Kroos en apps

 

Kroos te Waterland

Hardlopend in Waterland zag ik wat ik al een poosje niet meer gezien had: een sloot dichtgelopen met kroos. Ik maakte er een foto van en zette die foto als achtergrond op mijn mobiele telefoon omdat me het opeens een goede waarschuwing toescheen voor obsessief mediagebruik.

Het verschijnsel dat kroos de overhand neemt op een sloot is een gevolg van hypertrofie. Doordat boeren veel mest uitrijden op hun land, spoelt de mest de sloot in, een zeer voedzame bron voor bepaalde waterplanten als kroos, die de overhand gaan nemen. Doordat kroos het gehele wateroppervlak inneemt, komt er geen licht meer op de bodem van de sloot, diepere planten sterven af, het bijbehorend ecosysteem verdwijnt, kleine waterdiertjes, grotere waterdiertjes, afijn, de ‘schoolplaatsloot’ zoals deze hieronder: het bestaat niet meer.

Een van de meest angstaanjagende berichten van de laatste tijd vond ik dat er zoiets bestaat als de ‘inbox-gestuurde ambtenaar’. Veel mensen handelen en denken eigenlijk alleen nog maar op basis van de impuls van een mailtje, whatsappje, bericht. Men wacht op impulsen. Psychologisch is  de mail een microverslaving naar sensatie. Je opent je mail met een verwachting, er kan namelijk goed nieuws of slecht nieuws zijn dat je een kort moment van euforie levert, een liefdesbrief, een boze mail, iets dat je opwekt.  

3276617634_d8d1b1fe7c
‘In sloot en plas’ van de befaamde schoolplaatillustrator M.A. Koekkoek.

De veelheid van korte media-impulsen, de stront in deze vergelijking,  maken het veel mensen onmogelijk een langere concentratie op te brengen: het licht schijnt niet meer door de sloot heen naar diepere lagen om een evenwichtig geestelijk ecosysteem tot ontwikkeling te brengen. We leven in een kroosoppervlak van een halve centimeter diepte, en daaronder sterft van alles dat meer tijd, concentratie en verlichting nodig  heeft langzaam af. De hegemonie van de oppervlakte. De foto als achtergrond op mijn telefoon heeft tot doel de kroosvorming van appjes tegen te gaan. Als ik de foto zie besluit ik dat ik dat apparaat weg moet leggen.

Dit heb ik bij mijzelfve overdacht, domweg gelukkig… in Waterland.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

‘Wanhoop is er altijd, dat is het punt niet.’

‘Mariëlle? Kom! Er staat weer een nieuw stukje op de Tirade-blog.

‘O, echt? Waar gaat ’t over?’

‘Ik heb ’t nog niet echt gelezen, maar… maar-wacht-es-even… wel godverdomme… volgens mij GAAT ’T OVER ONS!’

‘Dat meen je niet! Welke smiecht heeft dat gedaan? Staat er ook dat ik nu HELEMAAL NAAKT achter je sta? Hoe kunnen ze dat nou – ’

‘Weet ik veel, VERDOMME!, ik zit het alleen maar te lezen! Doe nou niet meteen zo – ’

‘Laat me d’r es bij… schuif es op. Hè!’

‘Au!’

‘Ach, paniekschopper… hier… alleen ’t begin gaat over ons… kijk, nadat ik bij jou op schoot ben gaan zitten begint hij met:

Compleet lege feestzaal

Dromen dat de CPNB je heeft gevraagd naar een zaaltje te komen om de viering van Gerrit Kouwenaars honderdste verjaardag ‘op te luisteren’. Met een handvol reggaemuzikanten/een rapformatie op een geïmproviseerd podium staan en op de wijs van Ross & Iba’s Wassenaar, Wassenaar steeds weer deze regels zingen:

 

Kouwenaar, Kouwenaar, Kouwenaar

men vindt ’t mooi, men vindt ’t waar

Kouwenaar, Kouwenaar, Kouwenaar

al honderd jaar betekenaar –

 

Dit refrein eindeloos herhalen.

Net zolang doorgaan tot iedereen meezingt. Net zolang doorgaan tot iedereen helemaal melig is, net zo lang doorgaan tot iedereen de slappe lach krijgt, net zo lang doorgaan tot de eersten zich beginnen te ergeren (‘Nu weten we het wel’ ‘Nu gaan ze te lang door’ ‘Je moet ook weten wanneer je moet stoppen’), net zo lang doorgaan tot je het verzamelde establishment het bloed onder de nagels vandaan hebt getreiterd, net zolang doorgaan tot de eersten vertrekken (ze naroepen: ‘Dag blanke, welgestelde, hoogopgeleide, zelfingenomen, geprivilegieerde papkindjes – veel succes daarbuiten in de echte wereld!’), net zo lang doorgaan tot iedereen weg is. Totaal/compleet lege feestzaal.

‘Wat is ’t nou ‘totaal’ of ‘compleet’?’

‘Ja, sorry… die details worden meestal net voor de show nog snel even geregeld door m’n side kick, maar die heeft ’n weekje vrij omdat ie vorige week een extra dienst heeft gedraaid.’

‘Hahaha, schitterend!’

‘Ja, volgende week weer.’

‘’t Was maar een grapje/gebbetje/geintje.’

‘Als een side kick vroeger, pakweg voor de millenniumwisseling, begon te zeiken dat ie een beetje moe gewerkt was, dan trapte je ’m een paar keer onder z’n hol en je hield 20% van z’n bruto maandloon in en dan was het afgelopen met die overgedomesticeerde fratsen, maar nu willen ze na een dagje overwerken meteen ‘compenseren’… en als je ’t lef hebt om te weigeren, halen ze de Stichting Betere Behandeling Sidekicks erbij… vind je ’t gek dat de economie een vrije val maakt?’

‘Los dat lekker in je eigen tijd op, Tyn. The show must go on, jongen.’

‘Wanhoop is er altijd, dat is het punt niet.’ – Gerhard Richter, Painting

ghFilm/docu: Gerhard Richter, Painting (2011), nu pas in NL roulatie. Regie: Corinna Belz.

‘Ik had eigenlijk iets heel anders in gedachten,’ zegt de oude Richter als hij, een tikje beteuterd, naar twee zwarte doeken staat te kijken. ‘iets met veel kleur erin.’ Richter kan alles – schildertechnisch gesproken – maar uiteindelijk is zijn oeuvre hem, tot op zekere hoogte, ook maar overkomen. De grootste kunstenaars zijn instrumenten in de handen van krachten die nog groter zijn dan zijzelf.

De camera rijdt, verspreid over GRP, een keer of vier, vijf langs witte wanden met een wilde selectie uit Richters oeuvre. Dankzij deze docu begrijp je dat Richters stilistische variëteit – van fotorealisme en fijnschilderen tot wilde abstractie en pop art en alles daar tussenin – weinig te maken heeft met relativisme of opportunisme, maar voortkomt uit Richters drang om zijn beeld van ‘de werkelijkheid’ steeds opnieuw te verversen. Of liever: hij honoreert en celebreert – gedreven door scepsis ten aanzien van kapitale Waarheden – diversiteit, de gelaagdheid en rijkdom van ‘de werkelijkheid’.

De documentaire toont openingen van exposities in Europa en de VS, work in progress, innemende gesprekken met de mensen om Richter heen, archiefmateriaal, impressies van verfmengende schilderassistenten, babbels met museumdirecteuren, galeriehouders en administratieve krachten. Een autorit door het lelijke Keulen.

Maar de documentaire wordt gedragen door de opnamen die zijn gemaakt in het atelier van Richter .

De schilder vindt het verschrikkelijk om gefilmd te worden terwijl hij aan het werk is. ‘Het is net zo erg als in het ziekenhuis liggen.’ Zijn beeldende intuïtie raakt verstoord door de aanwezigheid van de documentairemaakster, hij verstart. Als ze hem vraagt of die aanwezigheid van andere mensen, van de camera, hem wanhopig maakt antwoordt Richter: ‘wanhoop is er altijd, dat is het punt niet.’ Het probleem blijkt: schaamte. Hij vindt het ongemakkelijk om kunst te maken in de aanwezigheid van anderen, omdat schilderen voor hem au fond een daad van agressie is. ‘Een schilderij duldt ook eigenlijk geen ander schilderij naast zich.’ Wie schept vernietigt.

Op de praktische kant van het in situ filmen is, blijkens de credits op de aftiteling, iets gevonden: de tweede camera-unit werd bemand door… Gerhard Richter. Dat is, gok ik, de reden waarom we Richter in de openingssequentie in zijn atelier zien klungelen met een camerastatief: de film is half portret, half zelfportret.

De momenten waarop Richter zijn doeken bewerkt met wat de distributeur een ‘trekplank’ noemt zullen net zo iconisch worden als de filmregistraties van een schilderende Pollock, Appel, Picasso. Het is prachtig om te zien hoe Richter worstelt om de verf in een vorm te dwingen die voor hem ‘waar’ is. Inspiratie is woede.

Ik begrijp overigens niet dat een documentaire over een groot analoog kunstenaar met een digitale camera is geschoten: uiteindelijk zit je anderhalf uur naar bewegende ministeck te kijken. Die low budget look valt moeilijk te rijmen met de status & marktwaarde van Richters werk.

Eindoordeel: mooi project, interessant product. Drie met blauwe verf besmeerde maar toch maar niet over het klaarhangende doek heengesleurde trekplanken (3/5). Niet te missen voor wie ook maar de flauwste belangstelling voor beeldende kunst heeft.

‘Wanneer komt je sidekick weer terug?’

‘Volgende week. Hoezo?’

‘…’

 Verveel je je?’

‘Nee, nou… Het is meer… Eerlijk gezegd: zoiets als dat grafschrift van vorige week… zulke tekstjes vind ik eigenlijk het allerleukst.’

‘Dan doen we speciaal voor jou nog een paar grafschriftjes… ik zou zeggen: Muze… kom d’r maar in!’

Grafschrift op een mede-weggebruiker

Hier rust Marianne van der Sloot

ze ging te snel, ze reed door rood.

 

Grafschrift op een middenstander

Hier rust uw keurslager, Peter van Hes,

noodlottig uitgegleden op zijn mes.

 

Grafschrift op een glazenwasser

Hier rust Jaap van der Akker, dacht halver-

wege dat ie er al was, de stakker.

 

Grafschrift op een frontsoldaat

Hier rust korporaal Henk Jamin,

hield de granaat, maar wierp de pin.

 

Grafschrift op een fotomodel

Hier rust, na 83 maanden lijnen,

het gezicht van Spa: Annechien van Wijnen.

 

Grafschrift op een stuntman

Hier rust Gerard van der Vlis,

heel gek… er ging iets mis.

 

Grafschrift op een autocoureur

Hier rust World Champion Fabian Brinks,

hij moest naar rechts. Maar ging naar links.

 

Grafschrift op een schoonmaker

Hier rust, opgeruimd staat netjes, Adriaan Mat.

Te laat gezien, zijn eigen bord: pas op – glad.

 

‘Hahaha, schitterend! Vooral die van – ’

‘Het is al goed.’

Na-gedachte – imperfectie

Johan Simons zei een paar weken geleden, in Zomergasten, dat hij aan imperfectie de voorkeur geeft boven perfectie, omdat achter imperfectie ‘een grotere humaniteit’ schuilt. Een terloopse opmerking van Richter bij een foto van een beschadigd vrouwentorso nuanceert, wat mij betreft, die zachte, sympathieke gedachte van Simons: imperfecte schoonheid, zegt Richter, verenigt het schone met het niet-schone waardoor het niet-schone onze sensatie van het schone verhevigt. In die visie hebben we dus geen moreel, maar een esthetisch belang bij het niet–schone. Zoals die andere Zomergast, Daan Roosegaarde, zou zeggen: ‘Ik vind het een interessante.’

Tirade – lees gevarieerd en matig.

Soundtrack bij deze post: die andere Richter (mét sidekick).

Toegift – klapstoelkoorts

Mijn goede vriend Daniël Rovers heeft zich weer eens in de nesten gewerkt… een paar maanden geleden heeft ie één of ander polemisch stuk gepubliceerd op De Reactor en nu vinden een paar intellectuelen dat ie verbannen moet worden naar Afrika of China. De zaak dient aanstaande vrijdag in Rechtbank Perdu (Amsterdam).

Martijn gaat.

Volgende week: M’n vrouw is geïnterviewd door de Libelle, hahahaha! Over mij! Kop: ‘Martijn heeft mij geleerd de schoonheid van het leven te zien’. De lead: ‘Naomi Zomerfruit (21) is getrouwd met schrijver, goochelaar en acteur Martijn Knol (34). Hoe is het nu echt om met zo’n wildeman en glamourboy te leven? Never a dull moment? Of vooral vermoeiend? ‘Mensen die Martijn alleen van de bestsellerlijsten en de televisie kennen, weten vaak niet dat hij ook een heel kwetsbare en onzekere kant heeft. Dat vind ik weleens jammer. Want achter al die grappen en dat ruziezoeken schuilt gewoon een lieve, onschuldige jongen. Martijn is eigenlijk zijn hele leven een pluizige, speelse puppy gebleven. En dat ontroert mij ontzettend.’

Uitzicht

 

Het in vierkanten verdeelde raam geeft het Friese veld een bril om door te staren.
Ik kijk terug, over de rand van mijn laptop. Hoe mooi de lucht hier ook open strekt tot de huisjes in het dorp tweehonderd meter verderop, klein en rechthoekig als het escapeknopje op mijn mac, ik mis mijn New Yorkse uitzicht: een brandtrap en een naakte overbuurvrouw met een voorliefde voor Japanse cartoons. Of Chinese. Ik noch mijn verrekijker ziet het verschil. 

De leugen is alweer getikt voor ik weet wat überhaupt waar is. Is er werkelijk sprake van missen? Niet echt. Na de afvallucht in een broeierig Brooklyn, is het gemakkelijk om de geur van nat hout in dit slecht geïsoleerde huis lief te hebben. Het wijdse veld is groen met geschoren strepen, bereden door een boer en zijn traktor. Het is anders dan de bleke billen van mijn buurvrouw, maar het is niet slecht. Het heeft bovendien zo weinig met wat was te maken, dat het nu en het zopas geen enkele vergelijking verdienen.

Alleen met overdreven wilskracht is in de bruine vegen op het omgewroete veld een roestige, zigzaggende brandtrap te bekennen. Maar zo’n krampachtig zoeken naar een poëtische, hermetische overeenkomst is een belediging voor de werkelijk vrije, spontane associatie (van het soort dat je overvalt en verrast in eenheid. Van het soort dat een seconde vertrouwen schept, dat alles precies zo is als het zijn moet).

De krampachtig bedachte link tussen het Friese veld en Brooklyn is slechts een gevolg van mijn geheugen, dat altijd achterloopt op de werkelijkheid. Overal ter wereld kan een thuis zijn, elk verschil is gemakkelijk te verkroppen, we passen ons probleemloos aan. Als de tijd tussen het ene leven en het andere maar aanzienlijk en wijds genoeg is om de herinneringen van het lichaam uit te wissen. Zodat je de kraan niet per ongeluk op heet zet. Zodat je niet naar het lichtknopje tast waar de wand glad is. Zodat je bij je nieuwe geliefde niet dat lelletje of kuiltje zoekt dat bij het vorige lichaam hoorde.

Vergissingen kun je eigenlijk alleen voorkomen door nooit te wisselen – zodat koud altijd koud is en links zit. Maar het is 2013. Monogamie is een grap en de wereld rondvliegen is gemakkelijker dan wennen aan weten wat je allemaal mist.

Toen ik begin juni wegging wilde ik vloeibaarheid. De tijd moest niet meer uit vakjes bestaan, maar moest worden uitgesmeerd, als de druipende klokken van Dalí. Ik citeerde Baudelaire, betoogde hoe je de tijd moet verdringen (met drank, poëzie of deugdzaamheid), ‘je geen gefolterde slaven van de tijd moet worden’. Maar ik vergat hoe verfrissend een jagende secondewijzer is, die je almaar op de billen tikt of van voor tegen je neus aan slaat. Ik vergat het, tot ik eind augustus in het MIT museum in Boston een kunstwerk zag:

▶ MIT Museum – Kinetic Sculpture

De zelfoliënde machine stopt nooit met soepel bestaan. De tijd is overwonnen, de eeuwigheid gegarandeerd, maar wat heb je? Herhaling. Je smeert je met jezelf. Er roest niets en alles gaat altijd door, wat het leven tot behoud reduceert.

Terug uit New York, terug in Amsterdam, op naar Friesland: de laatste dagen stap ik af en toe aan de verkeerde kant uit bed. Zolang de muur mijn wekker is, ben ik op de juiste plek. Want de muur is de ontwrichtende bril waardoor ik kijken wil. Er moet iets stokken, dat is gezond.

De tijd is er niet om overwonnen te worden, maar om de voortdurende verandering zichtbaar te maken.

Ik ga zo de regen in, stamp zonder laarzen in een plas en zie hoe het gat in de weg opnieuw wordt gevuld met water van boven. Het water, dat steeds bruiner wordt, zwarter, gemengd met de modder die loskomt, zal ik niet vergelijken met wat voorheen was. Het nieuwe is altijd troebel. En vroeger was het niet beter.

 

Tegen gay bashing

Het 450ste nummer van Tirade is in aantocht. Om deze mijlpaal kracht bij te zetten nodigde de redactie 45 schrijvers uit om ieder een tirade van 450 woorden tegen iets of iemand af te steken. Omdat ik zelf bijna elke dag loop te tiraderen, volgt op deze plek een wekelijkse tirade.

Toen Vladimir Poetin afgelopen voorjaar zat te dineren in het Scheepsvaartmuseum in Amsterdam, was er vlakbij een demonstratie voor homorechten in Rusland gaande. Een politiek correcte demonstratie, netjes georganiseerd, met regenboogvlaggen en afbeeldingen van Vlad als flamboyante nicht. Ik stond daar tussen de potten die met potten, pannen en lepels oproer kraaiden, en ik deed mee.

We hadden boter op ons hoofd. Allemaal.

Woensdagnacht sta ik op een terras in de Reguliers, of hoe die straat ook mag heten (de Rue du Vasiline van Amsterdam), een biertje te drinken met een vriend. Ik kom daar nooit, om de simpele reden dat ik me tijdens het uitgaan niet op mijn gemak voel in iets anders dan een oude bruine kroeg. Deze keer is het gezellig, maar de avond krijgt op het laatst nog een zwart randje. Alsof je fiets wordt gestolen nadat je ’m net voor veel geld hebt laten repareren.

We zijn beiden met iemand anders in gesprek wanneer ik mijn vriend uit het niets tegen de grond gewerkt zie worden. Volgens mij gaat er een vuistslag op zijn gezicht aan vooraf. Liggend op de straat ontvangt hij nog een geoefende trap na (!), vol in de flank. Ongeloof all over the place. Ik kan er niet een-twee-drie bijkomen vanwege de consternatie en de mensen die ertussen zijn gesprongen.

Op de stoep aan de overkant wacht ik tot de een of ander sensatieflikker klaar is met het geruststellen van mijn vriend. Hij is gelukkig niet gewond. Bij de pui van het café wordt op dat moment een verwilderde gast door zijn vriendin in toom gehouden. Hij heet Hugo, zo kom ik te weten. Ik heb niets tegen hetero’s, maar op dat moment even wel. Wat kom je daar doen, met je halfzatte kop en je afgestorven moraal? Is dit nou jouw ideaalbeeld van een wekelijks uitje?

Er komt iemand van het personeel van de Taboe (of hoe die zaak ook mag heten) aanzetten. Of wij, mijn vriend en ik, nu-meteen-directement willen vertrekken. Hij weet niet precies wat hieraan vooraf is gegaan, dat begrijp ik. Maar moet je dan niet juist alle betrokkenen eruit gooien? Blijkbaar niet. Hugo zit alweer binnen.

Die Hugo zou ik wel in kokend frituurvet willen laten zakken,* met de hele flikkerse bende daar erbij. Maar die verwerpelijke plek is voor mij al in rook opgegaan, samen met die abjecte en volstrekt ongeïnteresseerde ramptoeristjes. Hier staan wij van nature boven. Ik sta op het punt te vertrekken, weg van dit onverschillige gedoe, maar mijn vriend moet en zal zijn gelijk nog halen.

Na lang soebatten vertrekken we toch, als een opgestoken middelvinger. Only the brave surrender, stelletje lafhartige honden.

Terug naar die demonstratie: het is tijd om de hand in eigen boezem te steken. Het kan in Rusland nog zo dramatisch slecht gesteld zijn met de mensenrechten, we staan met z’n allen goed voor lul met onze regenboogvlaggen en spandoeken als we verzaken naar onszelf te kijken. Natuurlijk moet er geprotesteerd tegen misstanden in den vreemde, absoluut, maar ze hoeven onze eigen problemen niet te overschaduwen. Alleen al in Amsterdam worden per jaar ongeveer 500 incidenten gemeld die te relateren zijn aan geaardheid. (Het aantal zal in werkelijk veel hoger liggen omdat aangifte doen vaak als zinloos wordt ervaren.)

Nogmaals, in vergelijking met Rusland lijkt hier weinig aan de hand. Dat is een valkuil waar je ook met open ogen zo in kan lopen.

* Maar ja, ‘je hebt in principe alleen dit liedje om je te uiten’ – Kwaad van Brigitte Kaandorp.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Pillenpraat

prozac

De laatste paar weken heb ik me een beetje verdiept in het anti-depressiva debat van de afgelopen jaren. Steeds meer mensen zouden anti-depressiva slikken voor steeds minder erge geestelijke kwalen. Het belangrijkste argument tegen het ‘medicaliseren’ van onze geestelijke gezondheidszorg is dat het niet nodig is: veel van de patiënten die nu met een doosje Xeroxat de deur uit worden gestuurd zouden evenveel baat hebben bij goede psychotherapie, een strengere opvoeding, of het simpelweg doorlopen van een natuurlijk rouwproces. Het benaderen van gemoeds- en gedragsproblematiek als voortkomend uit biologische misstanden in het lichaam zou te eenzijdig zijn: veel geestesziekten zouden een socio-historische achtergrond hebben en dus ook tegen die achtergrond moeten worden opgelost. Het vreemde is dan ook dat in vrijwel geen van de artikelen die over dit onderwerp te vinden zijn iets staat over wat het eigenlijk betekent om anti-depressiva te nemen. Er wordt veel met nummers gestrooid (ruim 10% van de Amerikaanse bevolking slikt anti-depressiva, het aantal volgens de DSM erkende psychische stoornissen is sinds de jaren ’50 haast verdrievoudigd en komt nu uit rond de 300 – ‘substoornissen’ niet meegeteld), maar het is lastig om uit te maken wat nou precies het effect is van de toenemende inname van anti-depressiva. Helpt het eigenlijk? En zo ja, op welke manier?

Ik citeer een artikel uit 2008:
“The wave of medicalization has begun to penetrate significant portions of ordinary life. For example, those who were previously thought of as shy, quiet or introverted are part of a new American epidemic, now thirty-three million strong, who suffer from “social anxiety disorder”. And the experience of background nervousness that I – and twelve million other Americans- experience as we drive to work, lecture, and travel to professional meetings, can now be diagnosed as “generalized anxiety disorder” (GAD), to the delight of the pharmaceutical companies making drugs like Prozac, Paxil, and Xanax.” (Aho., K., in: Medicalizing Mental Health: a Phenomenological Alternative)

Als ik dit citaat lees wil ik enerzijds zeggen: als je lijdt aan een gegeneraliseerde angststoornis, dan heb je niet slechts te maken met een licht nerveus gevoel. Geloof me, je gaat niet naar je werk. Tegelijkertijd heeft de auteur hierdoor misschien wel een punt: als het werkelijk zo is dat ‘verlegen’ mensen medicijnen krijgen om een beetje extraverter te worden, dan is er wel degelijk een probleem.
Maar zou het niet ook gewoon zo kunnen zijn dat steeds meer mensen lijden aan een psychische stoornis? Niemand kijkt raar op van het feit dat steeds meer mensen een diëtist bezoeken: onze criteria van ‘te dik’ zijn niet veranderd, er zijn simpelweg steeds meer mensen die aan de criteria voldoen. Dat er steeds meer mensen gediagnosticeerd worden met een psychische stoornis lijkt mij an sich dan ook geen probleem (afgezien natuurlijk van het feit dat het problematisch is voor de mensen op wie dit betrekking heeft) – ookal wordt dit gegeven in dit geval mede veroorzaakt door het feit dat de criteria voor ‘psychische stoornis’ aan verschuiving onderhevig zijn. De vraag moet volgens mij dan ook niet zijn, lijdt je aan stoornis X, maar hoe lijdt je? Het is natuurlijk onmogelijk en ook onzinnig om het lijden van mensen met elkaar te vergelijken, maar je kan iemands lijden wel afzetten tegen zijn of haar eigen standaarden – wat voor de een ondraaglijk is, is voor de ander peanuts. Hoe een patiënt zijn of haar lijden ervaart is bovendien belangrijk om te bepalen of het wel of geen zin heeft om met anti-depressiva (door) te behandelen. Als 10% van de Amerikaanse bevolking anti-depressiva slikt, maar van die 10% heeft maar 30% daar baat bij, dan is er inderdaad sprake van een onzinnige trend die alleen de levenskwaliteit van farmaceutische bazen verhoogt. Maar wat als de levenskwaliteit van diezelfde 10% van de Amerikaanse bevolking verhoogd is? Een antwoord op die vraag heb ik niet kunnen vinden; zo’n antwoord vind je immers alleen door het de betreffende mensen te vragen, maar nummers kunnen geen antwoord geven.

Een ander argument tegen het nemen van anti-depressiva is dat het het ervaren van echte gevoelens onmogelijk zou maken.

Uit hetzelfde artikel:
“Because contemporary psychiatry regards emotional suffering as a biological condition to be managed with medical technology, these important moods are suppressed and the abyssal nature of our own existence is covered over and forgotten with Prozac-like medications. Gadamer reminds us of this predicament when he asks:

“Is there not a terrifying challenge involved in the fact that through psychiatric drugs doctors are able not only to eliminate and deaden various organic disturbances, but also to take away from a person their own deepest distress and confusion?” (Gadamer, The Enigma of Health, p. 72)”

Wat ik wil zeggen is het volgt: de woorden ‘their own’ zijn hier niet op z’n plaats. Wat mij opvalt is dat veel mensen die ik over dit onderwerp sprak aangaven dat ze intuïtief het idee hadden dat anti-depressiva ervoor zouden zorgen dat je ‘niet langer jezelf’ bent; je persoonlijkheid zou er onder te lijden kunnen hebben. Maar in hoeverre is iemand die de straat niet meer op durft zichzelf? Heeft de persoonlijkheid van een actief, levenslustig persoon niet ook te lijden onder een depressie die hem of haar de hele dag in bed houdt? Een misconceptie over het nemen van anti-depressiva is misschien dat het al je zorgen weg zou nemen. Dat vinden we zwak, want het leven is niet zorgeloos, en daar moet je maar gewoon mee leren omgaan. Maar anti-depressiva zorgen er, mits ze juist werken, alleen maar voor dat je je zorgen weer proportioneel kunt ervaren. Een voorbeeld:

“I now marvel at my ability to move in and out of ordinary feelings like sadness and disappointment and worry. I continue to be stunned by the purity of these feelings, by the beauty of their rightful proportions to actual life events.” (Lesley Dormen, 2001)

Wat mij stoort is dat dit hele debat het gebruik van anti-depressiva de taboesfeer in terug duwt. We slikken ons met z’n allen suf, maar we praten er liever niet over, want we zijn tegelijkertijd van mening dat het onterecht is om je geestelijk lijden te verlichten met behulp van medicijnen. Dat maakt mij boos. Ik vind dat je nogal makkelijk aan de ernst van ‘deepest distress and confusion’ voorbij gaat als je vraagtekens stelt bij het wegnemen van deze gevoelens. Pardon – het gaat hier om gevoelens van de allerergste soort – neem ze alsjeblieft weg! Easy way out of niet. Daar komt bij, zijn de meeste vormen van praat-therapie niet ook gericht op het verlichten van geestelijk lijden? Een psycholoog ziet zijn patiënt toch het liefst glimlachend de deur verlaten.

Dit stukje is echter allerminst een pleidooi voor het rücksichtslos tot je nemen van allerlei medicijnen. Wat ik bedoel te zeggen is dat het volgens mij niet erg is dat we antidepressiva nemen, maar dat het wel heel belangrijk is om zorgvuldig met dit gegeven om te gaan. Wie besluit om anti-depressiva te gaan slikken wordt op artificiële wijze binnen de twee tot vier weken die het duurt voor zo’n middel om te gaan werken teruggeworpen naar hoe ze zich voelden voor de stoornis – terwijl zo’n stoornis zich soms over de tijdspanne van jaren opbouwt. Zoiets kan, of het middel uiteindelijk nou werkt of niet, heftige emotionele gevolgen hebben en moet onder begeleiding gebeuren van een deskundige. Gelukkig maken veel mensen al gebruik van de combinatie ‘pillen & praten’ (een gegeven dat in de statistieken over de pillen overigens niet terug te vinden is). Je zou mijns inziens met behulp van een meer fenomenologische (op ervaring gebaseerde) benadering van psychische problemen niet zozeer een alternatief voor maar wel een aanvulling op het nemen van anti-depressiva kunnen vormen. Een psychische stoornis is betekenisvol – het betekent iets als zo’n ziekte je hele leven overneemt, net zoals het iets betekent als een dagelijkse pil je leven vervolgens weer in goede banen probeert te leiden. In die zin is het dus helemaal niet waar dat het nemen van anti-depressiva een benadering zou zijn die zich enkel richt op het biologische aspect van psychische problemen. Door de werking van stoffen in de hersenen te beïnvloeden doe je niet enkel dat: de fysiologische opmaak van de hersenen veranderen, maar je zorgt ervoor dat jij als persoon de wereld op totaal nieuwe (hernieuwde) wijze gaat ervaren – met alle op de context betrekking hebbende gevolgen van dien. Het kan je ervaring van tijd, de mensen om je heen, de manier waarop je jezelf ziet totaal veranderen. Nu ben ik geen psychiater, ik kan wat ik hier schrijf enkel onderbouwen met behulp van wat ik over dit onderwerp las en zo nu en dan met eerste-persoons bevindingen, maar juist het feit dat een anti-depressivum zo’n effectief middel is maakt dat het noodzakelijk is om over het gebruik er van te praten. Nu lijkt het soms alsof je door het nemen van anti-depressiva voor de buitenwereld je recht op praten over je problemen verliest – je koos immers voor de biomedische uitweg. Uiteindelijk verschilt het per persoon en per probleem welke behandeling het beste werkt (sommige mensen zweren nog altijd bij psychoanalyse – zie het huidige nummer van De Gids), maar om het gebruik van anti-depressiva als modeverschijnsel; ‘hip’, of onderdrukking van het abnormale af te doen vind ik over het algemeen te kort door de bocht. Het is onmogelijk om in zulke algemene termen te spreken over iets wat zulke grote gevolgen heeft voor een individu. Tenslotte, anti-depressiva slik je per definitie niet voor de lol.

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.