeert?  Omdat het net als in het liedje van de Dijk de wereld wat groter maakt dan je zelf bent. En dat is een onuitsprekelijke opluchting.

 

(Tips en verzoekjes voor de volgende poëziekalender, voor Ester Naomi Perquin en mij? Mail, titels en gewenste datum. Gehonoreerde verzoeken verdienen een exemplaar. )

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Een foto van een oude geliefde

Een van de mooiste scènes in Grip van Stephan Enter (misschien is het zelfs wel het hoogtepunt van de roman) is wanneer het personage Vincent een foto onder ogen krijgt van Lotte, de vrouw die hij ooit afwees maar aan wie hij altijd is blijven denken. Hij lijkt in dit opzicht een beetje op Jevgeni Onegin, die in Poesjkins gelijknamige roman Tatjana afwijst en daar later spijt van krijgt.
            Vincent ziet de foto en hij herkent haar eerst niet: ‘In tegenstelling tot […] hemzelf was ze in die twintig jaar veranderd, was ze gewoon ouder geworden, haast onherkenbaar. En al die tijd lang, al die jaren, had hem dus een beeld voor ogen gezweefd zo achterhaald als dat van een ster die aan de hemel zichtbaar was maar in het universum allang niet meer bestond.’
            Het is een mooi voorbeeld van hoe een mens zichzelf kan bedriegen: volkomen in weerwil van het verstand aan te nemen dat een jeugdliefde er nog altijd zo uitziet als vroeger. Dat ze buiten haar rol in je herinnering geen eigen leven heeft gehad.
            Aan deze scène uit Grip moest ik denken toen ik Mary las. In deze debuutroman van Nabokov krijgt een personage namelijk ook onverwacht een foto van een oude jeugdliefde te zien. Maar in tegenstelling tot Enters Vincent herkent Nabokovs Ganin onmiddellijk degene op de foto – of eigenlijk foto’s, want het zijn er een paar. De vrouw op de afbeeldingen (Mary) beantwoordt nog volledig aan de zoete herinnering. ‘In those photos Mary had been exactly as he remembered her.’
            Dit is niet zo opmerkelijk als ik het nu misschien doe voorkomen, want tussen het moment dat Ganin haar voor het laatst zag en het moment waarop hij de foto’s ziet (foto’s die bovendien al een paar jaar oud zijn) zit veel minder tijd dan voor Vincent het geval is, als hij Lotte niet meer herkent.
            Mary is een schitterende roman, net als Grip trouwens. En de scène waarin Ganin die foto van Mary ziet is prachtig. Ik werd erdoor aan het denken gezet over informatie die wel bij maar niet in een boek hoort. Informatie die een lezer door een achterflap kan krijgen. Er zijn namelijk situaties denkbaar, waarin een schrijver wil dat de lezer al met bepaalde kennis aan zijn boek begint. Als dat zo is, dan zal de schrijver erop toezien dat die kennis in de achterflaptekst wordt overgebracht.
            Ik kocht een editie van Mary waar geen flaptekst op stond. Om toch alvast wat contextuele informatie te krijgen voordat ik begon met lezen, zocht ik op internet naar een korte inhoudsbeschrijving. Die zou je zo in één zin kunnen samenvatten, als ware het de flaptekst van het boek: Een Russische emigré in Berlijn komt erachter dat zijn grote jeugdliefde tegenwoordig de vrouw is van zijn nogal vervelende buurman in het pension waar hij woont.
Mary            Mary begint met een verbluffend sterke scène: Ganin en die vervelende buurman, die elkaar op dat moment nog niet kennen, komen samen vast te zitten in de lift. Er is geen licht, dus ze communiceren met elkaar zonder dat ze elkaar kunnen zien. In deze claustrofobische omstandigheid begint die buurman vol passie over zijn vrouw te vertellen, die over een paar dagen naar Berlijn zal komen.
            Het is hoe dan ook een prachtige opening van een roman. Maar het werkt vooral zo waanzinnig goed als je al weet wie die vrouw is over wie die buurman vertelt. Als je met andere woorden van tevoren de hierboven door mij verzonnen flaptekst hebt gelezen.
            Hetzelfde geldt voor het moment waarop Ganin de foto gaat zien. Zijn hinderlijke buurman is ’s nachts aan het zingen, waarschijnlijk uit gelukzaligheid vanwege het aanstaande weerzien met zijn vrouw. Ganin heeft er schoon genoeg van en klopt aan de deur om te vragen of hij in godsnaam stil kan zijn. Maar hij wordt naar binnen getrokken en belandt zo in een nachtelijk gesprek waar hij geen enkele behoefte aan heeft. De buurman begint wederom op te scheppen over zijn vrouw en zegt op een gegeven moment: ik heb foto’s van haar, ik zal ze je laten zien.
            De lezer die weet dat Ganin nu geconfronteerd gaat worden met zijn oude jeugdliefde, zit op dit moment op het puntje van zijn stoel. Maar dan staat er: ‘Ganin looked at the photograph in the open drawer without much interest. It was a face of a tousled young woman with a merry, very toothly mouth. Alfyorov [de buurman] leaned over his shoulder. “No, that’s not my wife, that’s my sister. She died of typhus, in Kiev. She was a nice, jolly girl, very good at playing tag.”’ Waarna hij wél de goede foto erbij pakt.
             Als je er niet op had gerekend dat Ganin op dat moment de foto van zijn jeugdliefde zou gaan zien, dan werkt deze scène veel minder goed. Dan is het wel geestig maar niet meer dan dat. Er is in dat geval geen verwachting waarmee de schrijver heeft kunnen spelen. Is die verwachting er wél, dan lach je en voel je je tegelijkertijd beetgenomen door de auteur.
            Toen Mary voor het eerst verscheen, in 1926, zullen zijn Russische lezers de plotline er niet bijgeleverd hebben gekregen. Voor mensen die net als destijds die Russen onbevangen aan Mary beginnen (de lezers van dit stuk kunnen inmiddels niet meer tot die groep behoren), openbaren de liftscène en de fotoscène hun werkelijke kracht pas achteraf.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Lost in the Funhouse – over Baas & Barth

1)  Maxim Februari houdt aanstaande vrijdag de Rudy Kousbroeklezing in De Rode Hoed in Amsterdam. Ja, natuurlijk ben ik daarbij. Kaarten: hier.

2)  Zondagavond. Ik zit nog in Milaan. En deze regels tik ik niet zelf, ik dicteer ze aan mijn goede vriend en tolk Francesco Lucarotti. Gisteren was ik bij de preview van Maarten Baas’ BAAS IS IN TOWN en daar heb ik zo verschrikkelijk hard gelachen dat er tengevolge van bloedstuwingen in mijn hals, nek en schouders een paar zenuwen bekneld zijn geraakt – daardoor ben ik op slag ‘lachblind’ geworden. Nee, ik kende de term ook niet. Maar nu dus wel. Zicht verloren, wel je woordenschat vocabulaire verrijkt – geluk bij een ongeluk! Volgens de doktoren krijg ik over een dag of drie vanzelf mijn zicht weer terug. Nou we zullen zien (woordspeling!).

‘Hahaha, schitterend!’

‘Maak het nou niet erger voor die arme jongen.’

3)  ‘Taal is een gevaarlijk medium,’ schreef Maxim Februari vorige week in Prins der duisternis (column, NRC 31/03/2014). Want: ‘Meestal schep je met je woorden een nieuwe werkelijkheid.’

4)  Die blindheid is verder geen probleem. Het is schitterend weer hier – hier in Milaan bedoel ik – dus ik heb mijn zonnebril toch al de hele dag op. Heb me wel verveeld vanmorgen. Maarten en zijn crew zijn de hele dag druk met cameraploegen en journalisten en in mijn situatie is het sowieso niet handig om met die jongens te gaan keten – dat wordt weer zo keihard lachen dat ik straks de rest van de maand ook nog in het fokking donker zit.

 5)  In 2013 was ik een paar weken in de ban van een essay van Maxim Februari, Het regentonrumoer. Ik citeer eruit in de jongste Tirade, in een tekst over David Foster Wallace’ Infinite Jest.

6)  Een paar maandagen terug – op 17 maart jongstleden – beloofde ik hier een blogpost over Maarten Baas’ nieuwe ‘show’ in Milaan. Dat is dit stukje. Voor een overzicht van wat hij doet/toont: kijk hier. Hier lees je blogs over de opbouw van zijn tentoonstelling.

7)  John Barth was één van de grote voor- én tegenbeelden van David Foster Wallace. Barths kortverhaal Lost in the Funhouse – uit de gelijknamige bundel, die door sommigen Laat-Modernistisch en door anderen Postmodern wordt genoemd, MAAR DAT TERZIJDE – gaat over een gezin (vader, moeder, oom, twee jongens, en een vriendin van de oudste jongen) dat een dagje naar een funhouse gaat. De vertelling reflecteert (hoe toepasselijk in een spiegelpaleis) op entertainment, op het verschil tussen taal/wereld en werkelijkheid/kunst – en levert geestige en/want intelligente kritiek op schrijfschoolproza, commercial fiction en hap-slik-weg-literatuur. Het verhaal is een impliciet pleidooi voor oorspronkelijkheid, al is dat dan meteen weer een problematische term omdat solipsisme ook een  – 

‘De tekst plaatst dus kritische vraagtekens bij well made plays?’

‘Zeker.’

‘Het is metafictie?’

‘Het is metafictie. Maar goede metafictie is in de eerste plaats ook gewoon fictie natuurlijk.’

8)  Door mijn lachblindheid heb ik alleen BAAS IS IN TOWN kunnen zien. Vanmiddag ben ik, met m’n zonnebril op, aan de arm van Lucarotti, door wat zalen van andere ontwerpers gedwaald. Lak, verf, chemisch gereinigde bekleding – in iedere ruimte rook het anders. Iedere vloer gaf een ander voetgevoel. Francesco probeerde steeds te beschrijven wat mijn ogen misten. Omdat ik geen woord Italiaans spreek, is Francesco vanuit Rome hiernaartoe gekomen om voor me te tolken. Op de scooter die hij heeft gehuurd, zwieren we van locatie naar locatie. Nu ik niet kan zien, valt me opeens op hoe lekker Francesco eigenlijk ruikt en wat een innemende stem hij heeft. Schrale compensatie voor wat mijn ogen hier allemaal moeten missen.

9)  Lijd jij niet aan tijdelijke lachblindheid – en als jij deze woorden kunt lezen, dan acht ik de kans daarop GROOT – vergeet vanavond dan niet naar Maartens Moestuin te kijken. Bij de VPRO. Om 19.20 uur, Nederland 2.

10)  Heb ik al gezegd dat het nu zondagavond is? Ik kan het zelf niet teruglezen. Ja? Oké. Ik zit aan een tafeltje. Het is donker. Hoewel: ik voel me als licht dat opgaat in het licht. Door die lachblindheid ben ik totaal gedematerialiseerd… of gedecarneerd… Blind tijdens de Salone Internazionale del Mobile– na de filmfestivals in Cannes en Berlijn misschien wel het belangrijkste visuele spektakel van Europa. Hoe ironisch, hoe grappig als je er wat langer over nadenkt.

Zo, nu eerst m’n espresso… waar is Francesco eigenlijk?  Ik leun naar voren, ik reik… veeg per ongeluk een suikerstrooier van tafel… met een bons raakt hij de grond… als ik het ding van de planken vloer wil rapen, knal ik zo keihard met m’n voorhoofd tegen de tafel dat er ergens een draaiorgel aanslaat dat kerstliedjes begint te spelen. Uiteindelijk vindt mijn hand het espressokopje. Ik sla het slokje achterover, zucht. Terwijl ik iets onderuit ga zitten op mijn houten stoel, lees ik mijzelf – in stilte, uit het hoofd, want ik ben wel blind, maar ik mankeer niks aan m’n hersenen – Lost in the Funhouse voor. Dit is de mijmering van de dertienjarige protagonist aan het slot van LITF:

He envisions a truly astonishing funhouse, incredibly complex yet utterly controlled from a great central switchboard like the console of a pipe organ. Nobody had enough imagination. He could design such a place himself, wiring and all, and he’s only thirteen years old. He would be its operator: panel lights would show what was up in every cranny of its cunning of its multifarious vastness; a switch-flick would ease this fellow’s way, complicate that’s, to balance things out; if anyone seemed lost or frightened, all the operator had to do was.

      He wishes he had never entered the funhouse. But he has. Then he wishes he were dead. But he’s not. Therefore he will construct funhouses for others and be their secret operator – though he would rather be among the lovers for whom funhouses are designed.’ *

‘Wat betekent multifarious?’

‘Dat zijn de harde stukjes karamel die bij de productie van stroopwafels soms tussen de – ’

‘Effe serieus.’

‘Veelsoortig, uiteenlopend, verscheiden.’

‘Hahaha, sure!’

‘?’

‘Rare druif!’

TiradeThat’s entertainment!

Soundtrack: Bach, Gould.

Volgende week: Maxim Februari’s Rudy Kousbroeklezing. En meer.

Noot

*Lost in the Funhouse (1963;p.97). In mijn ogen (sorry) is de tegenstelling maker/gebruiker (schrijver, lezer) een retorische.  Maar dat is minder relevant. 

Waarom AM houdt van Daniel Kehlmann

Van de week begon ik argeloos aan Het meten van de wereld (Die Vermessung der Welt) van Daniel Kehlmann. En werd totaal overvallen door onbedaarlijk lachen. Ook om F, een andere roman van Kehlmann, had ik geglimlacht. Maar zo hard? Zo hardop? Zo luidkeels dat mensen in de stiltecoupé opkeken en hun hoofd schuin hielden om de titel van mijn boek te ontwaren? Nee dat niet.

Kehlmanns Meten van de wereld handelt over de grote negentiende-eeuwse wetenschappers Carl Friedrich Gauss en Alexander von Humboldt. Niet bepaald een thema dat humoristische verwachtingen wekt. Maar Kehlmanns inleving in deze genieën van het verleden is onverwacht meeslepend en spitsvondig.

De overijverige Humboldt raast met zijn meetapparatuur de wereld over (hij had de kleur van de hemel, de temperatuur van de bliksems, en het gewicht van de nachtelijke rijp gemeten, hij had vogelstront geproefd, de aardschokken onderzocht en was in de grotten der doden afgedaald). Als dingen schrik aanjagen, is het goed ze te meten, is zijn devies. Gauss meet de wereld vanuit zijn studeerkamer in Duitsland.

De flamboyante von Humboldt en de teruggetrokken Gauss ontmoeten elkaar als grijsaards in Berlijn:

Eindelijk klapte de deur open en Gauss stapte voorzichtig op het plaveisel. Hij deinsde achteruit toen Humboldt hem bij zijn schouders pakte en riep welk een eer het was, wat een groots moment voor Duitsland, de wetenschap en hemzelf.

De secretaris noteerde, de man achter het houten kistje siste: nu!

Humboldt verstarde. Dat was de heer Daguerre, fluisterde hij zonder zijn lippen te bewegen. Een beschermeling van hem die aan een apparaat werkte dat het moment op een lichtgevoelige zilverjodidelaag zou vastleggen en aan de vliedende tijd ontrukken. Alstublieft in geen geval bewegen!

Gauss zei dat hij naar huis wou.

Het is maar één moment, fluisterde Humboldt, ongeveer vijftien minuten, ze hadden werkelijk grote vorderingen gemaakt.

Ach en wee, de geruststellende kracht van humor. Die vind ik weldadiger dan een warm bad. Het eerste schilderij dat ik ooit kocht was een portret van een kat dat op mijn lachspieren werkte. Het lijkt niet echt een kat, maar eerder een soort mens. Er komen snorharen uit zijn oren, er zit een mensensnor onder zijn niet zo katachtige snuit. Nieuwe vrienden en geliefden plant ik aan mijn eettafel en dan wacht ik geduldig tot hun blik naar de kat afdwaalt. Wie lacht is goed volk, wie fronst, die. Tja, die heeft in elk geval de schijn tegen.

Want wie mij aan het lachen maakt. Hardop. Of god forbid tot tranen toe. Die kan rekenen op mijn eeuwige liefde en ontzag. De boeken die het meeste indruk op mij maakten, zijn die waar ik het hardst om heb gelachen. Kaas, Everything is Illuminated, Freedom, om er een paar te noemen. De hemelse combinatie van een meeslepend verhaal met humor, is er een die ik verslind met huid en haar. Zulke schrijvers kunnen niet ander dan wijs zijn. Zulke schrijvers vertrouw ik wereldmacht toe. Want had iedereen gevoel voor humor, dan was er natuurlijk geen oorlog, geen haat. Dan maakte niemand kernwapens, vloog niemand het WTC in, of de Krim binnen. En daarom vraag ik me wel eens af: willen we méér of minder mensen zonder humor?

Amsterdam, 5 april 2014

Optie 8Lieve Arjen,

Geweldig om te lezen dat je helemaal je draai gevonden hebt, in Austin. Ik had niet anders verwacht. Een goed idee ook, om je te laten tatoeëren, al weet ik niet of Gorbatsjovs gezicht, ballonnig als het was, de beste keus is voor op een tanige rug als de jouwe.

Hoewel wij aan deze kant van de oceaan niet de meest communistische associaties hebben bij de brenger van de perestrojka, zullen je nieuwe vrienden bij de rodeo misschien wat bijscholing behoeven. Gelukkig kun je heel hard rennen, en zul je inmiddels ook wel vlot zijn geworden te paard. Jou kennende ben je bij de andere cowboys inmiddels zo geliefd dat ze zelfs je halfdoorzichtigheid door de vingers zien*. 

Terwijl in de stallen achter de arena de bronco’s uit staan te zweten van een ochtend keihard trainen, wordt onder de douches in de catacomben de American-Footballgrote soap on a rope van man naar man geslingerd. TL-licht en condens verzadigen de ontmoeting tussen het bruin en wit van nek en schouders, schouders en bovenarmen. Schuim vloeit rijkelijk over lichaamsbeharing van het soort dat we hier in Nederland niet meer kennen sinds je vertrok. Loopt douchewater van semitransparante cowboys af zoals dat bij gewone cowboys gebeurt, of valt de helft van de stralen door ze heen? Zijn er nadelen aan halfdoorzichtigheid die ik vanachter mijn bureau niet kan bedenken? 

Eenmaal ingezeept lijk je heel even vaste vorm te krijgen; je nieuwe vrienden kloppen je op de schouders en zeggen dat je er verdomd goed uitziet. 

‘A fine strong hand, indeed.’

‘As tough a buck as any I seen.’

‘That there’s some fine Texas muscle.’

Hoe vreemd, dat ik in de twintig jaar van onze vriendschap nooit zag dat Nederland te klein, te koud, te nat voor je is. Als schrijver had ik het inlevingsvermogen moeten hebben om te weten dat je de juiste man op een vreselijk verkeerde plek was. 

Ik vermoed dat je middagslaap vaak verstoord wordt door verwarrende dromen over vrouwen. Schrik er niet van, het is een bijkomstigheid van het vele paardrijden. Dit is wat er gebeurt als een lang gekooid dier weer in zijn eigen biotoop wordt uitgezet. 

Het zal je al zijn opgevallen dat het douchen met je collega’s je – naast de gezelligheid – niet zo veel meer doet. Mocht je overvallen worden door beelden van roomwitte borsten, gouden stro en blonde vlechten, blijf dan even rustig liggen en bedenk dat een heel groot deel van de mannen je voorging. Merijn, die jou zo goed kent, zal het al gevoeld hebben: een geleidelijk verschuiven van je aandacht, als het voorbijstrijken van de avondzon over de gehaakte sprei op jullie bed.   

Niets mis met een laatste vrijpartij. Je hebt tenslotte veel van je Boy Wonder gehouden. Maar als een cowboy ontdekt dat hij verder moet, dan springt hij na een laatste innige zoen op zijn paard om het de sporen te geven in de richting van die immer lonkende zonsondergang. Westwaarts, cowboy Arie. Immer west. 

Je hebt misschien gemerkt dat ik weinig over mezelf te berde breng in wat toch een briefwisseling zou moeten zijn. Cowboy Arie, de semitransparante held van Austin, is zoveel transparanter interessanter dan ik. Geloof me. Er gebeurt hier werkelijk geen reet. Ik ben nog steeds gelukkig getrouwd met Birre, waarvan ik nog precies evenveel houd. Zelfs het aangekondigde schaken van mijn geliefde door de schrijvende String Emil Martijn Knol is niet geloofwaardig dreigend genoeg om mijn gemoedsrust in gevaar te brengen.

Wie kan over geluk schrijven als dat geluk niet wordt bedreigd?

Ons kind is ook nog eens mooi en kerngezond. Heb ik al verteld dat Nadim puzzels van 50 stukken maakt en inmiddels alle letters van het alfabet kent?

Allemaal te saai om je mee te belasten. Mijn boeken verkopen ook al zo goed. 

Misschien gloort er toch een sprankje drama aan mijn verder ergerlijkblauwe hemel: sinds vorige week ga ik gebukt onder een vreselijke jeuk achter mijn oogbollen. Ik hoop op voortschrijdende blindheid. Het zou romantisch zijn je te kunnen schrijven over ochtenden waarop ik me het gezicht van mijn slapende geliefde inprent in de wetenschap dat mijn ziende dagen geteld zijn.

Je vriend in Amsterdam,

 

Gilles

 

 

Ik kon het niet laten. Sorry.

 

 ___________________________________________________________________________________________________

Elke zaterdag op Tirade.nu: de briefwisseling tussen Arjen van Lith, emigré te Austin en Gilles van der Loo, thuisblijver te Amsterdam.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De tirade poëziespecial is in de maak

De redactie van Tirade werkt hard aan het komende nummer, een special met louter nieuwe gedichten over de liefde geschreven door dichters die wij liefhebben. Houd deze site in de gaten want dit nummer wordt GEWELDIG.

(niet op de foto maar wel hard aan het werk: Marko en Gilles)

 

 

Hier is alvast een gedicht van Gertrude Starink om jullie in de stemming te krijgen. Dit gedicht komt dan weer niet in/uit Tirade, maar staat in de bundel De weg naar Egypte (vijfenzeventig passages 1970-1999, verzameld uitgegeven door het balanseer in 2012)

 

vraag niemand waar ik woon hoe ik nu heet
 vraag niet met wie ik slaap ik slaap alleen
 vraag niemand of ik veel veranderd ben
 
 de vaas is af de oven is gebouwd
 een grote open haard lijkt het meer niet
 ik draag de zwarte jurk de leliering
 
 ik heb de houten tafel stukgehakt
 er staan zolang wat rozen in de vaas
 ik laat je halen als het zomer is
 
 er is geen brug maar de rivier droogt op
 ik heb een gat gegraven in het zand
 de vuren zullen branden als je komt
 
 ik zal er zijn het dolkmes in de hand

Meer blogs

  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Ergens heel zuidelijk.

    Ergens heel zuidelijk.

    (beeld: Don Duyns) Ergens heel zuidelijk.In de straat Magellaan.In de bek van een bultrug. EénToen ik vier jaar en twee maanden was, vermoordde ik een parkiet.Zonder opzet,Maar wel met mijn gemene blote hand.Ik moest heel hard huilen.‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ vroeg mijn vader.‘Ik wist het niet,’ zei ik — en dat meende ik ook.Mijn...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het naamloze teentje

    Het naamloze teentje

    (beeld: Don Duyns) …En het weekend… kwam tevoorschijn. Ik sla de dekens van me af en zet mijn blote voeten op de grond. Het zonlicht spiekt langs de gordijnen. Ik wrijf in mijn ogen met mijn armen wild omhoog en omlaag, alsof ik vliegen wil. Dat wil ik ook: ik spring op. Het weekend is...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Aska Hayakawa
    Aska Hayakawa

    Aska Hayakawa groeide op als third-culture kid in Leiden. Haar verhalen gaan over eenzaamheid in het kapitalisme en de hedendaagse zoektocht naar geluk. Deze zomer studeert ze af van de studie Writing for Performance aan de HKU met het avondvullend toneelstuk Pièce de Résistance! en een scriptieonderzoek naar werkbare kwetsbaarheid. Eerder schreef ze theaterteksten voor Cecilia Moisio Company, Club Guy & Roni, Maas Theater en Dans en Bosfest. Haar kortverhalen werden gepubliceerd bij DIG, De Gids, Tirade Blog en De Revisor. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim.

    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Ida Hondelink
    Ida Hondelink

    Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.
    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.