Reis naar de liefdessloten

Het was mij eigenlijk nooit eerder opgevallen tot iemand me erop wees terwijl we over de Staalmeestersbrug in Amsterdam liepen. Ik ben al duizenden keren door de Staalstraat gegaan zonder iets tegen te komen dat bijzonderder is dan de gebruikelijke kroeg, broodjeszaak en designwinkel. Aan de kettingen van het – ik kan niet anders zeggen – snoezige bruggetje hangen trossen met hangsloten. Ik begreep het aanvankelijk niet, aangezien de slotjes niets vastmaken behalve zichzelf, maar inmiddels snap ik waarvoor ze dienen.

Wie de liefde officieus wil bevestigen of zekeren, hange een slot aan de brug. Liefst met namen en datum erop, zodat daar geen misverstanden over bestaan. De sleutels verdwijnen uiteraard in het water onder de brug. Het fenomeen is sinds enkele jaren te aanschouwen in de hoofdstad (ook op de Magere Brug).

Waar is dit gebruik in vredesnaam vandaan gekomen, vroeg ik me af. Ik stuitte op een artikel van De Volkskrant uit 2011 waarin verschillende mogelijke oorsprongen aan de orde komen, zoals het Hongarije van de jaren tachtig, waarbij ik me een brug in Budapest voorstel, of de Ponte Milvio in Rome vanwege een of ander boek. Of het huis van Julia (van Romeo) in Verona.

Natuurlijk, als we het toch over liefde hebben, waarom dan niet de stad van Romeo en Julia als locus originis? Ik ging erheen en zocht naar de Casa di Giulietta. Toen ik door het poortje naar de binnenplaats ging werd me duidelijk dat hier iets heel anders aan de hand is. Het was nauwelijks mogelijk oog te hebben voor het beroemde balkonnetje zoveel tekenen der liefde zijn er daar te vinden: de toegangspoort is helemaal ondergeklad met onleesbare liefdeswensen, het hekwerk bezwaard door ontelbare slotjes – de een nog mooier, groter dan de andere – en achter het beeld van Julia zelf is een spin-off ontstaan, daar plakt men kauwgom op de muur, al dan niet voorzien van briefjes en opschriften. Ik neem aan dat je daar dan beiden op gekauwd moet  hebben.

In een bar vroeg ik een Veronese of ze wist hoe dat met die slotjes begonnen was, maar ze had hierop geen antwoord. Ze begon te sputteren dat het daar allemaal een grote volksverlakkerij is. Dat er niet voor niets een souvenierwinkel zit waar je sloten kunt kopen en ter plekke kunt laten graveren. Ze dacht dat het misschien iets met Shakespeares toneelstuk te maken had. Ik zei dat daarin geen hangsloten voorkomen. Zie je wel, gran’ cazzo di cavallo, het is allemaal nep. Verona bracht me geen stap verder. Bovendien ging het hier niet om een brug maar om een hek. Wat deden die mensen eigenlijk met de sleutels? In de Adige gooien, die een kilometer verderop stroomt? Genoeg tijd om je te bedenken. Ergens achterlaten in de stad? Ik begon te denken dat het inderdaad een en al toeristenbedrog was, ingegeven door de commercie, en hoorde Michel Houellebecq al in mijn nek hijgen.

Naar Rome dan. Federico Moccia’s roman Ho voglia di te (niet in het Nederlands vertaald) bevat een scène waarin twee geliefden een slotje aan de Ponte Milvio in de eeuwige stad vastmaken. Maar de invloed die aan het boek wordt toegeschreven lijkt me overdreven. Ho voglia di te is een young adultachtig boek dat in Italië weliswaar goed verkocht heeft, maar toch eigenlijk niets meer is dan een romannetje over een man die na twee jaar Amerika terugkomt in Rome en zijn oude leventje probeert op te pakken. Veel geneuzel over films, auto’s en vrouwen dus. De seksscènes zijn tenenkrommend.

In hoofdstuk 49 stopt hoofdpersoon Step op aanwijzing van zijn liefje Gin de auto bij de brug, waar ze hem het volgende vertelt:

– Dit is de derde lantaarnpaal, tegenover de andere brug. Zie je die ketting hier? Het is de ‘ketting van de verliefden’. Je doet een slotje om deze ketting, sluit ‘m en gooit de sleutel in de Tiber.
– En dan?
– Verder niets.
– Maar hoe is dit verhaal dan ontstaan?
– Weet ik niet, het bestond altijd al…

Vervolgens haalt Step ergens een hangslot vandaan, bevestigt het aan de ketting en gooit de sleutel in de rivier. Het kan zo zijn dat Moccia’s boek het slotjesgebeuren in Rome, en misschien in heel Italië, een nieuwe impuls heeft gegeven, maar het is niet waarschijnlijk dat Ho voglia di te het gebruik in gang heeft gezet. Ook voordat het boek in 2006 uitkwam hingen er al lucchetti dell’amore aan de Ponte Milvio. Sterker nog, ik zie zelfs nu slotjes van ruim tien jaar oud aan die troosteloze, antieke brug hangen.

Het bezegelen van de liefde door middel van een slot is hoogstwaarschijnlijk al vele eeuwen ouder, en moet ergens in de middeleeuwen zijn ontstaan – tegelijkertijd met de kuisheidsgordel. (Semi)publiekelijke bekrachtigingen van die liefde zijn zo oud als het huwelijk, dat ringen heeft in plaats van hangsloten. Zie ook: het breken van het glas op een joods bruiloft, het kladden van namen op om het even wat en het kerven van initialen in bomen. Stendhal zegt er helaas niets over.

Wie na het zoetsappige gedoe hierboven nog verder leest in Moccia’s roman komt bij hoofdstuk 75, waarin Gin zich bedenkt:

Ik ben bij de Ponte Milvio. Stop de auto en stap uit. Ik herinner me die nacht, het zoenen, mijn eerste keer. En dan hier op de brug… Ik stop bij de derde lantaarnpaal. Zie ons slotje. Ik herinner me het moment waarop je de sleutel in de Tiber gooide. Het was een belofte, Step. Was het zo moeilijk die te houden? Eventjes zou ik iets willen hebben om dat slotje mee kapot te maken. Ik haat je, Step!

De hele tocht op zoek naar de oorsprong van de liefdesslotjes in Italië heeft me geen antwoord opgeleverd, maar wel een nieuw probleem. Wat te doen als de liefde over is? Houd je stiekem het reservesleuteltje achter of huur je later een flex? Hangen die dingen daar tot in lengte van dagen aan de Staalmeestersbrug? Als het aan een boze buurtbewoner had gelegen niet, maar ze worden daarentegen ook niet van gemeentewegen verwijderd, althans niet in Amsterdam. In Antwerpen, Sevilla en Parijs gebeurt dat wel. Ik geloof dat de Gemeente Amsterdam het een aanwinst vindt, en mochten de hangsloten ooit toch verwijderd worden, dan zijn ze later ongetwijfeld af te halen op het oudefietsenweeshuis bij Sloterdijk.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

A plate to call home

xkcd363Met de jaren is de ruimte die ik toesta aan paranormale interpretaties van ‘onverklaarbare’ fenomenen steeds verder gekrompen. In het Brabant van mijn jeugd was het niet vreemd een pendelaar te laten komen als het slecht slapen was in huis, of naar een magnetiseur te gaan met je wratjes. Mijn ouders, toch weldenkende mensen, schroomden niet hun chronische rug- en andere klachten voor te leggen aan alternatieve geneesheren.  

Ik wil me hier niet per se uitspreken over het paranormale, maar autosuggestie is vaak een logischere verklaring voor bepaalde fenomenen dan het bestaan van een geestenrijk. ‘Verschijningen’ zijn altijd cultuurspecifiek, en er is nog nooit (ondanks de 1 miljoen dollar die ervoor is uitgeloofd) hard bewijs geleverd voor het bestaan van paranormale gaven. 

Dit allemaal in acht nemend, moet ik toch toegeven dat ik volslagen in het duister tast over mijn eigen ‘gave’ om ten allen tijde te weten wat Birre wil eten.  

Ik kan aan het schrijven zijn in mijn kantoortje, Otis de hond aan mijn voeten, als me opeens een gegrilde zeebaars voor ogen komt. Sterker nog: ik ‘proef’ de gebakken spinazie met zwarte peper en citroenzest en de geroosterde amandelen die onder die baars moeten komen te liggen. 

Ik heb geleerd op dat soort momenten meteen naar de visboer te fietsen om mijn visioen veilig te stellen. De rest van de dag wacht zo’n vis dan in de koelkast van de Hard/Hoofdredactie, ingeklemd tussen Sandwich Spread en Euroshopperham, tot hij mee mag naar huis.

En altijd is het raak; is het precies wat ze wil eten. Het is zelfs zo dat ik bij het ontbijt vanzelf espresso of koffie verkeerd zet omdat ik ‘weet’ waar Birre zin in heeft. Laatst zaten we in de auto toen me opeens een costata di manzo met gebakken aardappels inviel. In tegenstelling tot de meeste paranormale waarnemers hoefde ik niet te beginnen over een vleesgerecht – iets met een M? – en zo langzaam in de richting van dat ribstuk te werken.  Nee, ik zei het zonder enige concrete aanleiding. We reden niet eens langs een weiland.

‘Zal ik bij Toscanini een costata di manzo voor ons halen?’

Birre glimlachte, veegde een streng haar achter haar oor en zei: ‘Precies’. 

‘Je wilt er  gebakken aardappels bij.’

Ze knikte. ‘Groente?’

‘Geroosterde paprika met die lekkere olie van Gabriele.’

‘Wil ik peper?’

‘Dat wil je altijd, dus dat telt niet.’

Nu is het zo dat ons vaak dezelfde dingen opvallen. Als we door de stad fietsen zien we dezelfde malloten, en als Birre de krant na mij krijgt, heb ik de stukken waarover ze begint ook altijd gelezen. Je zou kunnen zeggen dat we eenzelfde kader hebben, wat de kans op vergelijkbare verlangens vergroot. Maar ik weet het óók als zij iets wil eten waarin ikzelf geen zin heb. 

Misschien – nu ik er hardop over nadenk – is het zoiets als het synchroniseren van de menstruatie bij samenwonende vrouwen; neem ik feromonen waar zonder me daarvan bewust te zijn. Misschien is er een heel oud deel van onze hersenen, dat het mogelijk maakt de partner aan je te binden door steeds in te spelen op haar wensen. Aangeboren programmatuur waarmee een stabiel thuis gegarandeerd kan worden met het oog op het voortbestaan van de soort.

 

 

 Bron grafiek: The Sceptic’s Dictionary 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Altijd gelijk

De Heikea Japonica, met het gezicht van een Samoerai

De Japanse krab hiernaast heeft een gezicht op zijn schild. Het is niet zomaar een gezicht maar vermoedelijk het gezicht van een samoerai van de clan Heike, die bij  de slag van Danno-Ura  (1185)  door de rivaliserende clan van de Genji  in de pan werden gehakt en in zee gedreven.

Ik lees regelmatig over darwinisme nadat ik ooit gegrepen ben geraakt door het idee na lectuur van Tijs Goldschmidts meesterwerk Darwins Hofvijver. Na Goldschmidt las ik D. Hillenius en raakte nog meer onder de indruk, door zijn prachtig grillige manier van schrijven die een combinatie van wetenschap en kunst oplevert die ongeëvenaard is.  En vervolgens las ik het boek dat mij pas echt heel goed doordrong van wat Darwin inzichten betekenen: The selfish gene van Richard Dawkins. Na lezing van dat boek zat ik wel even naar adem te happen, al kan het een atavisme van mijn kieuwbeginsel zijn geweest.

Negentiende-eeuws houtblokprint door Utagawa Toyokuni Ill
Negentiende-eeuws houtblokprint door Utagawa Toyokuni Il

Met nadenken over de implicaties van Darwin ben je niet snel klaar dus begon ik ik recentelijk ook maar aan Dawkins The greatest Show on Earth alwaar ik ook deze krab tegenkwam. Het is een Heikea Japonica, en Dawkins brandt er zijn vingers niet aan, maar vindt het verhaal te leuk om het niet te vertellen. Binnen het Darwinisme heeft dit krabje een eigen plek. Er is discussie over of de opmerkelijke gelijkenis van deze krab in combinatie met wat we weten over de geschiedenis van de Heike samoerai iets kan vertellen over het darwinistische begrip ‘selectie’. De gedachte is dat er ooit een krab is gevangen door een visser die het verhaal van de samoerai kende en dat deze visser de krab terug gooide. Hij gooide de krab terug uit respect voor de samoerai, of uit een bijgeloof dat de ziel van zo’n samoerai zich aan de krab zou hebben gehecht. Dit was het begin van een voordeel dat krabben met gezichtachtig schilden hadden op krabben zonder. De krab zonder ging in de soep, de krab met ging kinderen maken met net zo’n gezicht op zijn rug. Selectie, door ingrijpen.

Er is nogal wat aan te merken op deze theorie waarvan het belangrijkste bezwaar toch wel is dat volgens sommigen deze krabjes te klein zijn om op te eten, dus toch wel zouden worden teruggegooid. 

De slag bij door Utagawa Kuniyoshi
De slag tussen de Heike en de Genji door Utagawa Kuniyoshi

Naar mijn ervaring eten Aziaten overigens bijna alles. Maar iedereen vindt het idee te mooi om het maar volledig te verwerpen, het idee beweegt zich door generaties wetenschappers en leken, en is daarmee een prachtig voorbeeld van een ander idee van Dawkins:  de meme. Een meme is ‘een zichzelf vermeerderende eenheid van de culturele evolutie, zoals een gen de eenheid is van de biologische evolutie.’

Een besmettelijk of overerfbaar idee dus. En zo heeft Dawkins altijd gelijk, zo niet linksom, dan wel rechtsom. Op zich een slecht uitgangspunt voor een wetenschapper.

Nog een
Nog een

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Pummel

Tegenover ons huis ligt een woonboot. Eigenlijk is het meer een caravan op het water. Hij heeft links en rechts twee kleine raampjes, waarvan het ene zicht geeft op de keuken en het andere op de slaapkamer. In het midden zijn twee deuren die bijna altijd open staan en samen dezelfde breedte hebben als de televisie van de bewoners. Die zitten de hele zomer lang op het drijvende terras voor hun caravan, dat ze hebben versierd met een Bakkums hekje en een heleboel potten geraniums. Op dit terras staan verder een parasol en twee comfortabele Intratuinstoelen.
            Overdag lezen de bewoners De Telegraaf. Rond een uur of vier gaat de televisie aan en die gaat uit op een tijdstip dat ik allang in bed lig. Vanaf ons raam op de derde verdieping kan ik zonder enige moeite meekijken naar 1 tegen 100, zo groot is dat beeldscherm.
            Wij wonen nu vijf jaar tegenover hen en in die periode is er iets merkwaardigs gebeurd. De eerste jaren woonden er namelijk een man en een vrouw in de caravan. Maar vorige zomer is de vrouw ingeruild voor een Filipijnse jongen.
           
Afgezien van deze persoonsverwisseling is er eigenlijk weinig veranderd. De gebruinde zestiger met stekeltjes leest de krant, kijkt tv of geeft zijn plantjes water zoals hij altijd al deed, en de Filippijne jongen (voorheen een oudere vrouw) brengt hapjes en drankjes naar buiten.
            Toch lijkt het alsof deze nieuwe bewoner iets met het humeur van de man met stekeltjes heeft gedaan. Sinds enige tijd horen we hem namelijk een paar keer per dag brullen vanaf zijn terras. Aanvankelijk was het moeilijk te verstaan wat hij riep. Maar inmiddels is duidelijk dat hij erg boos wordt wanneer een voorbijkomende boot te hard vaart. Daar begint zijn terras namelijk van te wiebelen. ‘Klootzakken!’ roept hij meestal. Waarbij hij dan rechtop gaat staan en zijn vuist balt naar de boot die allang weer uit zicht is. Ook ‘pummel’ (bij alleenstaande bootbestuurders) is een woord dat hij graag bezigt. Soms denk ik wel eens dat hij beter af was met zijn vrouw.

Van den Berg in Tirade

In februari 2004 waren Niels ’t Hooft, Annelies Verbeke en ik te gast in Boekhandel Kooyker, te Leiden. Maarten Dessing interviewde ons, simultaan, over onze respectievelijke debuten: Toiletten (2003), Slaap! (2003), De duiker (2003). Vrij Nederland schreef een week later dat de drie debutanten opvallend aardig voor elkaar waren.

In het publiek zat Walter van den Berg, een vriend van Niels. Ik schudde Walter de hand, wisselde een paar vrolijke woorden met hem, groette Niels en Walter later nog op station Leiden en werd één van de duizenden lezers van Van den Bergs weblog.

In 2004 genoot ik van Walters papieren debuut De hondenkoning (roman), in 2007 van het vervolg West (roman) en nu verheug ik me, als dat het juiste woord is voor een als ‘schokkend’ aangekondigd boek, op zijn nieuwe roman Van dode mannen win je niet.

In de jongste Tirade vind je een gloednieuw kortverhaal van Van den Berg: Voetbalkantine.

Tirade – verhaalt.

Voor juist teruggekeerde vakantiegangers nog even de inhoud van Tirade 449:  Joost Zwagerman schrijft over Jack Kerouac’s On the road, Wim Brands over Tip Marugg, Sander Kollaard over Illichmann-Rajchl, Ollikainen, Papuzanka en Pilgaard. Van de vier laatstgenoemde auteurs zijn bovendien vertaalde prozafragmenten opgenomen. Lieke Marsman selecteerde en vertaalde vijf gedichten. Er is bovendien poëzie van Leo Vroman, Delphine Lecompte, Niki Dekker en Halbo Kool. Én er  zijn kortverhalen van Lize Spit, Eva Meijer en Auke Hulst. En van bovengenoemde Walter van den Berg. Carel Peeters’ Kroniek van de roman gaat over Vertedering van Jamal Ouariachi.

Volgende week: Zomergasten.

Op bedevaart

Zoals Marita Mathijsen in een van haar essays in de bundel Vroeger is ook mooi schrijft hebben lezers op reis de neiging om in elk stadje dat ze aandoen op zoek te gaan naar een boekhandel. Ik zie haar vragen naar Mulisch in een of ander pittoresk bergdorpje, want dat soort dingen doe ik ook.

Op bedevaart in Italië zocht ik naar een boek dat ik per se toen en daar wilde kopen. Het eerste het beste boekwinkeltje dat ik binnenging bleek een antiquariaat te zijn. Niet meer dan een pijpenla, een stokoude vrouw achter de toonbank. Italiaanse antiquariaten hebben altijd mooi spul, net als de gewone boekhandels daar, dus grasduinde ik wat in de propvolle kasten. Ik zag Dante, Petrarca, Ariosto, Ovidio – tutti – maar niet wat ik zocht.

– Scusa signora, cerco la poesia di Properzio…

– Heel verhaal over dat er bijna nooit iemand naar vraagt.

Ze liep resoluut naar een kast en pakte een wit gebonden boek. Kijkt u maar rustig, meneer. Ze had een of andere studie over de gedichten van Propertius voor me op de toonbank gelegd. Voor de vorm – ze noemde me nu eenmaal meneer – bladerde ik het aandachtig door. Ik wilde zeggen dat het te groot en te zwaar was om mee te nemen, maar kon de woorden niet vinden.

– Esso non è che cerco. Il testo proprio, senza il commento.

– Helaas meneer, dat heb ik niet.

Op naar de volgende boekhandelaar. Waar zich bijna hetzelfde gesprek voltrok. Bijna, want hij had wat ik zocht, net als alle andere Romeinse schrijvers en dichters die je kan bedenken. Ik vertrok met een tweetalige editie van Propertius, de levensbeschrijvingen van de plaatselijke heilige liet ik links liggen.

Waarom stond ik juichend in de boekwinkeltje toen ik had gevonden wat ik zocht? Zoals Aristophanes Dionysos laat zeggen in zijn komedie Kikkers: ‘Ik heb zo’n onmetelijk verlangen naar mijn Euripides!’ Dat had ik met ‘mijn’ Propertius op dat moment, het kwam ergens uit mijn kleine teen.

Hij (48?-16? voor JC) schreef een van de mooiste gedichten over de liefde ooit, althans dat vind ik. Om een indruk te geven – en tegelijkertijd duidelijk te maken dat verliefd zijn verschrikkelijk is en een kwelling bovendien – hier zijn gedicht over de godheid Amor.


II.12

Wie het ook was die de liefde afgeschilderde als een jongetje,
denkt u niet dat hij een treffende hand had?
Hij zag ten eerste dat wie verliefd is zonder verstand leeft
en met nietige beslommeringen groter goed teniet doet.
Net zo voorzag hij die god niet voor niets van vleugels van wind
en deed hem vliegen in het hart van de mens,
want in feite worden wij dan in een hoge golf gegooid
en blijft onze aandacht nooit op eenzelfde plaats.
Terecht dat pijlen met weerhaken zijn handen bewapenen
en er een Kretenzer pijlkoker om zijn schouders hangt:
want hij raakt ons eerder dan we, ons veilig wanend, de vijand zien
en niemand is ooit heelhuids uit zijn schot weggekomen.
In mij blijven zijn pijlen steken en blijft het beeld van een jongetje:
maar hij moet zeker zijn vleugels zijn verloren
want hij vliegt helaas helaas niet meer weg uit mijn borst
en voert standvastig oorlog met mijn bloed.
Wat vind je zo aantrekkelijk aan wonen in mijn droge merg?
Als je enige fatsoen hebt, richt je pijlen dan op een ander!
Het is meer dan genoeg om onaangetaste mensen met dat gif te verleiden:
niet ik maar de vage schaduw van mezelf verdampt.
Als je die vernietigt, wie zal er dan zulke dingen dichten
(mijn kleine Muze is jou tot grote eer),
wie zal hoofd en vingers en donkere ogen van het meisje dan bezingen,
en hoe haar voeten van nature zo zachtjes voortgaan?

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

  • Foto van Michaël Van Remoortere
    Michaël Van Remoortere

    Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.