Het geloof

Ik weet ook niet zo goed hoe het kon gebeuren. Het ene moment zat ik rustig bij ons favoriete Thaise zaakje de rode curry uit Birres kommetje te jatten, en het volgende werd ik gevraagd naar mijn plaats in de Schepping. 

Gelukkig waren er andere mensen aan tafel die eerst hun visie gaven, wat me de tijd gaf om mijn vaders noedels te jatten (restaurant Mae Somjae, ga erheen) en nog eens na te denken over hoe ik nou eigenlijk dacht over god en alles. Een stukje bamboescheut sloop tussen twee van mijn achterste kiezen en groef zich er in als een afgebroken tandenstoker.

Al vrij snel bleek ons gezelschap uit twee kampen te bestaan: een eenpersoonstentje waar men voelde dat het allemaal ergens heen ging, en de rest van de camping. Ik had nog tijd om de helft van Nadims kleefrijst in te pikken terwijl Birre haar kijk op de zin van het leven uiteenzette (iets over verbintenis voelen met je naasten), maar daarna waren de blikken op mij. Inmiddels bewaakte iedereen zijn bakje met geslepen vork; chopsticks werden aangescherpt met puntenslijpers.

Ik weet het niet heb ik nooit een optie gevonden als het gaat over het bestaan van een opperwezen. Uitsluitend in deze context betekent dat antwoord meer ‘ja’ dan ‘nee’.

‘Ik geloof in verhalen,’ zei ik. Een viskoekje lag half verstopt onder de rand van mijn moeders bord. Als ik haar lang genoeg afleidde kon ik het van tafel vegen, opvangen en op schoot bewaren tot mijn beurt voorbij was. ‘Twee mannen lopen door dezelfde straat. De ene ziet alleen de dode boom, en de andere alleen het mooie meisje.’ 

Een stukje deeg met een goddelijke dichtheid en hemels aroma viel in mijn opgehouden hand. In het ondertafels duister wachtte het tot ik klaar was met praten. Voorzichtig kneep ik in het zachte, maar toch ook stevige deeg.

Het bleef stil. Heerlijk eten lag niets te doen op schaaltjes en in kommen. Mijn eigen bakje was al te lang leeg. 

‘Hoe bedoel je?’ zei mijn vader (die van het ene tentje). 

Ik wendde een hoestaanval voor en propte snel het viskoekje in mijn mond. Als vanzelf vielen mijn ogen dicht. Christus, wat kon die dame (Jae) koken.

‘Wat ik bedoel, is: ik geloof in het verhaal dat we onszelf vertellen. Een mensenleven is een minuscule orale traditie. Je hebt de archetypen die je meekrijgt en de ervaring die je opdoet. Vanuit onze natuurlijke neiging overal een rode draad in te zien* voegen we die gewaarwordingen in een kader, een verhaallijn, zo je wilt.’

Mijn moeder liet haar verdediging zakken, ik schepte een stukje varken van haar bord. Had ik nu net ‘zo je wilt gezegd? 

‘Een leven krijgt betekenis,’ ging ik verder zonder echt te weten wat ik zei, ‘door de kwaliteit van het verhaal. Birre, eet je die antroewa nog op?’

‘Dus jij gelooft in niets groters dan jezelf?’ vroeg mijn vader.

‘Dat weet ik niet.’ Nu had ik het verdomme toch gezegd. ‘Maar ik geloof wel dat je je altijd moet blijven afvragen of zoiets nodig is voor het plot.’

 

 

 *die volgens mij helemaal teruggaat op: Rode besjes, daar word je ziek van Oenga, dus we eten nu geen rode besjes meer.”

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Lucianus van Samosata

Het is altijd mooi als een bewonderde schrijver je op het spoor brengt van een andere. Zo kwam ik via Jacques Gans uit bij Lucianus.
            In 2006 kocht ik Gans’ roman Liefde en goudvissen in de fantastische tweedehandsboekhandel Het ivoren aapje in Brussel. Een prachtige naam voor een boekhandel, die is vernoemd naar een roman van Herman Teirlinck (die overigens dit najaar opnieuw zal worden uitgegeven door Atlas-Contact).
            Liefde en goudvissen vond ik schitterend, maar van de slotzin snapte ik geen snars. Die is namelijk nogal raadselachtig: ‘O Lucianus, dacht ik. Het is beter zo om niets te wegen.’
            Ik heb het boek sindsdien nog vaak herlezen en tot op de dag van vandaag is het me een raadsel wat Gans met die laatste zin precies bedoelde.
           
Het zal iets te maken hebben met het dubbeltje dat de hoofdpersoon in de zin ervoor op straat ziet liggen en vervolgens laat liggen: hij verkiest en is gelukkig met een leven zonder geld en bezit. Maar of die laatste zin een citaat of een parafrase van Lucianus is, en in welke context deze Griekstalige Romein dit of iets dergelijks heeft gezegd: geen idee.
            Wat ik met mijn gebrekkige geest in ieder geval meekreeg, was dat Gans deze Lucianus blijkbaar een interessante schrijver vond en wie weet zelfs een geestverwant. Mijn waardering van het werk van Gans gaat zo ver, dat ik er niet aan twijfelde dat deze Lucianus mij dan ook zou aanspreken. Maar tot voor kort kreeg ik nooit iets van Lucianus onder ogen. Tot vorige week.
            Op de boekenmarkt van het Spui vond ik een nogal klein boekje, uitgegeven door Athenaeum-Polak&Van Gennep, getiteld Ware verhalen. Op het omslag stond de afbeelding van een merkwaardig dier, ik geloof een kruising van een zebra en een kangoeroe. De schrijver was Lucianus van Samosata, die leefde van circa 120 tot 180.
            Het is me nog maar een paar keer in mijn leven overkomen, dat een eerste pagina me zo enorm aansprak. Een andere keer was, niet toevallig, toen ik de eerste pagina van Gans’ ándere autobiografische roman las, Het vege lijf. Die begint met de woorden: ‘Soms verlang ik naar de oorlog terug. Niet om de slachtoffers die hij kostte of om het vuurwerk en het gekraak van de bombardementen. Evenmin was ik zo’n flink soldaat. Het is de vraag of het schieten op de vijand mij wel goed was afgegaan. Toch ben ik geen pacifist en een gevecht van man tegen man ging ik nooit uit de weg. Het ontbreekt mij nog steeds niet aan strijdvaardigheid en er zijn opticiens in de stad die daar van weten.’
            Bij Lucianus trof ik op de eerste pagina een zelfde humorvolle, heldere, nuchtere en tegelijk krachtige stijl aan. Het boekje is vertaald door Boukje Verheij en Tyn Cuypers en bevat een reisverhaal van een ik-verteller naar het Tegencontinent, waarbij hij onder andere belandt op de maan, in een walvis en op het Eiland der Gelukzaligen.
            De ik-persoon begint zijn verhaal door te vertellen dat atleten niet alleen veel sporten maar vooral ook veel uitrusten. Dat beschouwen ze als een belangrijk onderdeel van hun training. Op een vergelijkbare manier, schrijft Lucianus, is het voor mensen die veel lezen belangrijk om na het doorwerken van zware kost, de geest wat rust te geven en in conditie te houden voor de volgende krachtinspanning. Ze kunnen dat volgens Lucianus het beste doen door zich dan bezig te houden met het soort literatuur ‘dat niet alleen puur amusement biedt, doordat het onderhoudend is en gemakkelijk weg leest, maar dat ook nog getuigt van enige cultuur en diepgang. En tot deze categorie zullen ze denk ik ook míjn werk rekenen.’ Ik vind dit prachtig.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Herinneringen aan de nieuwe Brancusi

De werking van het geheugen is bij vlagen ondoorgrondelijk. Wie toevallig twee keer de film La meglio gioventù heeft gezien* kan beamen dat de herinneringen van de eerste keer niet overeenkomen met wat je de tweede keer krijgt voorgeschoteld. Ze gingen toch pas op het einde naar Noorwegen? Of doen ze dat ook in het begin? Ik dacht dat Matteo iets van Steinbeck leende in de bibliotheek, iets Amerikaans in ieder geval. Het bleek het boek Racconti dell’Ohio te zijn, beter bekend als Winesburg, Ohio van Sherwood Anderson.

Iets verkeerd onthouden is één ding, maar iets onthouden wat je nog niet gezien hebt, dat is een heel ander verhaal. Er is een nieuw beeldhouwwerk van Constantin Brancusi (1876-1957) ontdekt, het is binnenkort te zien in het Boijmans Van Beuningen. Ik zou zweren dat ik het eerder heb gezien. Dat kan niet, want ‘L’enfant endormi’, zoals de ontdekking heet, komt van een particuliere Franse kunstverzamelaar. Bovendien wist niemand dat het een Brancusi was toen hij het kinderhoofdje voor een klein bedrag kocht op een veiling. De signatuur bleek onder de apocriefe sokkel te zitten.

Als ik deze Brancusi ergens heb gezien, dan moet dat in New York zijn geweest. Het MoMA aldaar heeft een ruime collectie Brancusi’s, naast elke abstracte bronzen vogels ook de iconische voorstelling van een pasgeboren kind. Een glanzend ei dat je precies in je handen zou kunnen nemen. En dan nog een marmeren ei, ‘La Muse endormie’, het liggend hoofd zonder lichaam. Alleen ligt die muze helemaal niet in New York, maar in Parijs, waar ik haar nooit heb gezien. Mijn belangstelling voor Brancusi’s werk is blijkbaar veel groter dan wat ik daadwerkelijk allemaal van zijn sculpturen heb gezien.

De vraag die Brancusi stelt met bijvoorbeeld zo’n slapend hoofd is wat er eigenlijk nodig is. Waarin zit de essentie van de dingen? Een ei-vormig stuk marmer is op zich niet meer dan het is, maar met een enkele suggestie van ogen, mond en neus verandert het in een vrouwengezicht. Met alleen het essentiële is het moeilijk om niet voor simpel te worden versleten. En dan nog, het is verdomd lastig een complex kunstwerk te maken dat werkelijk goed is en toch eenvoudig overkomt. Zoals Joni Mitchell daarin slaagt in haar nummers, zo lukt het Brancusi door het evenwicht van zijn beelden.

Die kunstverzamelaar die ‘L’enfant endormi’ heeft gevonden moet dus een overrompelend Tussen Kunst en Kitsch-momentje hebben beleefd. ‘En… wat is de waarde?’ Het oeuvre van Brancusi is klein, nauwelijks op de markt en dit werk is een sleutelstuk. Het is vroeg werk, waarin de kunstenaar nog in de impressionistische stijl van Rosso, Rodin en Degas werkt. Bovendien zeldzaam, want beschilderd gips, met de uitstraling van brons. Toch zeker één miljoen euro, stelde de expert vast.

Mijn geheugen is echt niet zo slecht als de herinneringen aan La meglio gioventù en de verkeerd onthouden plaatsen van beeldhouwwerk doen vermoeden. ‘L’enfant endormi’ heb ik eerder gezien, en ik vermoed dat er veel meer mensen zijn die het werk eerder hebben gezien. Ik kon mezelf geruststellen: in de collectie van het Kröller-Müller bevindt zich ‘Tête d’enfant endormi’. Een soortgelijk bronzen beeldje, met een soortgelijke titel, dat Brancusi een jaar na de gipsen versie maakte.

 

* Het is niet goed mogelijk die film niet twee keer te bekijken, net als La grande bellezza.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

‘Waar waren jullie toen ik de zon uit m’n poten liet vallen?’ – de Jezus dialogen (I)

Everybody worships.’  DFW

Veel mensen, Heel Veel Mensen, verheugen zich op zondagavond al op de Tirade-stukjes die de nieuwe week gaat brengen… om nog maar te zwijgen over alle plaatjes en filmpjes die je erbij cadeau krijgt!… en die mensen, die mensen die zich op zondagavond al verheugen op de Tirade stukjes die de nieuwe week gaat brengen, die mensen HEBBEN GELIJK! HAHAHA!

Nou/tja/hoppa/dus: wegens gerevitaliseerd enthousiasme (sneeuwpret!) – speciaal voor jou, jou, jou en vooral voor jou – een XXL-aflevering van Tirade op Maandag. Deze aankondiging is tevens bedoeld als RSI-alert. Pas op voor dol-scrollen.

En… actie!

‘Wie d’r vóór mij was geweest: geen idee… maar de pot zat vol strontresten.’

‘Zo’n action painting? Gadverdamme!’

‘Ja, ik heb wel zes keer doorgetrokken, maar ik kreeg die zooi gewoon niet weg, dus op ’t laatst heb ik de bruine stukjes er gewoon af staan pissen.’

‘Whaa!’

‘Wat moet je anders? Maar als je dat al vies vindt, moet je nu je vingers even in je oren stoppen, want terwijl ik met zo’n supersterke straal op die resten stond te spetteren, vloog er zo’n strontvlokje op – zo, flok!, tegen m’n linkerbrillenglas… begon meteen over het glas naar beneden te glijden, als een herfstblad op de voorruit van een auto… moet je je voorstellen, zo’n smeuïg brokje levensgroot op je bril… van schrik vergat ik helemaal om te richten, ik sproeide alle kanten –’

‘JONGENS WAT IS DIT VOOR CHAOS? WAT DOEN JULLIE HIER? WAAR IS MARTIJN? EN WAAROM HEEFT NIEMAND MIJ EEN SEINTJE GEGEVEN?’

‘Hoezo? Wie ben jij?’

‘IK BEN ERWIN WRATJES, DE AANWEZIGHEIDSASSISTENT VAN DE HEER KNOL, EN WIE JULLIE ZIJN INTERESSEERT ME GEEN ENE REET, STELLETJE VIESPEUKEN. ALS JULLIE FF VAN DE SITE AFGAAN, DAN KAN IK MIJN WERK GAAN DOEN. EN KAN IEMAND MARTIJN DE COULISSEN INDUWEN? DAT ZELFINGENOMEN ROTSMOEL VAN ’M HANGT ZOWAT TEGEN M’N MICROFOON. ZO KAN IK ME TOCH NIET CONCENTREREN?! ZO KAN IK TOCH NIET WERKEN?!’

‘Spreek jij altijd in kapitalen? Of alleen als je op je werk bent?’

‘En heet je echt Erwin Wratjes? Je lijkt namelijk heel erg op – ’

‘OP HANS VAN MIERLO, JAJA, JE BENT ECHT NIET DE EERSTE DIE DAT ZEGT. DAMES EN HEREN, HUISDIEREN EN MINDERJARIGEN… HIJ WAS EEN WEEKJE WEG EN HET WAS GOED DAT HIJ WEG WAS, MAAR NU IS HIJ WEER TERUG: DE HEER- IK KRIJG HET BIJNA M’N BEK NIET UIT – DE HEER… DE HEER knolletje. OVERIGENS WIL IK NOG WEL EVEN ZEGGEN DAT IK DEZE AANKONDIGING ALLEEN DOE OMDAT IK ER VOOR BETAALD KRIJG, WANT IK VIND DE STUKJES VAN DE HEER KNOL ALTIJD RAAR, STOM EN BOVENDIEN ONNODIG KWETSEND EN IK SNAP NIET DAT IEMAND DIE ZO OVERDUIDELIJK NIET HELEMAAL GOED BIJ ZIJN HOOFD IS ZOMAAR ZIJN GANG KAN GAAN OP EEN OFFICIELE LITERAIRE INTERNETWEBSITEBLOG! JA, LACH MAAR! VANDAAG TIKT DIE EPPO RARE STUKJES IN EN VOLGENDE WEEK BLAAST IE ’T PALEIS OP DE DAM OP! EN ZEG DAN NIET DAT ERWIN WRATJES JE NIET HEEFT GEWAARSCHUWD!’

Erwin… dankjewel voor je ontroerende, liefdevolle, warme inleiding… ik word er bijna verlegen van!…  Na een weekje sneeuw had ik natuurlijk enorm veel zin om weer es een flink potje te bloggen, maar jij hebt het schrijfvlammetje aangewakkerd tot een waar episch schrijfvuur… dank, dank, driewerf dank, Erwin… potverdorie nou schiet ik nog bijna vol ook… Nou, even kijken… op het Tirade-blogrooster dat hier bij Uitgeverij Van Oorschot in de keuken hangt (en dat we zelf met pen en liniaal in elkaar hebben geknutseld), heb ik een dag of tien, twaalf geleden ingevuld dat ik vandaag een stukje zou leveren over mijn Michael Schumacher-achtige skiongeluk… alleen: dat skiongeluk heeft zich onverhoopt niet voorgedaan… Wat ontzettend jammer!… Breukvrij teruggekeerd*… net nu we ons allemaal zo hadden verheugd op de banaan en de gipsvlucht! Ik zelf ook hoor! Vet balen! Jammer!

Nu zou je kunnen zeggen: kom, kom… dan verzín je toch gewoon een ongeluk?… Dan doe je toch gewoon alsof het ongeluk wél heeft plaatsgevonden?… Maar als alle schrijvers zo zouden denken, dan zou het godverdomme een mooie klerezooi worden in de NED-LIT… nee hoor!… niks ervan!… daar doe ik niet aan mee!… ik hou me aan de feiten… geen verzinsels op deze plek… bij mij alleen de waarlijke weerslag van waargebeurde gebeurtenissen…  

‘Met Jezus.’

‘Yo, met Martijn.’

‘Hé, Tyn! Ouwe zondaar! Hoe issie?’

‘Lekker. Maar dat wist je natuurlijk al. Alwetende schijnheil.’

‘Zeker, zeker… we volgen je op de voet hierboven… kostelijk dat geploeter van je, haha!’

‘…’

‘Zeg, voor je begint… Ik heb hier nog een geeltje van de Afdeling De Tien Geboden met jouw naam drie keer onderstreept erop. Weet jij wat dat zou kunnen betekenen? Heb je onlangs nog iets uitgevroten?’

‘Nee.’

‘…’

‘Echt niet!’

‘Kijk es naar de lucht… Nee, meer naar ’t westen.’

      FLITSBAM!

‘Ik heb echt niks gedaan!’

‘Goed. Ik geloof je. Maar als blijkt dat je hebt gelogen, dan bliksem ik alsnog 2080 Volt door je donder.’

‘Zolang je maar eco-stroom gebruikt.’

‘Waar bel je voor? Om uit te huilen? Druk 1. Om een vijand te laten verdelgen? Druk 2. Voor carrièreadvies? Druk 3 Vergeving? 4. Lichte lichamelijke kwalen: 5. Overig: 6.’

‘6.’

‘Wie spreke wil die spreke.’

‘Is het waar dat Prince/TAFKAP vloeiend Duits spreekt en dat hij naast zijn gigantische Engelse oeuvre ook nog een enorm Duits oeuvre heeft met een heel andere sound en dat die Duitse nummers pas na zijn dood mogen worden uitgebracht?’

‘Hoe kom je daarbij?’

‘Een gozer op de piste beweerde dat.’

‘Onzin. Ik kan me ook niet voorstellen dat je me daarvoor belt.’

‘…’

‘Kom op. Ik heb geen eeuwen de tijd. Bij wijze van spreken.’

‘Nou, ik heb vannacht een beetje liggen tobben… m’n oma is, zoals je weet, zonder bril begraven en nou vroeg ik me af of ze in de hemel wel goed kan lezen… zijn er opticiens daar?… En zijn er ook boekwinkels of bibliotheken? Heeft Ad Alles kan kapot al gelezen?’

‘…’

‘En kunnen overleden vrienden en dierbaren vanuit de wolken of wat dan ook zien hoe het hier beneden gaat? Heeft ’t zin als we een beetje ons best voor hen doen? Geef me anders je Vader even, die heeft vast meer bevoegdheden dan jij.’

‘Ik heb ‘t je al vaker gezegd: dit soort vragen kunnen we niet beantwoorden. Mijn Vader ook niet. Die zit op dit moment trouwens met Cees Nooteboom aan de lijn. Hij zit vast met een gedichtje. Cees bedoel ik.’

‘Jullie kúnnen mijn vragen wel beantwoorden, maar je wilt het gewoon niet, arrogante klerelijer… Eigenlijk zou ik je dwars door de lijn naar deze kant moeten trekken en de stekels van je doornenkroon zo stevig op je slaap moeten drukken dat je de rest van je eeuwige leven alle vijftien coupletten van het Wilhemus op smurfenliedhoogte door je bovenkamer hoort schallen.’

‘… ’

‘Als ik over een jaartje of vijftig, zestig in de hemel arriveer, dan kom ik linea recta jouw kant op, vriend, en dan ga ik jou en die Vader van je een paar tikken op jullie bekken verkopen waarbij die hele fokking kruisiging afsteekt als een erotische massage.’

‘Ja,ja… stoer hoor… maar als er vanmiddag of vanavond weer iets geschreven moet worden, dan kijk je toch weer naar boven voor inspiratie, hè?’

‘…’

‘Wat een emotioneel geladen stilte opeens. Komt er zo’n typisch menselijke uitbarsting aan?’

‘Waarom zou ik naar boven kijken?’

‘?’

‘Herinner je je 2010 nog? Weet je nog hoe ik toen de zon uit m’n poten heb laten vallen? Of ik nou ’s nachts belde of ’s morgens vroeg of heel sluw op zondagmiddag als alle volgzame volgelingen hun rug zaten te verpesten in houten kerkbanken… er werd godverdomme NOOIT opgenomen, helemaal NOOIT, jullie waren zelfs vergeten een godverdomd antwoordapparaat aan te zetten, geflipte spijkerkoning.’

‘Dat zou gemakkelijk zijn hè? Als jij zou bepalen wanneer we je wel en niet helpen. Zo werkt het niet, jongen. We zijn geen 112 die je alleen belt als het jou uitkomt.’

‘…’

‘Als jij een beetje je best zou doen onze dialoog te onderhouden, dan zou je zien dat de meeste problemen prima te voorkomen zijn.’

‘De dialoog onderhouden! Waarom lieten jullie de telefoon dan eindeloos overgaan toen mijn dochter was verdronken?’

‘Je hebt nooit een dochter gehad.’

‘Hahaha! Effe checken of je nog zat te luisteren.’

‘Nu heb ik nog een vraagje aan jou… Wij kunnen je maken of breken… dat weet je hè? Deep down. Alle ideetjes die bij je opkomen… die zogenaamde intuïtie van je, je herinneringen… het zijn allemaal onze influisteringen, dat weet je hè?’

‘Tuurlijk.’

‘Zou je dan als tegenprestatie niet af en toe een beetje reclame voor ons moeten maken? Voor de Firma Vader, Zoon & Heilige Geest. Op de Tirade blog bijvoorbeeld. Je zou minstens kunnen laten doorschemeren dat je je soms afvraagt of er ondanks alles misschien tóch iets is.’

‘Maar dat vraag ik me helemaal nooit af. Ik ben atheïst!’

Sure en met wie zit je dan nu je tijd te verdoen?’

‘Blijkbaar strekt je alwetendheid niet tot over de grenzen van je eigen belevingswereld… niets menselijks is de goden vreemd… Heb je weleens van ironie gehoord? En van ambivalentie? Dat zijn de gebieden waarop de literatuur van oudsher haar nederzettingen sticht… in tegenstelling tot de religie en de theologie. Jammer genoeg. Het had de geschiedenis heel wat doden kunnen schelen.’

‘Grote woorden voor zo’n kleine schrijver.’

‘Volgende keer mag jij mij bellen, onsterfelijke vriend.’

Tirade – gelooft in de dialoog.

Soundtrack: ‘They tried to tame you, looks like they’ll try again.’ (excuses: lelijke clip)

De heer LucarottiVolgende week: ‘Ik buig voor niemand’ – Pam & Tyn belanden in een meedogenloos kroeggevecht (grappig! wreed! gewelddadig! uniek in de NED-LIT!) + een superintegere, onbevooroordeelde bespreking van Tirade 452 door de onafhankelijke gastrecensent Francesco Lucarotti (foto).

Coming soon: de eerste aflevering van de Tirade Leesclub waarin we Miek Zwamborns De duimsprong gaan vergelijken met Isa Hoes’ Toen ik je zag. Opgelet: in tegenstelling tot Datingsite & Parenclub Dasmag is de literatuur voor Tirade geen voorwendsel om jongens en meisjes samen te brengen die alleen maar geïnteresseerd zijn in geslachtsverkeer. Een leesclub is tenslotte een léésclub.

De Tirade Leesclub – literatuur puur.

Noot

Eigenlijk maar goed dat die gipsaflevering niet is doorgegaan:

‘Yo, Tyn… hoe is ie?’

‘Mpl, mpl, mpl… dktr zgt mg vlg wk zndr vrbnd mr mpl mpl.’

‘Ik versta d’r geen zak van, gast, met al dat gips om je bolletje. Nou, tot over zes weken maar weer!’

Uitmarkt

We zitten op een rijtje.  Links Sanneke van Hassel. Rechts Manon Uphoff. Het regent. De wind waait onder het plastic zeil dat aan de achterkant van de kraam met wasknijpers is opgehangen. De kou kruipt onze broekspijpen in. Voor ons, op houten planken, liggen de nieuwe boeken. Voor iedere schrijver een eigen stapeltje. Met naambordjes ernaast. Hete thee warmt onze handen.

Dames van middelbare leeftijd, gehuld in felkleurige jassen, de plastic regenkapjes strak over het hoofd getrokken, komen in groepjes voorbij schuifelen. Niemand staat stil, althans, niet bij ons. De buren hebben meer geluk. Daar worden bestsellers met slappe kaft voor een prikje verkocht. 

We eten een koekje. Opnieuw schuifelt een stoet dames voorbij. Paraplu´s vormen één groot dak boven hun gekapte hoofden. De groep vertraagt. Er wordt stilgestaan, getuurd, gekletst, met tasjes gezwaaid. Eén vrouw slaakt een gilletje. Een arm zwaait. Een bril valt op de grond. Gespetter. Gelach. Iemand vist de bril uit een plas.

We eten nog een koekje.

Een jongen met lang haar en een sikje blijft stilstaan. Aarzelend bladert hij door een van de boeken van het stapeltje voor Sanneke van Hassel. ‘Hoeveel? ’  ‘39,90’. Hij knikt verlegen en schuift het boek terug op de stapel. Hij krabt op zijn hoofd, veegt met een vinger langs zijn neus en verdwijnt.  Druppels glijden langs het plastic. De plassen op de grond worden groter. Ineens schiet een vrouw uit het groepje paraplu’s naar voren. ‘Weten jullie of lijn 5 hier ook langskomt?’ We knikken en wijzen richting het Concertgebouw. De vrouw verdwijnt. Wij nemen nog een koekje.

Vanaf het podium op het Museumplein komen flarden muziek binnenwaaien. Gitaren en harde, schrille vrouwenstemmen. Een man met een hond rent langs. Giechelende scholieren schuifelen voorbij. We knikken. We glimlachen. Niemand stopt. ‘Hoi. Kunnen jullie de vuilnis achter zetten?’ Een meisje met twee grote volle plastic zakken staat voor de boekenkraam. We kijken verbaasd. ‘Zijn jullie niet van de organisatie?’ We lachen. Wijzen op de boeken. De naambordjes. Halen verontschuldigend onze schouders op. ‘We moeten eigenlijk signeren.’  ‘O, sorry.’

De koekjes zijn op. De stapels met boeken nog steeds hoog. ‘Ik moest een keer met Arthur Japin in de Bijenkorf boeken signeren’, zegt Manon Uphoff. ‘Hij zat met een stapeltje boeken vlak naast de afdeling lingerie. Toen wilde een vrouw een bh bij hem afrekenen.’

We trekken onze jassen aan. De regen valt met bakken uit de lucht. We rennen over het gras. Achter een boom staat een grote vuilniscontainer.

 

(1971) studeerde filosofie en politieke wetenschappen. Ze is journaliste bij het NRC Handelsblad, publiceerde verhalen in Bunker Hill, Lava en Tirade en werd twee keer genomineerd voor de Brandende Pen voor het beste korte verhaal. Ze debuteerde in 2012 met de mozaïekroman Scherptediepte (De Bezige Bij).

A major girl crush

Het was donker, er zat een slag in mijn achterwiel en het regende ijsnaalden. Voor de derde keer deze week vervloekte ik mijn gewoonte om vlak voor de ergste kou mijn handschoenen kwijt te raken. In mijn regenschaduw fietsten Birre en Caroline, die ondanks het feit dat Caroline oorspronkelijk mijn vriendin is, altijd meer met elkaar praten dan met mij als we samen ergens heen gaan. 

Doel van onze barre tocht was de presentatie van Liekes nieuwe bundel De eerste letter in Perdu. Zoals altijd als ik niet weet waar iets precies is, ging ik er vanuit dat ik Perdu wel zou herkennen als ik er langreed, maar dat was niet zo. Bij aankomst wist ik vrij zeker dat ik er nog nooit was geweest. 

Zowel de bar als de koffie sleurden me meteen terug naar mijn middelbare-schooltijd, maar er was meer wat daaraan deed denken: de holgesleten zwartstenen drempel onder de zware deuren van de ingang, de geur van oud stof tussen de kieren van een hardhouten vloer; verduisterende gordijnen van een zware kwaliteit, die nog nooit gewassen zijn.

De smaak van goedkope gevulde koek (die met bonenspijs in plaats van amandel) vulde mijn mond. Ik proefde glacé, trekdrop en Raider. 

Opeens kreeg ik vreselijke zin om een Bastos op te steken. Of een hash-jointje, nog beter. 

Lieke las voor uit haar bundel.

Liekes vrienden lazen voor uit Liekes bundel.

Het waren mooie gedichten. Ik had niet anders verwacht, vind het zo knap hoe de humor en het duister in haar werk elkaar in evenwicht houden en versterken.  

Al met al was de avond ook heel erg nu. De lichte onhandigheid en wat onzekere presentatie van de schrijfster, waarbij Caroline zich afvroeg of ze altijd zo was en ik na enig denken toch echt ‘ja’ moest zeggen. De ongeschorenheid van de vrienden van de schrijfster. Veel wilde krullen en dikke wenkbrauwen. Meisjes met Girls-achtige jurkjes. 

Wat nu heel nu is, is eigenlijk ook een soort anti-nu.

Daar zat ik, al een tijdje niet meer heel nu, op een avond van mensen die nu heel nu zijn, terwijl de geuren en smaken van mijn verleden nu door mijn hoofd kolkten.

Na het voorlezen kocht Caroline De eerste letter. Op mijn aandringen – omdat ik wist dat ze het stiekem wilde – ging ze in de rij staan om hem te laten signeren.

‘Jawel,’ zei ik. ‘Dat vindt een schrijver leuk.’

‘Weet je zeker dat ze het niet vervelend vindt?’

‘Doe nou.’

Lieke schreef iets liefs op de eerste bladzijde. Caroline werd er een beetje verlegen van. 

Toen we even later Perdu uitliepen om in een café dat ik wél kende een whisky te drinken (wat anders, na de presentatie van een poëziebundel?), bedacht ik dat ik (als ik nu nu was en ook nog een meisje) een major girl crush op Lieke zou hebben. 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De RattenRanger van Hamelen

    De RattenRanger van Hamelen

    (beeld: Don Duyns) (geschreven met contributie van Robin Alberts) Bijna duizend jaar terug, liep een man met felle kleuren en een fluit door Duitsland. Hij werd later bekend als de rattenvanger, maar dit is het verhaal waarin hij ze vangt. Eigenlijk vangt hij ze niet, hij doodt ze. Maar hij heet niet de rattendoder.—- Ja,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    ‘Daar! Kijk! Door dát raam is ie naar binnen geklommen, stiekem. En toen heeft ie de hele zaak in de fik gestoken!’ Ik geloofde er niks van. Omwille van het verhaal kraamde mijn vader vaker historische onzin uit. Dit robuuste gebouw is sinds die brand op 27 februari 1933  herbouwd en gerenoveerd. Vorige  week nog...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.