Go the Fuck to Sleep**

Slaapdeprivatie is een wonderlijke martelmethode. De eerste dagen kun je je erg moe voelen, maar werken en bier drinken gaan eigenlijk nog best.

Bij mij is het zelfs zo dat een beetje slaaptekort mijn humeur ten goede komt. Zie het als werken in de tropen: je accepteert dat de omstandigheden je ertoe dwingen heel langzaam te bewegen. Het onthaast. Gewoon lopen, ademen en een beetje op tijd antwoorden als iemand je iets vraagt is al heel netjes. 

Na een aantal weken wen je er zelfs aan steeds maar moe te zijn. Autorijden en het bedienen van een kettingzaag laat je gewoon aan anderen over. En na acht maanden is het zoals Hubert Koundé zo mooi zei in de film La Haine (Mathieu Kassovitz, 1995):

C’est l’histoire d’un homme qui tombe d’un immeuble de cinquante étages. 

Le mec, au fur et à mesure de sa chute, se répète sans cesse pour se rassurer:

Jusqu’ici tout va bien, jusqu’ici tout va bien, jusqu’ici tout va bien.

Mais l’important c’est pas la chute, c’est l’atterrissage.

Gisterenavond liep ik een rondje met Otis de Hond. Toen ik thuiskwam en de voordeur opendeed vond ik Otis op de mat. Hij had wel heel graag mee gewild.

Ik liet Otis nog een keer uit – nu mét Otis – en ontdekte halverwege de wandeling dankzij een stapel vuilniszakken dat ik met mijn ogen dicht aan het lopen was. Het werd tijd dat Nadim een nachtje doorsliep. Het werd heel erg tijd.

 

* Gozer dondert van een hoge flat en onder het vallen blijft hij maar zeggen dat alles tot nog toe eigenlijk verrassend goed gaat. 

** http://www.youtube.com/watch?v=CseO1XRYs9I

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Blogger des Vaderlands

Het was ochtend – het lijkt niets anders te zijn de laatste tijd – en ik volgde Otis de Hond op wat hij dacht dat zijn ochtendwandeling ging worden. Na de nacht en de vele dagen regen waren de stoeptegels koud onder mijn slippers, en de aarde in de voegen oogde zwart; rijp als bosgrond. Op de hoek van onze straat hield Otis stil om aan een Amsterdammertje te ruiken. Hij liep met de klok mee om het paaltje heen, en daarna tegen de klok in.

‘Oot’, zei ik. ‘Tempo.’

Otis lichtte zijn poot, deed twee (of is het bij honden vier?) stappen en ging weer terug om aan zijn eigen pies te ruiken. Je kon het hem niet kwalijk nemen: nul tijdsbesef. Ik, die wist dat het al twee voor negen was, haalde de bij wijze van hoge uitzondering meegenomen riem uit mijn zak. Voor Otis in de gaten kreeg wat er aan de hand was zat hij al vast.

We rondden de hoek van onze straat en liepen de zon in. Het was lang geleden dat we de zon gezien hadden. Door mijn wimpers tuurde ik in de richting van de tweede Goudsbloemdwarsstraat. Er was niets aan te doen: ook zonder oponthoud zouden we te laat komen.

Zoals altijd als ik me druk maak om kleine dingen speelde ik het Einde-van-je-levenspel. Het spel is simpel en de naam zegt eigenlijk alles. Het enige wat je hoeft te doen is bedenken of hetgeen er aan de hand is erger is dan doodgaan. Uiteindelijk zijn er maar een paar ergere situaties denkbaar, en die komen bijna niet voor. Deze bestrijding van dwangmatig zorgenmaken is al minstens sinds mijn vaders kindertijd in onze familie. Toen hadden ze het Met-honderd-jaar-heeft-niemand-het-er-meer-over-spel. Dat kon toen nog, omdat er maar zo weinig mensen honderd werden. 

Ik sleurde Otis over straat en vroeg me af of ik een nieuwe afspraak zou moeten maken. Of ons telaatkomen geld zou gaan kosten en hoe ik dat geld bij elkaar zou krijgen, gezien het feit dat Birre nu ook rood stond. Daarna dacht ik aan de scheuren in de zijgevel van ons huis. Als er nu iets verzakte – want alles in Amsterdam zal ooit verzakken – dan zouden we nevernooitgeen herfundering kunnen betalen. We zouden ons huis moeten verkopen met een gruwelijk verlies en een veel te duur veel kleiner huis moeten terugkopen. Misschien lag Amsterdam dan wel buiten ons bereik. Nieuw Vennep was bijvoorbeeld een plek waar veel gebouwd werd voor mensen die een stapje terug moesten doen of gewoon geen stapje voorwaarts gezet kregen. En er was ook een lichtpuntje: we zouden voortaan dichtbij de Skodagarage wonen (zie blog 13-07, Nieuw Vennep in de regen).  

Eindelijk liepen we de tweede Goudsbloemdwarsstraat in. Voordat Otis de Hond doorhad waar we heen gingen stonden we al binnen bij Dierenartsenpraktijk De Jordaan. We konden doorlopen naar de spreekkamer, en niemand zei iets over onze telaatheid of daaraan verbonden boetes. Otis kreeg neusspray tegen kennelhoest en twee prikken voor iets anders, en mocht weer van de tafel af. De koekjes die de dierenarts hem aanbood moest hij niet.

De dierenarts, die iets goed te maken had, aaide hem over zijn bol en zei dat Otis een knappe hond was, daarbij de juiste snaar rakend. De aanzet van een kwispel volgde, maar daarna wilde Oot toch liever weer naar buiten. Binnensmonds vloekend tikte ik 82 euro af bij de assistente. Ik vroeg me af waar onze hypotheek deze maand vandaan moest komen, weigerde een bonnetje uit passieve agressie en stapte weer de straat op.

Ons rondje maakten we nog, maar het was duidelijk dat de sprankel er wel af was voor vandaag. Otis had een bobbel op de plek waar hij geïnjecteerd was, en zijn linker neusgat lekte. Waarschijnlijk zouden we allemaal spoedig dakloos worden. 

Ik hoop dat niemand deze blog leest.

Ik hoop dat niemand hem zo goed vindt dat hij hem doorpost aan al zijn vrienden.

Ik hoop al helemaal niet dat ik na een door deze blog ontstane mediastorm Blogger des Vaderlands word, en dat mijn blogs na het omverwerpen van de monarchie in de kalkstenen gevel van het paleis op de dam gebeiteld worden. Dat zou het namelijk heel onwaarschijnlijk maken dat niemand het er over honderd jaar nog over heeft. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Regentijd

De regentijd begon, en overal in de oude stad trokken de mensen zich op hun veranda’s terug. Zware druppels sloegen de oranje dakpannen aan alsof het xylofoontegels waren; overal was muziek. De honden blaften niet meer en nergens huilde een kind. Wie niet was bij wie hij het liefst was, was bij wiens deur opengestaan had toen de wind stilviel en de eerste druppels neerkwamen.

Dagen gingen voorbij. Weken. Het riool liep over en stroompjes meanderden over de straten, momentum verzamelend tot ze rivieren werden. Huizen werden schepen en dreven op het bruine water, wachtend op een eerste streepje land aan de horizon.

De gek die aan het begin van onze straat woonde bouwde een vlot en peddelde heen en weer tussen de hoge linden. Hij werd al snel aangemoedigd door zelfs de kleinste kinderen, tot de electriciteit uitviel en ook de volwassenen zich verdrongen om hem te zien varen. Toen het saai werd gooiden de mensen hun verdronken televisies naar het vlot in de hoop dat het zinken zou, maar ze veroorzaakten een golf die de gek voortstuwde in de richting van de houten kerk. De gek meerde aan, beklom de klokkentoren en ging zitten in een van de kloksgaten, vanwaar hij uitzag op de ondergelopen stad. 

Toen de vis kwam, haar rugvin als een geheven kromzwaard door het modderwater trekkend, was de gek de eerste die haar zag. 

‘Aieeee’, schreeuwde hij. ‘Aieeee!’

Maar de mensen waren op hem uitgekeken. Ze waren in een ledig staren vervallen en zelfs de kinderen leken zijn gejammer niet te horen. De honden, die de stad altijd voor onheil gewaarschuwd hadden, waren opgegeten, hun pelzen aaneengenaaid tot regenschermen.  

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Nieuw Vennep in de regen

Om kwart over zeven vanochtend was ik op weg naar autobedrijf Langenberg en van der Steen te Nieuw-Vennep. Onze Skoda was toe aan een kleine beurt, en omdat ik Amsterdamse garagehouders niet vertrouw heb ik me geschikt in de halfjaarlijkse rit naar een bedrijventerrein op een kleine dertig kilometer afstand.
 
Regen beukte op de voorruit. De ruitenwissers piepten en ik had in alle haast het audiokabeltje voor mijn iphone niet kunnen vinden, waardoor ik Sky-radio luisteren moest. Mr. Big deed To Be With You, en daarna kwam Aswad met hun versie van Wild World
 
‘You say you wanna start something new’, zong ik. ‘And it’s breaking my heart to leave you. Baby I’m grieving.’ 
 
Schiphol sloop voorbij. Een vliegtuig steeg op en verdween vrijwel meteen in de laaghangende wolken. Het viel me op dat er alleen vrachtwagens en busjes om me heen reden. Voor de gewone forens was ik te vroeg. In een grijze Berlingo naast me zat een blonde man van mijn leeftijd te zingen. Ik gaf een beetje gas bij om te zien of hij inderdaad: ‘Take good care, I hope you find a lot of new friends out there’, zou playbacken. 
 
Het was zo. Ik vroeg me af hoeveel mannen in busjes er op dit moment meezongen met Aswad, begon te hoofdrekenen, en reed bijna mijn voorligger aan. Met een bonzend hart nam ik gas terug. Het was tijd om uit te voegen voor Nieuw Vennep. De regen deed er nog een schepje bovenop: zelfs met de wissers voluit was het alsof ik mijn vaders leesbril had opgezet.

Het grijze bestelwagentje gleed me links voorbij terwijl ik vaart minderde, en ik dacht aan de blonde zingende man. Hij zou op zijn klus (in Leiderdorp) aankomen, daar de radio aanzetten en verderzingen. In de middag zou hij meegenomen boterhammen eten met zijn trommel op schoot terwijl het bouwstof op hem neerdaalde. Tegen de avond zou hij zijn vrouw bellen met een mobieltje in een plastic stofhoesje om te melden dat het wat later werd. Dan de file, terug naar huis. Meezingen met Hello.  

Ik trok de handrem aan op het terrein van Langenberg en van der Steen, haalde de sleutel uit het contact (daarbij I Think We’re Alone Now van Tiffany afbrekend) en luisterde naar het ruisen van de regen op het autodak. Nog heel even deed ik mijn ogen dicht om te zien hoe de blonde man thuiskwam. Zijn straat, helder als een vleesgeworden bouwtekening: de huizen in het gelid, het zijne met een zelfgebouwde dakkapel waaronder de ouderslaapkamer schuilde.

De man zou de kinderen naar bed brengen en tv-kijken met zijn vrouw, die zoals elke avond rond tienen de lampen uitdeed. Morgenochtend moest er weer een nieuwe trommel gevuld. Ik hoopte dat de blonde man een groot geheim had, misschien een onmogelijke liefde, waaraan hij elke avond voor hij zelf naar boven ging heel even dacht. Misschien kwamen er dan flarden Sky-radio in hem op, zo van: I’ve been alone with you inside my mind. And in my dreams I’ve kissed your lips, a thousand times…’ 

Het rolluik van de garage ging open. Ik startte de motor om de Skoda naar binnen te rijden en bedacht dat ik maar te gast was in het leven van de blonde man. Dat ik me te gedragen had. De radio sloeg aan met Pat Benetars Love is a Battlefield.  
Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Everybody loves the sunshine

Iedereen sliep nog toen ik de trap afdaalde. Op mijn tenen liep ik naar de keuken, waar ik het koffieapparaat en de oven aanzette; deeg voor scones begon te maken. Ik waste fruit, maakte aardbeien schoon en schepte zure room in het mooie schaaltje dat van mijn oudtante geweest is. De eierwekker was ik drie seconden voor: terwijl ik met mijn linkerhand de laatste sinaasappels perste hield ik met rechts de eieren onder de koude kraan.

Toen de tafel gedekt was en de kaarsen aangestoken, waren de scones klaar. Het was handig om een tijdje in de horeca gewerkt te hebben. De bodem van mijn bordje dampende scones raakte de tafel iets te hard, waardoor Otis de Hond gapend uit zijn mand kwam.

‘Hé’, zei ik. ‘Dag jongen. Ga je mee naar buiten?’

Ik deed de voordeur open en samen staarden we naar het aquarium dat onze straat geworden was.

‘Ga dan’, zei ik.

Otis de Hond ging – net buiten het bereik van de opspattende regen – zitten.

‘Ook niet even piesen?’

Het was duidelijk dat ik het goede voorbeeld zou moeten geven. Met een zucht stapte ik door de waterval, maar toen ik na een aantal passen omkeek, was ik de enige op straat. Otis zat zelfs niet meer in de gang. Ik veegde mijn drijfnatte haar uit mijn gezicht en liep terug naar binnen. In mijn hoofd had iemand D’Angelo’s versie van Everybody Loves the Sunshine opgezet, en terwijl ik de volgezogen Volkskrant van de mat scheurde, begon ik ook nog mee te zingen. Misschien was ik zo langzamerhand wel een rare man aan het worden. Het was de schuld van al dat schrijven.

Met de krant en de kadootjes veilig en droog opgestapeld naast Birre’s bord, was het tijd geworden om naar boven te gaan. Achter de deur van de slaapkamer bereidden Otis de Hond en ik ons voor. ‘Je haar’, zei ik tegen hem. ‘Je ziet er niet uit.’

Otis probeerde me een poot te geven.

‘Weet je wat? Laat maar. Een, twee, drie!’

Ik gooide de deur open en zong Lang zal je leven, terwijl Otis uit alle macht Birres voeten likte. Bij hiep hiep hoera! begon Nadim te huilen, en viel mijn oog op de lekkage naast het bed, die nu duidelijk erger geworden was.

‘In de gloria’, zei ik. ‘En sorry, van het weer.’

‘Als we maar wél naar de dierentuin gaan’, zei Birre.

Ik dacht aan samen door de zeikende regen langs de lege hokken lopen. Aan modderstroompjes met daarop dobberende apenkak; een jengelende Nadim, die na twee ondertanden nu ook een joekel van een boventand aan het kweken was.

‘Niks liever’, zei ik, en ontdekte dat het waar was. ‘Kom je een ontbijtje eten?’

 

 

 

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In academia

De broer van Birre – die nu ook mijn broer is – vroeg me zijn scriptie te lezen. Omdat Pim na jarenlang experimenteren geleerd heeft dat dingen op het laatste moment doen toch het beste werkt, kreeg ik weinig tijd om zijn thesis door te lichten. Ik zeg thesis, omdat de jeugd van tegenwoordig haar scriptie in het Engels schrijven moet, wat ik niet onlogisch vind, maar wel wonderlijk. In de tijd dat ik afstudeerde hadden mijn medestudenten al moeite genoeg met correct Nederlands schrijven. 

Ikzelf had natuurlijk nooit moeite met Nederlands. Het was meer dat het academisch jargon me paste als een paardenharen onderbroek in een hittegolf. Ik herinner me de gesprekken met Theo Hoitink, mijn scriptiebegeleider. Theo had al lang gezien dat ik geen wetenschapper zou worden, en was bereid me met een zesje door te laten, maar hij vond wel dat ik er iets van leren moest.

‘Schrijf jij toevallig?’ vroeg hij. Een glimlach bevrijdde zich uit zijn rommelige ringbaardje. ‘Ik bedoel: verhalen, proza?’

Ik dacht aan de tweede roman die ik niet afgemaakt had, schimmelend ergens in het achteruithollende geheugen van mijn tweedehands Toshiba.

‘Ik ben bezig met een roman’, zei ik. ‘Het is een verhaal over mensen die uit de lucht komen vallen. Zomaar opeens, op een dag, beginnen er mensen uit de lucht te vallen, en daarna gebeurt het zo vaak dat niemand er meer van opkijkt. Het wordt alleen wel steeds duurder om de motorkap en het dak van je auto te verzekeren…’

Theo’s grijns werd breder. Hij zakte nog verder onderuit in zijn stoel en legde zijn handen op de bolling van zijn buik. Ik staarde naar de vele psychedelische patronen van zijn grofgebreide trui en ratelde aan één stuk door tot ik bij het einde van mijn boek kwam, waarover ik toe moest geven dat het er nog niet helemaal was. Mijn begeleider keek op de klok boven de deur. Het was drie munten voor iets.

‘Nog even over je scriptie’, zei hij. ‘Daar moet je geen roman van maken. Je onderwerp en onderzoek zijn oké, maar schrijf het nou eens netjes op.’  

In de maanden die volgden zou ik mijn taal steeds verder in het academisch keurslijf dwingen, tot ik uiteindelijk iets had afgeleverd wat door de beugel kon, en wat voor mijn eigen gevoel volkomen onleesbaar was.

Nu, dertien jaar later, weet ik hoe dat komt. Academici zijn gedeformeerd: ze kunnen de dingen niet meer gewoon opschrijven. Wil je begrijpen wat zo’n zin betekent, dan moet je eerst woord voor woord hun code kraken, waarna er in je hoofd weer Nederlands van te maken is. Waarom toch? Zijn de heren professoren bang (ik voel een kleine Wilders opkomen) ontmaskerd te worden als het volk ze volgen kan? 

Een tweede reden waarom academische taal zo hermetisch is, ligt volgens mij in het gebrek aan narratief. Ik denk dat (aspirant)wetenschappers een verhaallijn schuwen, omdat dat kinderachtig zou zijn. Het grappige is dat als ze hun onderzoek live moeten uitleggen in de collegezaal, of aan een kennis op een feestje, ze onmiddellijk gebruikmaken van een narratief om er zeker van te zijn dat ze te volgen blijven. ‘Oké, dus dat neuronale netwerk moet je zien als een kratje met allemaal flesjes erin. Als je er ééntje uit haalt dan… Wil jij nog bier?’ 

Ik staarde naar de eerste bladzijde van mijn broeders scriptie, tot ik zelfs de letters niet meer herkende. 

‘Birre’, riep ik.

‘Ja, lief?’

‘Waarom denken mensen dat ik slim genoeg ben om dit soort dingen te lezen?’

‘Omdat je heel slim lijkt.’

Belofte maakte schuld. Zuchtend telde ik de bladzijden. Achtenveertig. Ik zou het leeswerk – net als toen ik nog studeerde – over vier dagen verdelen. Met twaalf per dag zou ik op tijd klaar zijn. Gelukkig waren de laatste vier bladzijden gereserveerd voor de literatuurlijst. Vandaag hoefde ik er dus maar acht te doen.   

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.