The One (2)

Een weekje terug schreef ik op deze plek vol enthousiasme over de James-Brownbiografie The One. Mijn grotendeels denkbeeldige publiek zou ik tekortdoen als ik niet even terugkwam op het boek, dat ik inmiddels uitheb. Zo halverwege die 400 bladzijden gebeurt er namelijk iets eigenaardigs.

Omdat James Brown vreselijk oud was (geboren in 1933 te Barnwell, South Carolina) en zijn eerste jaren in volstrekte onbekendheid doorbracht op een plek waarover niemand in die tijd schreef (de zwarte kant van Augusta, Georgia), was het aan biograaf R.J. Smith om – steunend op de paar feiten die hij bijeen kon schrapen – een verhaal te maken van de stormachtige lente van Browns leven. J.B. zelf was notoir onbetrouwbaar waar het ging om zijn eigen verhaal, dat van de inconsistenties en romantiseringen aan elkaar hing.

Smith, die al van meerdere boeken auteur of co-auteur was voordat hij The One schreef, heeft zich voor zover ik heb kunnen achterhalen nooit aan fictie gewaagd. Maar Jezus, wat zou hij er vlammend goed in zijn. Hij zuigt je de wereld van Brown in met een gelaagd en levensecht personage dat belachelijk, beminnelijk, ontroerend en stuitend kan zijn zonder het minste hobbeltje van een overgang. 

Wanneer Brown (rond bladzijde 150) zijn eeltige voeten echter eindelijk in de glimmende loafers van de roem steekt om te ontdekken dat ze hem als gegoten zitten, verandert er iets fundamenteel in Smiths manier van schrijven. Ik kan alleen maar aannemen dat er vanaf die periode in het leven van Brown een bulk aan informatie over de hardest working man in showbusiness te vinden is. Tourschema’s, financiële gegevens, krantenartikelen, loslippige collega-beroemdheden en boze ex-bandleden (waarvan J.B. er een leger zou verzamelen), zorgen samen voor een van-minuut-tot-minuutdekking van Browns hoogtijdagen.

Het is hier dat R.J. Smith mijn aandacht begint te verspelen. Hier gebeurt precies wat biografieën voor mij doorgaans zo oninteressant maakt. Door de overstelpende hoeveelheid werkelijkheid die Smith aanvoert, verliest hij het personage van Brown dat hij zo zorgvuldig en talentvol opvoerde. Natuurlijk zijn de feiten nog steeds om van te smullen en houd je aan het lezen van The One nog jaren anekdoten over voor elke gelegenheid, maar het hart – vergeef me het drama maar even –  wordt door de feiten uit het boek gesneden. 

Zo gauw je iets opschrijft moet je accepteren dat het fictie wordt. Het verslaan van de waarheid is niet alleen een illusie, de poging ertoe ondergraaft ook de doeltreffendheid waarmee je je verhaal vertelt. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Het vingertje van Ouariachi – hoe Jamal Ouariachi toch geen feminist werd

In de boekenweek-special van Vrij Nederland die vandaag verscheen staat onder andere een stuk van schrijver Jamal Ouariachi met als titel ‘Vrouwen, leg de lat eens hoger! (de parttime-mentaliteit van vrouwen in de Nederlandse literatuur)’. Gisteravond kondigde Jamal het stuk op zijn facebook aan door te zeggen: ‘Ik ben vanaf morgen feminist. Maar dan net even anders.’

Mijn nieuwsgierigheid was meteen gewekt. Afgelopen maandag bezocht ik een avond in de Rode Hoed over de ondervertegenwoordiging van vrouwen op hoge posities in de wetenschap en na een blik in de zaal moest ik toen tot mijn grote frustratie concluderen dat er in die zaal vrijwel alleen maar vrouwen zaten. Waarom waren er geen mannen die dit onderwerp interessant vonden? Het was me al eerder opgevallen: als er een avond over de ongelijke behandeling van vrouwen plaatsvindt blijft manlief opeens wel thuis bij de kinderen. Een gemiste kans, denk ik altijd. Hoe kan het dat een probleem dat in ieder geval de helft van de bevolking aangaat niet automatisch de hele bevolking zorgen baart? Maar nu, gelukkig, zou daar het stuk van Jamal zijn – feministe in hart en nieren.

Dat dacht ik tenminste. Maar toen las ik het stuk. Voordat ik zal beargumenteren waarom het stuk me zo tegen de borst stuit, zal ik het eerst kort samenvatten:  

Ouariachi haalt allereerst twee stukken van respectievelijk schrijfster Saskia de Coster en recensente Fleur Speet aan waarin zij beschrijven hoe vrouwen vrijwel nooit literaire prijzen winnen en minder vaak gerecenseerd worden dan mannen. Hij stelt daar vervolgens tegenover dat het met die prijzen al misgaat bij het inzenden. Er worden nu eenmaal minder boeken van vrouwen uitgegeven (man/vrouw ratio 2:1) dan van mannen – het probleem ligt dus niet bij de jury’s en recensenten, maar bij de uitgevers. Oh nee, het probleem ligt toch niet bij de uitgevers, want Ouariachi zit zelf bij een uitgeverij waar een hele hoop vrouwen rondlopen, en die geven ook vrouwen uit, en die vrouwen winnen ook nog eens prijzen. Daar gá je, met je masculiene blik op literatuur.” Een nieuwe verklaring ligt op de loer… Hij vervolgt: “Waarom zou je ook eigenlijk de schuld leggen bij kwade krachten die er in al hun masculiniteit op uit zijn vrouwen hun plek in de literatuur te ontzeggen? Waarom zijn het altijd vrouwen die deze ongelijkheid aankaarten en waarom komt de schuld steevast bij mannen of in ieder geval ‘het mannelijke’ te liggen? Zou de oorzaak ervan niet óók, in elk geval ten dele, bij vrouwen zélf te vinden kunnen zijn?”

Het artikel gaat verder met een vergelijking tussen de boeken van mannen en vrouwen: mannen schrijven dikke boeken, (Nederlandse) vrouwen schrijven dunne boeken, want in Jamals boekenkast staan meer dikke boeken van mannen dan van vrouwen. Dikke boeken zijn, nou ja, dikker dan dunne boeken, en nemen dus meer ruimte in beslag, waardoor ze meer opvallen. Boeken van vrouwen vallen trouwens sowieso al niet op, want ze zijn minder experimenteel en vernieuwend dan de boeken van mannen. Jamal schrijft: “Een schrijver die recensies wenst in landelijke kranten en tijdschriften, en die graag eens een plaatsje op een long- of shortlist van een literaire prijs wil veroveren, kan zich geen half werk permitteren. Het is alles of niets. Het is: uitblinken in stijl, compositie, originaliteit, experiment, desnoods in zoiets schijnbaar banaals als omvang. Wie de aandacht van de wereld wil, moet opvallen. En dan red je het niet met eens in de drie jaar een traditioneel romannetje van 250 pagina’s (al kun je zelfs dáár al een heel eind mee komen). Misschien moeten vrouwelijke auteurs en critici eens ophouden mannen aan te wijzen als het grote kwaad. Leg de lat voor jezélf eens wat hoger, zou ik zeggen.” De rest van het artikel is dan ook een oproep aan vrouwen om meer op te vallen en harder danwel langer te werken – dan komen die prijzen vanzelf.

Goed, aangezien ik niet enkel door het artikel samen te vatten al mijn kruit al wil verschieten, is het misschien interessant om te kijken wat het nou precies is dat Ouariachi zo vervelend vindt. Hij heeft het over prijzen (denk aan de Anna Bijnsprijs, de Opzij literatuurprijs) die speciaal voor vrouwen zijn en over de Libris jury die een longlist samenstelde met evenveel mannen als vrouwen erop, hetgeen ‘naar beleid riekt’. Wat betreft de prijzen heeft hij misschien gelijk, dat vind ik zelf ook altijd een moeilijk punt, maar de uitspraak over de Libris Prijs vind ik vreemd voor een auteur die aan het begin van zijn stuk nog stelt dat hij zich ‘niet bezighoudt met het geslacht van zijn literaire collega’s’. Zolang een longlist met daarop evenveel vrouwen als mannen de schijn van beleid wekt, is er iets goed mis. Is het werkelijk zo moeilijk om je voor te stellen dat vrouwen ongeveer evenveel goede boeken schrijven als mannen? En al is het beleid – Ouariachi lijkt te vergeten dat er al sinds jaar en dag een weliswaar ongeschreven beleid heerst dat zegt dat mannen de voorkeur genieten (en nee, ik wil niet beweren dat dit badwill is van mannen ten opzichte van vrouwen, ze doen het heus niet expres, maar juist het feit dat mannen zich vaak van geen kwaad bewust lijken en zich zodoende onheus bejegend voelen wanneer iemand iets zegt over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in welke sector dan ook, geeft aan dat er sprake is van onbewuste processen die doorbroken moeten worden).

Als Ouariachi stelt dat vrouwen de lat hoger moeten leggen, verbaast me dat dan ook ten zeerste. De lat ligt volgens alle cijfers die hij noemt volgens mij al hoog genoeg – je moet wel heel erg goed zijn als vrouw, wil je nog een beetje kans maken. Uit zijn artikel blijkt eerder dat mannen de lat nogal laag leggen voor elkaar: joe, schrijf een dik boek, heb een grote mond – and you’re in. Een spel dat ik in dit kader de laatste tijd graag speel is het spel ‘Zou hij ook…?’ . Kijk een willekeurige aflevering van De Wereld Draait Door of Pauw en Witteman en vraag je bij elke man die in beeld komt af ‘Zou hij daar ook zitten als hij een vrouw was geweest?’ In meer dan de helft van de gevallen zal het antwoord ‘nee’ luiden. Betekent dit dat mannen misogyne misbaksels zijn? Nee, het betekent dat de mannen en vrouwen die in de redacties van dit soort programma’s zitten er simpelweg niet aan denken om vrouwen met evenveel of zelfs meer kwaliteiten uit te nodigen. Is dat onaardig van ze? Nee, er zit vast geen bewuste vrouwonvriendelijkheid achter. Is het kwalijk? Ja, dat wel.

In een essay van Margot Dijkgraaf dat ik onlangs las in het boekje ‘Vrouwen, mannen en de Libris Literatuur Prijs’ (een boekje dat ter gelegenheid van de 20e Libris Literatuur Prijs afgelopen jaar werd uitgegeven) staat het volgende stukje dat ik in dit verband erg treffend vind:

Arnon Grunberg gaf onlangs op zijn blog een schitterend gesprek weer dat hij had met een vriendin, ook een auteur. ‘Mannen lezen geen vrouwen,’ zei ze tegen hem, ‘ze hebben niets tegen me, ze vinden me zelfs wel aardig, ze lezen me alleen niet.’ Nee, het had niet te maken met misogynie. ‘Onbewust komen ze gewoon niet op het idee, het is gewoon een ander universum dat ze niet willen binnengaan.’ Het zijn, met andere woorden, gewoon twee compleet andere werelden, met eenrichtingsverkeer ertussen, een brug waarop vrouwen richting mannen lopen, maar niet omgekeerd.’

Verderop in het boekje blijkt dat jury’s waarin meer dan één vrouw zit ook al niet significant meer vrouwen nomineren. Dijkgraaf geeft zelf als een mogelijke reden dat vrouwen al van jongs af aan jongensboeken lezen (Dick Trom, de Kameleon, etc.), terwijl dat omgekeerd niet het geval is, waardoor vrouwen misschien ook op latere leeftijd gevoeliger zijn voor ‘mannenboeken’ (je kunt je afvragen waarom we avonturenboeken nog jongensboeken noemen als ze ook massaal door meisjes verslonden worden, maar dat is een vraag waar ik hier verder niet op in zal gaan). In dit korte gesprekje tussen Grunberg en zijn vriendin en in het essay in z’n geheel wordt in ieder geval geraakt aan de complexiteit van het onderwerp.

Maar volgens Jamal Ouariachi is het gelukkig allemaal niet zo complex. Vrouwen werken gewoon niet hard genoeg – de zogenaamde ‘parttime-mentaliteit’ uit de titel van het stuk. En ze laten zich ook nog eens betuttelen:

“(…) vrouwelijke collega’s: laat je toch niet zo verschrikkelijk betuttelen. Schrijf een boek waar recensenten niet omheen kunnen. Schrijf een boek dat een echte prijs wint, (…) En spoel die parttimementaliteit door de plee: dump eventuele kinderen bij je geliefde (m/v) en schrijf de beste roman ooit. Maar ja. Ik ben natuurlijk maar een man. Trek je van mij niks aan.”

Ik kan me de laatste keer dat ik een stukje las dat ik zo betuttelend vond echter niet herinneren (oh nee, toch wel, zie hieronder), noch kan ik me herinneren ooit een vrouw te hebben ontmoet die zich liet betuttelen – alsof dat iets is wat je gewillig ondergaat -, noch kan ik me voorstellen dat het parttimeprobleem dat Jamal hier aan de kaak stelt zich zo gemakkelijk laat oplossen. En ik heb ook al niet het idee dat je betere boeken gaat schrijven als schrijven het enige is wat je op een dag doet. Er zijn genoeg schrijvers (‘m/v’) die naast schrijven ook nog andere bezigheden hebben – of ze nou lange dagen als hoogleraar of journalist maken of de hele dag in het café doorbrengen. Schrijven lijkt me juist een beroep waarin je ook parttime kunt uitblinken, als je uiteindelijk maar genoeg tijd aan je boek besteedt. Bovendien wekt Jamal de suggestie dat vrouwen vaak parttime werken uit luiheid – en niet omdat ze ervoor kiezen voor hun kinderen te zorgen, of omdat de kinderopvang in Nederland slecht geregeld is. Ik zou mijn parttimementaliteit dan ook graag weer uit de plee halen, om Jamals tips er voor in de plaats door te spoelen. Ik weet natuurlijk niet hoe het is om een man te zijn, maar het zichzelf-overschreeuwen dat Ouariachi in dit stuk doet en dat hij vrouwen lijkt aan te raden zou ik ook mannen niet willen aanbevelen. Wat dat betreft lijden mannen net zozeer onder het soort stereotyperingen dat Jamal in zijn stuk tentoon spreidt. Je zou maar een man met een genuanceerd verhaal zijn! Maar wacht – daar zijn er een heleboel van. Jamal lijkt me in zijn stuk dan ook meer een advocaat van de vergeenstijling van de samenleving dan van ‘mannelijk proza’.

De toon die Ouariachi op dit punt van het stuk aanslaat doet me denken aan het interview van Sara Berkeljon met Jan Cremer dat afgelopen week in het Volkskrant magazine stond. Voor wie het nog niet gelezen had, ik citeer:

(SB) Is schilderen mannenwerk? (JC) ‘Ja.’
En schrijven? ‘Ook. Ik weet dat ik me nu op glad ijs begeef, maar het is zo. Mannen zien helderder. Vrouwen worden te veel geleid door emotie. Een vrouw zit te keutelen over een lieveheersbeestje, bijvoorbeeld, waar een man gewoon recht op zijn doel afloopt.’ Dit meent u serieus? ‘Ik heb er eigenlijk geen mening over, ik heb nog nooit literatuur van een vrouw gelezen.’
U zegt net wel dat vrouwen minder helder kunnen denken dan mannen. ‘Dat zeg ik helemaal niet, ik zeg: mannen kijken helderder. Kijk eens naar buiten.’ Cremer wijst naar een boom aan de overkant van de gracht. ‘Zie jij die boom daar? En zie je dat blauwe zeil daar onder die boom hangen, over dat bootje? Nou, ik zie die boom. Jij ziet alleen maar die lap, en jij denkt: ik ga die lap opvouwen. Waar of niet?’ Nee, ik zie die boom ook. ‘Ik, man, zie een stoere boom en jij ziet die lap en denkt: die hangt er slordig bij, die moet nodig opgevouwen worden. Zo zit dat.’

Afgezien van het feit dat alles wat Cremer hier zegt inhoudelijk volslagen onzinnig is, is het misschien nog wel meer de manier waarop hij de dingen zegt die me stoort. Neem het ‘zo zit dat’ aan het eind – qua toon vergelijkbaar met de toon die Ouariachi aanslaat. ‘Meisje, Simone-de-Beauvoir-Jean-Paul-Sartre-Fairground-at-Porte-d’Orléans-1929-Image-courtesy-of-The-Photographers-Gallerymeisje, ik ben geen vrouwonvriendelijke macho, want ik heb juist het beste met je voor, je hoeft alleen maar naar me te luisteren,’ lijken ze te willen zeggen. Bovenstaand stukje is zo vervelend, omdat hier precies gebeurt waar Jamal in zijn stuk toe lijkt op te roepen: Jan Cremer zegt iets ‘opvallends’, provocerends, en ondertussen is er een man met een genuanceerde mening over man/vrouw verhoudingen niet aan het woord geweest.

Waar Jamal zijn vrouwelijke collega’s afvalt en ze oproept ‘beter hun best te doen’, zou ik mijn mannelijke collega’s dan ook juist op willen roepen om voor hun vrouwelijke medeschrijvers op te komen. Niet omdat die dat zelf niet kunnen, maar omdat ze daarmee ook zichzelf een dienst bewijzen. Het is namelijk niet alleen een vrouwenprobleem. Mannen, pik het niet langer dat de literaire prijzen in Nederland en Vlaanderen al decennialang een soort omgekeerde Opzij-literatuurprijzen zijn. Hou op met elkaar vertellen dat je je een weg omhoog de apenrots op moet schreeuwen. Eis dat jullie boeken vanaf nu ook de concurrentie aan moeten gaan met de boeken van vrouwen! Als het al zo is dat er in de literatuur mannelijke (helder, experimenteel, vernieuwend) en vrouwelijke (empathisch, gevoelig, weet ik veel) eigenschappen zijn, dan is het namelijk veel interessanter om na te denken over waarom we de mannelijke meer waard achten dan na te denken over hoe we de vrouwelijke zo snel mogelijk de deur uit kunnen werken.

Goed dan, nog één keer Ouariachi, omdat het me in parttime zo fulltime bevredigt:

Ik zal echt niet ontkennen dat vrouwen het lange tijd moeilijk hebben gehad in de literatuur. Maar de tijden zijn veranderd. Ik hoef maar om me heen te kijken om te zien dat de mogelijkheid er voor elke vrouw met een originele geest en een spannend gevoel voor taal ligt: het schrijven van Een Boek Dat Alle Andere Boeken Overbodig Maakt.

Hier is weer de feminist in hem aan het woord. Misschien zelfs wel met een punt: er is al een hoop vooruitgang geboekt. Er zijn ook een heleboel mannen die wel boeken van vrouwen lezen, en waarderen, en vrouwen die boeken van vrouwen lezen, en soms schrijft een mannelijke recensent een serieuze kritiek over een boek van een vrouw, en soms wint een vrouw wel een prijs. Dat is waar, en dat is heel fijn, maar zolang belangrijke media als Vrij Nederland en de Volkskrant een podium blijven bieden aan de masculiene arrogantie van schrijvers als Jan Cremer en Jamal Ouariachi, valt er nog een hoop winst te behalen. Gefeliciteerd, Jamal, de literaire prijs voor Het Stuk Over Vrouwen In De Literatuur Dat Alle Andere Stukken Overbodig Maakt gaat naar jou, maar dan wel omdat alles wat je probeerde te weerleggen bevestigd werd door de manier waarop je dat deed.

 

 

 

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Eén en ondeelbaar, geopolitiek en romantiek

Vuurwerk op de Krim

Konstantin Paustovski schrijft in zijn memoires (Begin van een onbekend tijdperk, ‘Kijev wordt gekneed’)  over de veldslagen om Kiev in 1919:  ‘De bevolking van Kiev was onderhand zo ziek geworden van al die plotselinge veranderingen en ‘staatsgrepen’ dat het hen ijskoud liet wie er baas was over de stad, zolang de nieuw aangekomenen hen maar niet fusilleerden, plunderden of uit hun huis zetten. De soldaten van Petljoera werden dan ook met diepe onverschilligheid ontvangen. Maar om één uur ‘s middags, drongen de eerste cavalerie-eenheden van Denikin uit de richting van het Holenklooster, op de hielen gevolgd door een regiment Kozakken, het zuidelijk deel van de stad binnen. […] Pas buiten de stad in de buurt van Savjatosjino kwamen ze tot  bezinning. Daar bleven ze staan uithijgen. Hun enige batterij die nog gevechtsklaar was, vuurde op goed geluk een tiental schoten op Kiev af.  Verliezen waren er niet, als men tenminste niet meetelt dat er op de Vladimir-berg een ijstentje kapot geschoten werd en granaat het oor afrukte van het gipsen monument van een van –  beide beschavers van Rusland – de heilige Cirilius of Methodius. De volgende morgen werd er in de stad een bevel van Generaal Bredov opgehangen, dat Kiev van nu af aan zijn plaats weer voor eeuwig zou innemen in het heilige Rusland, dat een en ondeelbaar was.’ 

Ik denk dat dit de emotie is die helpt de Russische claim op delen van Oekraïne te begrijpen. In dit  fascinerende artikel van Ben Judah , de schrijver van Fragile Empire: How Russia Fell In And Out Of Love With Vladimir Putin wordt daar nog aan toegevoegd hoe romantiek de geopolitiek stuurt: ‘This is why Crimea is perfect Putin. Crimea is no South Ossetia. This is not some remote, mountainous Georgian village inhabited by some dubious ethnicity that Russians have never heard of. Crimea is the heart of Russian romanticism. The peninsula is the only part of the classical world that Russia ever conquered. And this is why the Tsarist aristocracy fell in love with it. Crimea symbolized Russia’s 18th and 19th-century fantasy to conquer Constantinople and liberate Greek Orthodox Christians from Muslim rule. Crimea became the imperial playground: In poetry and palaces, it was extolled as the jewel in the Russian crown. (In dit stuk verklaart Judah ook waarom Poetin niet bang is voor het westen: het Westen heeft het ethisch besef  van een hedge-fund.)

De Krim is ook de ‘Dame met het hondje’, ‘Jalta’, miljoenen Russen gingen op vakantie op de Krim. In Marc Jansens prachtige Grensland Geschiedenis van Oekraïne dat over twee weken verschijnt, wordt helder verklaard waarom de Krim precies de plek is waar de Russen dit maal begonnen zijn. Eigenlijk hebben de Russen nooit echt afstand van de Krim genomen. Romantiek en geopolitiek spannen hier samen.  

In 1787 liet Potemkin, adviseur en minnaar van tsarina Catharine de Grote zijn befaamde Potemkin-dorpen opzetten langs de oever van Djnepr: om Cathatrina te tonen hoe ver het al was met de ontwikkeling van de Krim. De dorpen bestonden alleen uit façades, zodat Catherina vanaf de rivier de indruk kreeg dat er flinke bloei en ontwikkeling gaande was.  De Krim appelleert aan de romantiek in de Russenziel en heeft een lange geschiedenis van Russische inmenging, claims, bedrog en valse voorwendselen. Warme gevoelens die een nieuwe Koude Oorlog waard lijken te zijn.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Kop en knot

‘Eén keer in de vier weken onderdompelen in een emmer geitenzeik, om de lokken gezond te houden en er een mooie paardenpluim van te binden. Maar serieus, zeepvrije babyshampoo, dat is de truc,’ aldus De Staart. De redactie van Tirade eet een pizza, en het gaat ineens over haarverzorgingsproducten. Of we nog shampootips hadden.

Tja, ik heb al tijden lang dezelfde shampoo maar was mijn haar niet dagelijks, borstel het slechts af en toe, en dus ziet het er eigenlijk altijd uit alsof ik net uit bed kom. Hoe dan ook, mijn advies zal wel niet geholpen hebben.

Bovendien heeft mijn kapsel al jaren de ‘kritieke tussenlengte’. Daar kwam ik pas achter toen ik laatst een lekker dwarsig artikel in de Volkskrant las.* De kritieke tussenlengte is de lengte tussen over de oren en vast-te-binden-met-elastiekje. De bekendste kritieketussenlengtedrager is André Rieu. Over het algemeen ziet zo’n kapsel eruit als een kruising tussen dat van Mozart en de watergolf van je oma.

De tussenlengte is een stadium dat het haar moet doorlopen om er een knot van te kunnen draaien. Want dat is wat de hipsterman tegenwoordig wil, de mannenknot. Bij voorkeur ziet die eruit als een spontaan genomen beslissing ’s ochtends vroeg voor de spiegel: er zit per ongeluk een elastiekje in. Terwijl het stiekem ontzettend veel werk is om die goed gebalanceerde knot te fabriceren. Acteur Jared Leto schijnt er een zoutoplossing en een of andere peperdure spray (van opgelost goudpoeder of zo) voor te gebruiken.

Volgens wetenschappelijke kringen die aan hipsterduiding doen is dit een lichtend voorbeeld van het hipsterdom. Status gaat namelijk gelijk op met de kennis en vaardigheden die in het uiterlijk vertoon, in de breedste zin van het woord, naar voren komen. Wie op een fixie fietst doet eigenlijk moeilijk-moeilijk-moeilijk** en verdient daar waardering voor. Hetzelfde geldt voor het onderhouden van een mannenknot. Ostentatief pronken met de knot heeft als klap op de vuurpijl het risico dat de drager niet makkelijk aan een negen-tot-vijfbaan zou komen, zeggen dezelfde cultuurvorsers.

Toch is de knotdragende man niet meer weg te denken uit het huidige straatbeeld. Dat begon naar verluidt in 2012 in Brooklyn,*** waar de eerste mannen met knotten sinds lang werden gesignaleerd. De hipsterbashers hebben toen nog geprobeerd deze tendens de kop/knot in te drukken, maar intussen heeft de mannenknot ook de andere kant van de oceaan bereikt. En hij is weer gemeengoed geworden – tegelijk met de terugkeer van de baard.****

Nu zeker niet alleen de hipsters een knot in het haar hebben, kan het niet waar zijn dat iedereen daarmee wil laten zien hoe omstandig hij met zijn kapsel omgaat. Dat de mannenknot populair is vanwege zijn veronderstelde moeilijkheidsgraad is onzin. Er speelt een veel omvangrijkere tendens.

In het afgelopen decennium is het individualisme – een uitwas van de jaren negentig – namelijk op zijn retour geraakt. Tien jaar geleden zat iedereen nog lekker in zijn eigen cocon tevreden te zijn met zichzelf. Niemand keek er gek van op wanneer mensen zich gedroegen als verre tropische vakantie-eilanden, terwijl die extreem egocentrische houding nu grotendeels verdwenen is. Iedereen zit de hele dag aan zijn telefoon gezuignapt, juist om contact te houden met anderen, om elkaar op te zoeken, om dingen samen te doen.

Knotdragers tonen letterlijk hun gezicht. Wanneer er geen elastiekje in zit zou het haar waarschijnlijk als een slap gordijn voor de ogen de ogen hangen: als een façade. De knot geeft juist aan dat iemand toegankelijk en benaderbaar is. Mannen met knotten laten zien dat het aan autisme grenzende individualisme wat hen betreft een gepasseerd station is. De knot maakt aanspreekbaar, en is zo een weerslag van een tijd waarin we meer communiceren dan ooit.

* ‘Knotsgek’ door Loes Reijmer, de Volkskrant, 26 februari 2014.
** Een ‘doortrapper zonder remmen’.
*** Ik werd knotdrager in 2011.
**** Ik ben baarddrager sinds 2009.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Onverschrokken

Als Pam met een dienblad de kamer in komt, trekt De Staart trek ik m’n gun uit m’n schouderholster. Ze zet twee wijnglazen op de salontafel en reikt mij m’n cassis aan.

‘Dank.’

‘Waar is Francesco?’

‘Naar huis.’ Ik richt m’n gun op één van de wijnglazen en schiet ’t aan gruzelementen.

‘Jezus Christus… waar is dát nou voor nodig?’

‘Dat vertel ik je straks.’

Ik klok de helft van m’n cassis weg. Pam is naast me komen zitten, ze haalt diep adem. ‘Ik vond het een rare avond,’ zegt ze. Ze gebaart naar de bebloede harpoen en vervolgt: ‘Hoe kwam Francesco aan dat geweer?’

‘Heb ik hier ooit laten slingeren… Ik had dat ding vroeger altijd bij me als ik uitging… als ik dan een lekker wijf zag, dan schoot ik een harpoen in d’r bovenbeen en dan trok ik haar met het touw naar me toe. Soms schoot ik vanaf de motor en – ’

‘Onbegrijpelijk dat de Opzij jou nog steeds geen eigen goochelrubriek heeft aangeboden.’

‘Dat vind ik nou ook!’

‘…’

‘En in mijn studententijd had ik een heel mooi en heel slim Spaans vriendinnetje dat in een vervallen, ongelooflijk romantisch huis achter het stadspark van Sevilla woonde… palmbomen, duiven… Fermina, heette ze. Het liefst wilde ik ieder weekeinde naar haar toe, maar omdat ik me dat niet kon veroorloven, ging ik regelmatig met m’n harpoengeweer naar Schiphol, dan schoot ik die harpoen zo fffff in de romp van een vliegtuig met bestemming Spanje en dan liet ik me aan m’n eigen touw mee naar Sevilla of Málaga zwieren.’

‘Fermina bofte maar met zo’n Tarzan.’

‘Jij zegt het. Ik had een keer ’t verkeerde vliegtuig te pakken, belandde ik in Peking.’

‘Tyn, wat heb ik verkeerd gedaan?’

‘?’

‘Je bent pissig. Ik zie ’t aan je ogen.’

‘…’

‘Zeg ’t nou maar!’

‘Waarom zei je tegen die Lucarotti dat ik een kind van je wilde?’

‘O, is het niet waar dan?’

‘Jawel, maar je hoeft toch niet alles wat ik met jóu deel met de rest van de wereld te delen? Wat heeft dat nou voor zin?’

‘Ik dacht dat jij altijd zo gecharmeerd was van m’n Nietzscheaanse onverschrokkenheid? Dat je altijd zo moest lachen om m’n destructieve acties? Een tijger is geen schaapje, hè? Het is of ’t één of het ander.’

Ik druk snel op de pauzeknop – even ademhalen, even goed nadenken. Zodra ik op play druk begint Pam weer te praten:

‘Eerlijk gezegd ben ik zelf ook een beetje pissig… ik heb de laatste tijd namelijk het gevoel dat ik al jouw slechte eigenschappen aan ‘t absorberen ben… die agressie van je en je narcisme en die roofdierachtige manier waarop je naar het leven kijkt… Soms is ’t net of jij in mijn hoofd bent komen wonen, wist je dat? Het is alsof jouw bloed door mijn aderen stroomt… alsof mijn hoofd jouw gedachten denkt en ik – ’

‘Ja maar dat heb ik ook! En bovendien – ’

‘En ik snap niet hoe dat kan en ik vind het eng en raar en het is een ROTGEVOEL!!!’

Bij dat laatste woord duikt Pam naar voren, trekt m’n gun uit m’n schouderholster, richt met twee handen mijn eigen vuurwapen op mijn eigen blote voorhoofd en haalt vier, vijf, zes keer de trekker over. Klik, klik, klik.

‘Daarom schoot ik net dat glas kapot,’ zeg ik terwijl ik het volle magazijn uit mijn achterzak trek, ‘de laatste bullet moest nog even uit de kamer.’ Ik pak m’n gun terug, steek ’m in m’n schouderholster. ‘We hadden toch nog ragout?’

‘Staat op het aanrecht.’

Ik loop naar de keuken. Als ik met twee bordjes de kamer in kom zegt Pam: ‘Zullen we een andere keer verder gaan met ruziemaken? Ik ben een beetje moe.’

‘Ja, prima. Alleen jammer dat we niks kapot hebben gemaakt. Misschien moet je je glas nog door de kamer gooien?’

Pam leunt naar voren, pakt haar glas, drinkt het leeg, gooit het door de kamer. Het spat uit elkaar tegen de rand van de eetkamertafel. We lachen.

We eten wat van de bladerdeegbakjes met blikragout. De helft laten we staan. Achter Pam pinkelt de Zwitserse sterrennacht door een kier tussen de gordijnen.

‘Ik moet gaan,’ zeg ik nadat ik mijn vorkje als een vlaggenmast in de resten van m’n ragoutbakje heb gestoken.

‘Waar ga je naartoe?’

‘Eerst even bij een vriend langs en dan naar Opoe’s Eethuys, ik moet een inleiding geven bij een leesclub.’

‘Mag ik mee?’

‘Van mij mag alles. Maar check zelf even of er nog plek is.’

Ik sta op, loop naar de muur tot ik de witte vlekjes in de gekleurde streepjes van het behang kan zien.

‘Ciao, Pam,’ zeg ik over mijn schouder.

‘Ciao, Tyn.’

Dan doe ik nog een stapje – ik raak de muur, los erin op.

 ——

Tirade – al het geene tot het literaire eenige betrekking heeft.

Soundtrack: J’me tire – Maître Gims.

Volgende week: BOEKENWEEK!!! De Tirade Leesclub vergelijkt Miek Zwamborns De duimsprong met Isa Hoes’ Toen ik je zag. Twee sterke vrouwen over doorgaan na een groot verlies. Twee prachtige, herkenbare levensverhalen. Om uren over na te praten! Plus: een experiment. Spannend!

Overigens ben ik van mening dat alleen schijnheilen, meelopers, leeghoofden en non-valeurs iets op het – kots, kots – boekenbal te zoeken hebben. Rot toch op met je phony bullshit.

Het opgroeien van de schrijver (I)

Als mensen uit het boekenvak met elkaar praten, gaat het vaak over het mysterie van de bestseller, en een van de dingen die er dan gezegd wordt is dat er geen formule voor een bestseller is, maar we hebben allemaal onze eigen al dan niet heimelijke ideeën over de ingrediënten.

Die ingrediënten veranderen met tijd en mode, maar ik denk dat je nu een kans maakt op goeie verkoop als je iets dik en episch schrijft.

  • Ik denk dat je met een dik boek een grotere kans hebt op verkoopsucces dan met een dun boek. Voor de cadeautjeskoper (ik denk dat dat een aanzienlijk deel is van het publiek dat boeken aanschaft) een simpele kwestie van waar voor je geld: 18 euro voor 200 bladzijden of 22 euro voor 400 bladzijden: met die van 400 bladzijdes héb je tenminste wat. Maar ook de lezer zelf kan blij worden van dikke boeken: mijn Harry Potters kunnen niet lang genoeg duren.
  • Ik denk dat je met iets episch moet komen. Dat kan een familiedrama zijn, een verhaal dat over meerdere generaties en/of een langere tijd speelt, of waar een grote dramatische gebeurtenis in zit, een oorlog of een vuurwerkramp.

Dit is niet per se toepasbaar op de boeken die bewezen bestsellers zijn, maar boeken die aan dit lijstje voldoen, maken volgens mij nu meer kans op verkoop. Kijk naar Leeuwenstrijd van Thomas van Aalten, die zes romans lang zijn eigen weg volgde en nu met een dik familiedrama eindelijk opvalt – hij werd prompt genoemd als tip bij het boekenpanel van DWDD. En dan is een behoorlijke verkoop bijna onvermijdelijk.

Ik zeg overigens niet dat Van Aalten gericht heeft geschreven op een bestseller. Ik denk dat iedere schrijver die doorschrijft uiteindelijk in ieder geval één episch boek maakt. Heel even dacht ik dat het mode was en dat ik met bovenstaand lijstje van twee punten knalhard gelijk had omdat ik meer epiek op de tafels bij de boekhandels zag, maar ik denk nu dat het hoort bij het opgroeien van de schrijver.

 

Volgende week: Het opgroeien van de schrijver (II).

————–

Walter van den Berg (1970) is deze maand Tirade’s zondagse gastblogger. Van den Berg publiceerde tot op heden – behalve vele kortverhalen, columns en reportages – drie romans: De hondenkoning (2004), West (2007) en Van dode mannen win je niet (2013). In Tirade 449 vind je zijn prachtige kortverhaal Voetbalkantine, in Tirade 450 een heftige ‘tirade’.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De RattenRanger van Hamelen

    De RattenRanger van Hamelen

    (beeld: Don Duyns) (geschreven met contributie van Robin Alberts) Bijna duizend jaar terug, liep een man met felle kleuren en een fluit door Duitsland. Hij werd later bekend als de rattenvanger, maar dit is het verhaal waarin hij ze vangt. Eigenlijk vangt hij ze niet, hij doodt ze. Maar hij heet niet de rattendoder.—- Ja,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    ‘Daar! Kijk! Door dát raam is ie naar binnen geklommen, stiekem. En toen heeft ie de hele zaak in de fik gestoken!’ Ik geloofde er niks van. Omwille van het verhaal kraamde mijn vader vaker historische onzin uit. Dit robuuste gebouw is sinds die brand op 27 februari 1933  herbouwd en gerenoveerd. Vorige  week nog...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

  • Foto van Bibi Roos
    Bibi Roos

    Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten.
    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.