Een vriend voor Boudewijn – over eenzaamheid en voetnoten

(De wereld in stukken 28)

De tienjarige Boudewijn Büch zou het eiland Bouvet, of, Noors: Bouvetøya voor het eerst hebben gezien in de Vollständige neue Ausgabe van de Knaurs Welt-Atlas 1936, waarna hij de Brockhaus’ Konversations-Lexicon ([1898], vierzehnte Auflage, dritter Band, p. 385] er enkele duistere regeltjes over kon lezen.

Het is dan misschien de geboorte van Büch’s nesofilie, zoals hij het noemt. Eilandliefde. Het resulteerde in wat mij betreft Boudewijns vier interessantste boeken, alle over eilanden, en idealiter nog eens in 1 band uit te geven: Eenzaam (1981, 1991), Eilanden (1992), Het IJspaleis (1993) en Blauwzee (1994.)

Bouvetøya is een eenzaam en onbereikbaar eiland en zo, met de status van Büch’s eerste eiland, misschien symbolisch voor hoe ik de man zie: eenzaam en onbereikbaar. Hij had wat vaker geknuffeld moeten worden, zeg je dan. Al sprak ik laatst een antiquair die nog duizenden guldens van hem tegoed had, dus niet zoveel aardigs over Boudewijn wist te vertellen.

Ik heb een redelijk grote tolerantie voor fabulanten. Men beweert dat Rišard Kapušćinjski – van wie ik een redelijk fan ben – het nodige bedacht in zijn reportages. Voor mij hoef je hem dan alleen maar een essayist, of reisschrijver te noemen in plaats van een journalist. In een krant kan het niet, in een reisverslag wat mij betreft wel. Büch fabuleerde zijn hele leven bij elkaar. En los van empathie voor wie daar persoonlijk door bedrogen is, voel ik daar geen weerzin bij.

Het leidde tot een eigenaardig gevoel dat ik heb voor deze figuur door dit viertal boeken. Een soort genegenheid ondanks of deels door zijn stuitende pedanterie. In zijn pedanterie toont hij zich juist zo mooi. Dit uit zich naast in overdreven precisie, zoals boven getoond, ‘vierzehnte Auflage, dritter Band, p. 385’ – waarvan ik niet zeker weet of je eruit zou moeten concluderen dat dat ook onzin is, of juist altijd precies waar – in passages als:

‘Over Bouvet-eiland [Bouvetøya, Bouvet Øy(a) (incorrect); Øy(a)’ = Noors voor ‘(het) eiland’] – genoemd naar Bouvet de Lozier – heeft slechts één mens een dissertatie geschreven die het eiland enigszins compleet behandeld moet hebben. Het is Gerhard Engelmanns Die Bouvet-Insel (Dissertation, Leipzig 1923). Dit proefstuk wordt in de Bouvet-literatuur zelden genoemd. ik kwam het tegen in voetnoot 1 op bladzijde 134 van Georg Wüsts artikel ‘Das Bouvet-Problem’ in Zeitschrift der Gesellschaft Für Erdkunde zu Berlin (1929), nr. 3/4). Ik belde wat bibliotheken in Duitsland op die zich specialiseren in dissertaties en verdacht vlug kreeg ik antwoord terug: men kon het proefschrift niet vinden, waarschijnlijk was het in de Tweede Wereldoorlog ‘verschwelt’ [langzaam verbrand] of eenvoudig ‘verschwunden’. In Het IJspaleis staat een 65 pagina’s lang essay over Bouvet, dat een schitterend voorbeeld van Boudewijns bibliofiele reislust geeft. Tegelijkertijd aandoenlijk zoekend als blufferig precies.

BB corrigeert graag: ‘(incorrect)’. En door een gevoel dat compensatie nodig is, is heel wat groots naar voren gekomen. Naar verluidt leed Thomas Mann aan het zelfde euvel. Zou Boudewijn meer of minder eenzaam zijn geworden als hij, als ik, de technische middelen tot zijn beschikking had gehad om zijn eilandenvriend Gerhard Engelmanns persoonlijk te ontmoeten? Want nu komt dat proefschrift makkelijk naar boven in de digitale bibliotheken, en ik hoor een geestverwant, die eveneens graag corrigeert:

‘Bouvet Island werd ontdekt op 1 januari 1739 door de Franse kapitein Lozier Bouvet (1-4), de nestor van Antarctische verkenning, beschouwd als een voorgebergte van de “Terra Australis Incognita,” en na de dag van ontdekking ‘Cap de la Circoncision’ gedoopt. Oriëntatie en grootte van het land zijn onzeker en spreken elkaar tegen. De onzekerheid in de bepaling van de positie (volgens de meest nauwkeurige bepaling door Bouvet’s metgezel La Haye in 50° 6′ Z en 40 15′ O van Greenwich) wordt niet alleen verklaard door de fouten die werden gemaakt met het meegevoerd bestek vanuit de vertrekhaven Santa Catharina vanwege het constante manoeuvreren in de met ijs gevulde Zuidzee, maar ook door het gebruik van de West-Indische Paskaert door Pieter Goos (Amsterdam z.d.), die de Atlantische Oceaan bevoer en waardoor deze oude zeelieden niet in de gaten hadden dat hun platbodems waren verleierd door de Zuid-Equatoriale stroming en de zuidoostelijke passaatwinden en ze dus hun parcours op de kaart als te smal waarnamen en aldus kwam de Amerikaanse kust te dicht bij de Europees-Afrikaanse tegenoverliggende kust. Maar Bouvets beschrijving van de landwaarneming als een hoog en steil land met met sneeuw bedekte bergen, en de schets van het eiland, gemaakt door de kapitein van zijn escorteschip – dat ook het eerste is van elk Antarctisch land – laten zien dat Bouvet het later door Valdivia opnieuw gevonden eiland eigenlijk ontdekt had. Ondanks de geringe omvang van deze ontdekking, sterkten Bouvets rapporten de contemporaine geleerden van Frankrijk (Ruffon 1749, Maupertuis 1752, Philippe Buache 1739, 1757) in hun aanname van een groot zuidelijk continent, dat zich zou moeten uitstrekken tot lagere zuidelijke breedtegraden.’

Verder speurend vind ik deze huiveringwekkende zin. ‘Rond het eiland Bouvet is het mogelijk een cirkel te tekenen met een straal van duizend mijl (met een oppervlakte van 3.146.000 vierkante mijl, of bijna die van Europa) waarbinnen zich geen enkel ander landoppervlak bevindt. Geen enkel ander punt op het aardoppervlak heeft deze bijzonderheid.’

Boudewijns fascinatie verklaard. Met de gedetailleerde zoektocht naar in bibliotheken vervatte kennis bezweert Büch de ultieme eenzaamheid. Hopelijk heeft het voorgeborchte breedbandinternet.

Lezen: Eenzaam (1981, 1991), Eilanden (1992), Het IJspaleis (1993) en Blauwzee (1994) en nog een blogje over Boudwijn Büch.

Naar kaart 29

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Verdwijnmensen

Er zijn mensen die veel te goed zijn in verdwijnen. Het is gebeurd voor je doorhebt dat ze aan het verdwijnen zijn, zo snel als geluk om kan slaan in verdriet en een grijze lucht tot blauw kan verwaaien.

Mijn basisschoolvriendinnetje verhuisde naar het buitenland, en daarna heb ik nooit meer iets van haar gehoord. Mijn studievriend, met wie ik alles besprak in de collegezaal, behalve onze studie, loste op toen ik vroegtijdig stopte omdat ik schrijver wilde worden. Mijn opa ging dood.

Vlak na een verdwijning zitten die mensen nog in je systeem, liggen ze bovenop de stapel met gedachten. Bij kleine dingen denk je aan ze. Ze zijn nog niet echt verdwenen, maar zo gekrompen dat ze in je hoofd kunnen wonen, als een vriendelijk virusprogramma dat constant meedraait.

Na een tijdje slinken ze, totdat ze ook in je hoofd zijn opgelost, en slechts bij vlagen nog even opduiken. Zo denk ik bij een schilderij van Rothko altijd nog even aan mijn studievriend, moet ik bij het horen van de naam Fleur altijd even aan mijn basisschoolvriendinnetje denken, zie ik mijn opa weer voor me als iemand een John Denverbril draagt.

Op een vreemde manier veroorzaakt het denken aan een van deze drie bijna altijd een kettingreactie – ze zijn in mijn hoofd bij elkaar gaan horen, en ik heb geen idee waarom. Op een borrel werd ik laatst voorgesteld aan een Fleur, dus dacht ik aan Fleur. In de vlaag van weemoed die bij haar komt kijken, dacht ik ook weer even aan mijn studievriend: hoe het met hem zou gaan, waar hij nu mee bezig zou zijn, of hij zijn studie wel heeft afgemaakt. En daarna dacht ik aan mijn opa. Niet aan hoe het met hem zou gaan of wat hij nu zou doen, maar wat ik tegen hem zou zeggen als hij morgen ineens voor mijn deur stond.

Toen ik naar huis trapte, voelde ik ook een boosheid, die ik vaak voel als ik aan ze denk. Ze hebben nooit meer contact met me opgenomen, geen moeite gedaan om onze relatie weer te herstellen. Aan de andere kant: dat heb ik ook niet gedaan, dus ik ben net zo schuldig, als verdwijnen iets te maken zou hebben met daders en schuld.

Ik weet waar de studievriend woont, dus misschien moet ik eens aanbellen. Het basisschoolvriendinnetje heb ik gevonden op sociale media, maar ik durfde niet op haar profiel te kijken – wellicht moet ik haar een keer een bericht sturen, als ze nog weet wie ik ben.

Mijn opa is nog altijd spoorloos.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Drie keer sorry

(De wereld in stukken 27)

In Bonn ligt het graf van Lothar von Trotha. In 2020 was er nog een relletje omdat een groep mensen een mededeling wilden in de buurt van dat graf over wie dat heerschap eigenlijk was. Er waren ook nogal wat mensen tegen. De Frankfurter Allgemeine schrijft: ‘Het ethisch radicalisme van de historisch-politieke beeldenstorm heeft een nieuw niveau van escalatie bereikt. Misschien is dit het laatste. De activisten van de groep “Bonn Postkoloniaal” roepen de stad Bonn op om “kritisch te reageren” op het graf van generaal Lothar von Trotha, die in 1920 in Bonn stierf, op de begraafplaats van Poppelsdorf. Het is niet genoeg voor hen dat Trotha’s naam is gekrast op een mededelingenbord bij de ingang van de begraafplaats. Ze eisen dat de stad een bord op het graf plakt waarop staat dat de gouverneur van Duits Zuidwest-Afrika verantwoordelijk is voor de genocide op Herero.’

Is er zoveel veranderd in drie jaar? Mij lijkt het ook niet zo gek om iets te melden. Maar de columnist heeft het vooral over de rust die we de doden moeten gunnen. Maar de zielerust van welke doden dan?

Von Trotha was opgedragen iets aan de opstand van de bevolkingsgroep de Herero te doen in Duits West-Afrika, de kolonie waarnaar Duitsland zo diep had verlangd. Het leidde tot het zogenaamde ‘Vernichtungsbefehl’ – elke Herero met of zonder wapen moest gedood worden – en aldus tot de eerste genocide van de 20ste eeuw. In 2023 verschijnen zijn dagboeken, die mogelijk meer licht werpen op het hoe en waarom: Lothar von Trotha in Deutsch-Südwestafrika, 1904–1905. Band I: Das Tagebuch. Band II: Das Fotoalbum.

Veel van het geschreven materiaal is op een zadel van een lopend paard geschreven, dus transcriptie had nogal wat voeten in de aarde.

Het is niet de enige uitzinnigheid die de Duitsers in Namibië bedreven – zoals op deze kaart de Nederlanders dat in Zuid-Afrika en de Belgen in de Congo deden etc.- Beroemd is die rare ‘pan handle’ in het noordoosten van dat land, de Caprivistrook. Naar nog zo’n adellijke Duitser: Georg Leo Graf von Caprivi de Caprara de Montecuccoli, die ooit Zanzibar namens Duitsland voor Helgoland ruilde en met deze vreemde strook wilde trachten een verbinding tot stand te brengen tussen de west- en de oost-Afrikaanse koloniën van Duitsland, wat nooit helemaal lukte, maar wel een eeuwendurend probleem voor de lokale bevolking tot stand bracht. Een landschap van grote fouten derhalve.

Toen ik op zoek ging naar wat informatie over de rotsschilderingen van de San, of Bushmen in Namibië stiet ik al vrij snel op een naam die ik uit boekhandeltjes wereldwijd kende: Laurens van der Post, en me dan altijd afvroeg wie hij was en waarom ik van die Nederlandse auteur nooit iets gelezen had. Welnu, de Afrikaans-Britse schrijver en documentairemaker van Nederlandse afkomst maakte een reeks films over de San en schreef over hen.

Gisteren in Sedbergh, Yorkshire kocht ik zijn A Walk with a White Bushmen. Ik was een beetje gewaarschuwd. Alles wat Laurens van der Post aangaat komt inmiddels ook met een bord vol voorbehoud: na zijn dood bleek nogal wat van wat hij beweerde totaal verzonnen en hij vertelde daarentegen nooit over het meisje van 14 dat hij zwanger maakte, maar dat kwam dan weer uit… Slordig.

In het boek spreekt Van der Post met Jean-Marc Pottiez. De vragen zijn steeds een kleine opmaat voor een wagonlading aan betrekkelijk zelfvervulde wijsheid van het type: ‘in Europa had niemand in de jaren ’30 door dat het oorlog zou worden, maar ik wel’ (echt waar, het staat er in). De wereld heeft overigens weet van Carl Gustav Jung door Laurens van der Post, dat u het weet. De toon van deze avonturier, goede bekende van koning Charles en Margereth-Thatcher-fluisteraar is nauwelijks uit te houden.

Toch een bushman anecdote: Laurens achtervolgt samen met een Bushman een buffel als de Bushman opeens afwijkt van het spoor: ‘ik volgde hem hoewel ik duidelijk de buffalo sporen de andere kant op zag gaan. Toen hield hij stil achter een bosje en wenkte me en daar stond een antilope voor me, die ik schoot. En ik vroeg hem: hoe wist je dat die antilope hier was? En hij zei: opeens terwijl we die buffalo  achtervolgden, waren mijn ogen vol antilope, en ik ging de kant op waar mijn ogen vol van waren en daar was de antilope.’

Ik doe Van der Post ongetwijfeld schromelijk tekort, maar oude zelfvervulde witte mannen zijn nu eenmaal steeds moeilijker te verkroppen. Er moet minstens een bordje bij. En op dit kaartje zijn duidelijk nog wel wat belangwekkender partijen tekortgedaan. Voor mij zijn de verhalen en tekeningen en mythes van de San nu pas goed begonnen, ik achtervolg ze de komende tijd maar een beetje en kijk waar mijn ogen vol van raken…  

Zie ook

https://africanrockart.britishmuseum.org/country/namibia/twyfelfontein/

zie ook porterville galleon, een San rotstekening van een waarschijnlijk Hollands galjoen.

Lezen (uit Zuid-Afrika): Anna Louw Kroniek van Perdepoort

Naar kaart 28

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Krantenartikel over het toneelstuk De geboorte van Boni

Eigen waarde

Er was een periode waarin veel Surinamers zich schaamden om Surinamer te zijn. Hun gebruiken zoals de taal, cultuur en godsdienst werden namelijk onderdrukt door de kolonisator, vooral die van de Afro-Surinamer. Alles van het buitenland was beter, met name van Nederland, zoals de variant van de Nederlandse taal, literatuur, producten en godsdienst. De bundeling Wie Eegi Sani bracht daar verandering in.

In een interview in de Volkskrant van 1 december 2021 vertelde Cynthia McLeod dat Surinamers vroeger hebben geleerd dat alles wat met Suriname te maken had, slecht, dom en minderwaardig was. ‘Pas in de jaren vijftig, zestig kwam daar een beetje verandering in, speelden sommige schoolboekjes zich af op een erf in Suriname. Maar wij hebben geleerd dat alles wat zwart of gekleurd was, alles wat met Suriname te maken had, slecht, dom en minderwaardig was. Dat is een van de wrede nawerkingen van slavernij en contractarbeid en werkt nog altijd door in de mensen tot op de dag van vandaag. De mensen in Europa stelden zich zonder gewetenswroeging boven ieder ander.’

Volgens informatie van The Black Archives was Wie Eegi Sani, WES, een culturele vereniging, die in 1951 was opgericht onder leiding van toenmalige rechtenstudent aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Eddy Bruma om de Surinaamse cultuur te verheffen. Vanuit WES werden er poëzie, literatuur en theaterstukken geschreven in het Sranantongo, een taal die vanwege het kolonialisme als inferieur werd gezien ten opzichte van het Algemeen Beschaafd Nederlands.

Bruma schreef ook het toneelstuk De geboorte van Boni waarin hij de vrijheidsstrijd van de Marrons onder leiding van Boni verbond aan de strijd van Surinaamse nationalisten. Het stuk werd in 1952 gespeeld door een cast met alleen zwarte acteurs. De hoofdrol werd vertolkt door Frits Pengel, de latere directeur van de Surinaamse Televisie Stichting. Otto Sterman speelde een priester.

De Theaterencyclopedie geeft aan dat de voorstelling ‘De Geboorte van Boni’ in 1952 als een politiek pamflet werd gezien en tevens een van de eerste echte manifestaties van Surinaams theater in Nederland was. ‘Bruma schreef het stuk over de leider van de slavenopstanden in Suriname, met als duidelijke boodschap dat ook het juk van het kolonialisme moest worden afgeschud.’

Kunstenaar Nola Hatterman schilderde het iconische ‘Na Fesie’ (1953): de toekomst, die van een onafhankelijk Suriname welteverstaan. De figuren die erop staan afgebeeld speelden mee in ‘De Geboorte van Boni’, dat vrijheid en onafhankelijkheid symboliseert. Allemaal waren ze lid van de Vereniging Ons Suriname dan wel van de culturele beweging Wie Eegi Sanie.

Tot de groep Wie Eegi Sanie behoorden ook historicus Eugène Gessel en Surinaams taalkundige Hein Eersel. Zij vonden het belangrijk dat de verschillende elementen van de Surinaamse cultuur, zoals het Sranantongo, beter gewaardeerd moesten worden. De organisatie ontwikkelde zich later tot een nationalistische partij, de PNR, onder leiding van Bruma. Een partij die een grote rol zou spelen in de Surinaamse strijd om onafhankelijkheid. Volgens informatie van de Vereniging Ons Suriname was Wie Eegi Sanie ook daarvoor opgericht, om Suriname onafhankelijk te maken van Nederland. Dat gebeurde uiteindelijk ook op 25 november 1975 en het leek erop dat met het bereiken van deze mijlpaal de organisatie zou ophouden te bestaan.

Lothar Boksteen zette in een aflevering van de podcast Vrijblijvende Gesprekken uiteen dat de onafhankelijkheid een migratiestroom op gang bracht doordat veel Surinamers de nieuwe status niet zagen zitten. De organisatie besloot toen de migrantenstroom in goede banen te leiden. De migranten werden begeleid in hun proces van aanpassing in hun nieuwe woon- en leefomgeving. 

Een belangrijk aspect van het Surinamer zijn, is het leveren van strijd tegen de verschillende vormen van onderdrukking waarmee zij kregen te kampen in de loop der jaren. Zij lieten zich niet tegenhouden door beperkingen. Daarom is het belangrijk om trots te zijn op de elementen als de taal, het Sranantongo en de koto.

Veel immigranten hebben verschillende cultuurelementen waarmee ze naar Suriname kwamen, in de loop der jaren aangepast, verder ontwikkeld en hun eigen gemaakt omdat ze iets nieuws moesten opbouwen in een vreemd land. Vooral bij de immigratievieringen is het belangrijk te gedenken de kracht die ze daarvoor hebben gehad. Maar het is ook belangrijk te waarderen wat we hebben op het vlak van cultuur en die ook trots uit te dragen. Dankzij de inzet van Wie Eegi Sanie durfden vele Surinamers deze zaken beter te waarderen, en op hun werk borduur ik ook voort.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Aftellen

In het eerste jaar van mijn stadsdichterschap werd ik overal waar ik kwam voorgesteld als ‘de nieuwe stadsdichter van Amersfoort’. Nieuw is kennelijk een rekbaar begrip, want na een half jaar was dat kakelverse er wel af, wat mij betreft, maar het deerde me niet want ik had de allermooiste baan die ik me kon wensen, in de stad waar ik zo ongelofelijk veel van hield.

Toen ik al een jaar in het dichterlijke zadel zat, vroeg een vriendelijke, duifgrijze presentatrice in de coulissen van een theater aan me of ik na een jaar nog steeds zenuwachtig was, of dat de spanning ondertussen wel weg was. Ik weet nog dat ik de presentatrice zo kalm mogelijk vertelde dat gezonde spanning een voorwaarde is voor een goede voordracht, maar dat ik altijd te gespannen raak als mensen me vooraf vragen of ik zenuwachtig ben. Ze glimlachte ongemakkelijk, liep naar het licht, en kondigde me aan als ‘Twan de Vet, stadsschrijver’. Het was een wonder dat ik nog op durfde te komen.

In mijn tweede jaar vroegen mensen vooral of het nog steeds beviel, het stadsdichterschap, en daar antwoordde ik altijd eerlijk op. Heel vaak vond ik het leuk, maar soms worstelde ik ook met hoe ik de functie precies wilde invullen, wat voor gedichten ik wilde schrijven, hoe ik de kwaliteit van mijn gedichten hoog kon houden. Het stadsdichterschap is niet alleen maar mooi, maar soms ook moeilijk, ingewikkeld en broos. Ondanks de twijfels over mijn werk en hoe ik me moest opstellen, hoewel die twijfels me wel scherp hebben gehouden, was het altijd een eer. Zo’n erefunctie is iets geweldigs, maar ik heb er altijd voor gewaakt om die titel niet groter te maken dan het is, getracht te voorkomen dat de gedichten ondergeschikt raakten aan het verschijnsel.

Nu zit ik in mijn laatste maanden – daar was ik me helemaal niet van bewust, tot mensen de laatste paar weken steeds vaker aan me vroegen hoe lang ik nog moet, wanneer ik afzwaai. Over een half jaar mag ik het stokje doorgeven, maak ik plaats voor een andere dichter. Dan ben ik weer gewoon Twan Vet, en zal daar niets achteraan komen.

De laatste paar dagen heb ik veel teruggedacht en teruggelezen – ik schrijf vrij traag, maar het verbaasde me hoeveel stadsgedichten ik de afgelopen twee jaar had geschreven, hoeveel plekken ik heb bezocht, het aantal mensen dat ik heb mogen ontmoeten. Ik heb het stadsdichterschap een beetje als een roes ervaren, maar wel een hele fijne.

Toen ik door het mapje met stadsgedichten klikte, merkte ik dat ik vooral aan de kleine momenten de beste herinneringen heb. Begrijp me niet verkeerd: de grote evenementen en gebeurtenissen waren ook bijzonder, indrukwekkend en mooi, zo denk ik meteen aan de indrukwekkende herdenking in Kamp Amersfoort, de herbenoeming van de burgemeester, de interviews met de kranten, de halfvolle zalen, maar juist de kleine momenten, waarop de inwoners van de stad heel dichtbij voelden, staan me nog het beste bij.

Er was de begrafenis van een geboren en getogen Amersfoorter waar ik een gedicht mocht voordragen, er waren de middelbare scholen waar ik langsging en in gesprek ging met de leerlingen, er was het vrouwenkoor waarmee ik in een prachtig klooster voorlas, er waren prachtige openingen van tentoonstellingen in het Rietveldpaviljoen, er was een jonge dichter die ik onder mijn hoede mocht nemen, er waren lieve mailtjes van lezers, er was de vrouw die me na een voordracht vertelde dat ze al mijn gedichten in de krant uitknipte en voorlas aan haar dementerende man, er waren de voordrachten in buurthuizen voor een handjevol mensen die luisterden voor honderd – er was veel, heel veel.

Ik ben nog niet weg: tot januari mag ik nog schrijven voor de golvende, bruisende, veranderende stad die Amersfoort is, voor mij nog altijd de mooiste stad van dit land, en voor de bijzondere mensen die er wonen. En dat zal ik doen, met alles wat ik heb, zoals ik de afgelopen twee jaar heb gedaan.

Mijn stadsdichterschap loopt dan wel langzaam af: eigenlijk heb ik nu pas het gevoel dat ik écht begonnen ben.

Beeld: Chanou van Kampen

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Dat zou je eens op moeten schrijven

In een kroeg in Utrecht raakte ik aan de praat met een gepensioneerde postbezorger. Ik had net voorgelezen, en met een handjevol schrijvers en dichters zakten we nog even door. Na een uurtje bliezen ze een voor een de aftocht, terwijl ik nog een half biertje had. Met het voornemen om binnen vijf minuten ook huiswaarts te gaan, hees ik mezelf op een kruk aan de nagenoeg lege bar waar de postbezorger ook zat, een paar lege plekken verder. Zonder dat ik erom vroeg kwam hij naast me zitten.

‘Ik kwam hier vroeger vaak,’ verzuchtte hij, zonder me aan te kijken, ‘tot het van mijn vrouw niet meer mocht. Dus ging ik niet. Nu is ze dood. En zit ik hier.’

De postbezorger vuurde ongevraagd een lading verhalen op me af, over hoe bruisend deze kroeg toen was. Hoe hij het personeel kende, en zij hem. Hoe hij de namen wist van de vaste gasten. Hoe hij altijd alleen aankwam, maar nooit alleen aan de bar zat.

‘Dat waren mooie tijden,’ zei hij. ‘Ik ben Hans, trouwens.’

‘Twan, aangenaam,’ zei ik, knikte, dronk mijn biertje op en wilde vertrekken, tot hij een nieuw biertje voor me bestelde. Op zijn kosten, want daar stond hij op. Gratis bier is een effectieve gijzelmethode, dus bleef ik.

‘Nu kent niemand me meer hier. Iedereen is dood, of komt niet meer. En ik ben veel vergeten. De namen, de gezichten, de verhalen,’ mompelde hij, terwijl hij de barsten in de bodem van zijn glas keek. ‘Terwijl ik al die mensen vroeger bijna elke dag zag. En nu ben ik ze vergeten, uit het oog verloren. Nu zijn ze weg, en weten alleen mannen zoals ik nog wie ze waren. En als ik dood ben, weet niemand het meer.’

Een tijdje zat ik knikkend, luisterend en stilzwijgend naast hem, tot hij me vroeg wat voor werk ik eigenlijk deed.

‘Ik schrijf,’ zei ik, en hij lachte.

‘Ah, een schrijver.’

‘Nee, een dichter.’

‘Aha. Nou, daar heb ik niets op tegen’ glimlachte hij, terwijl hij weer een nieuw biertje liet aanrukken.

De postbezorger stak nog een verlopen kroegverhaal af, en ik luisterde, maar meer uit beleefdheid, net zoals ik in een volle trein altijd tegen me aan laat praten door bejaarde vrouwen, of nooit weg durf te lopen als een wildvreemde op een borrel aan me uit wil leggen hoe het leven in elkaar steekt.

Ik keek de kroeg rond, die steeds verder leegliep en verlangde hevig naar mijn eigen stamkroeg. Toen de postbezorger weer verzuchtte dat de tijden veranderd waren, dat de bruine kroeg was uitgestorven, en anekdotes in mijn schoot legde over zijn oude kroegmaten en de mensen achter de bar, keek ik hem aan.

‘Je moet een keer naar Amersfoort komen. Van Zanten,’ zei ik, en de postbezorger veerde een beetje op, alsof hij schrok dat ik iets terug zei.

‘Ja, dat is ook een stad,’ zei hij sarcastisch en nam een grote slok. ‘Maar het wordt nooit meer zoals het was.’

Het halve biertje dat voor me stond sloeg ik in een keer achterover, en ik voelde hoe het bier inwendig verdampte en in walmen een lichte nevel aanlegde in mijn hoofd. Na alle verhalen van de postbezorger was het mijn beurt, en ik vertelde hem over mijn stamkroeg, en de mensen die waarschijnlijk op dat moment aan de bar hingen in mijn thuisstad.

‘Kees, bijvoorbeeld, de zeeman, die ook kan drinken als een zeeman,’ begon ik en leunde wat naar de postbezorger toe. ‘En Sandra en John, voor wie ik een keer een gedicht op een bierviltje heb geschreven omdat ze net getrouwd waren, dat nu ingelijst in hun huis hangt. Emir, die elke avond als een sfinx de bar bewaakt. Kris, die halve liters weg kan drinken alsof het limonadeglazen zijn. Huub, de oude eigenaar, die altijd op het hoekje van de bar zit en ziet dat het goed is. Fred, die de weg naar de kroeg geblinddoekt nog kan vinden.

En dan de mensen achter de toog: Sjakko, die een naam na een keer al onthoudt, en de vrolijkste en muzikaalste barman is die ik ken. Lola, die altijd vraagt hoe het gaat en oprecht naar het antwoord luistert. Bas, die de enige is die me ‘meneer Vet’ mag noemen, en sneller praat dan ik denken kan. Daan, die dan weer sneller schenkt dan ik drinken kan. Suus, die veel te goed is voor deze aardkloot. Jos, die elke dag met meer energie door de kroeg loopt dan ik ooit in mijn leven zal hebben. Frank, die het tappen van bier zo makkelijk laat lijken, dat ik soms vergeet dat het een kunst is. Luna, die altijd trouw deze stukjes leest en zelf minstens zo mooi schrijft. Julia, die al zo vaak De Slimste Mens van me gewonnen heeft, dat ik bijna niet meer durf. Joep, die zo onomwonden zichzelf is, dat het me bijna jaloers maakt. Isis, die als een keizerin door de kroeg heen kan schrijden. En Tys, met wie ik ooit nog een pannenkoekenbedrijf moet starten.’

‘Weet je,’ zei de gepensioneerde postbezorger, terwijl hij zijn biertje leegde, een zweetdruppel van zijn voorhoofd veegde en zijn pinpas uit zijn borstzak haalde, ‘dat zou je eens op moeten schrijven.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.