Vuurvliegjes

 

 

 

 

 

 

 

We waren in Italië. Het was donker. Otis de Hond liep voor ons op het pad en keek om de zoveel meter achterom. De stilte kwam door het landschap, maar ook doordat we Nadim in zijn reisbedje hadden gestopt, waar hij eindelijk in slaap gevallen was.

‘Ga maar, jongen’, zei ik tegen Otis de Hond. ‘Het is goed.’

‘Ik vraag me af waarom ze glimmen’, zei Birre. ‘Vraag jij je dat niet af? En glimmen ze altijd, of alleen maar als ze samen zijn?’

Vuurvliegjes verlichtten de struiken aan weerszijden van het pad alsof het kerstmis was. Soms besloot er eentje toch aan de andere kant van het pad te willen zitten, en dwarrelde er een vonkje voor onze neuzen langs.

‘Ik vind het geen erg sfeervol licht’, zei ik.

‘Hoezo niet? Het is toch juist fantastisch mooi?’

‘Ik bedoel dat hun lichtjes meer LED-lampjes lijken dan gloeilampjes.’

Waarom zei ik dit soort dingen? Wat voor man die met zijn vrouw en hond ging wandelen in de zwoele Marchigiaanse nacht en daarbij verrast werd door een haag van levende lichtjes, vond het nodig om over Light Emitting Diodes te beginnen? Iets, diep in de kern van mij, zat scheef, en zou ook nooit meer recht komen.

Birre pakte mijn arm. ‘Ik vind je lief.’

‘Hoezo dat nou weer?’

‘Omdat je van die dingen zegt terwijl ik eigenlijk wel weet dat je de vuurvliegjes ook heel mooi vindt, net als ik, en dat je hartje ook opzwelt van geluk als je ze ziet. Omdat het toch voelt alsof ze daar speciaal voor ons aan het gloeien zijn.’

Ik dacht eraan dat mensen samenleven met het beeld dat ze van de ander hebben; zo’n beeld is een verhaal dat iemand zichzelf vertelt, dat groeit – verdiept – naarmate de jaren verstrijken. Birres verhaal over mij was bij verre te verkiezen boven het beeld dat ik van mezelf had. En misschien, als ze het heel goed vertelde, zou ik er met het verstrijken van de jaren zelf in gaan geloven.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Een wit konijn

 

 

 

 

 

 

 

Met deze blog zwaai ik af als blogger in residence. Ik vond het heel feestelijk. Ik voelde me vaak als een schilder die naar buiten gaat en schetsjes maakt van wat hij tegen het lijf loopt. Hup, een paar lijnen, een beetje kleur, klaar, volgende. Zo ging het ook met die stukjes. Ideetje, paar zinnen, beetje uitwerken, klaar. Heerlijk.

Nu terug naar de roman in wording. Dat is andere koek. Van de voorjaarstuin naar het administratiekantoor. Laatst vroeg iemand mij waarom schrijvers door de bank genomen zo lelijk zijn. Nou ja, dat is dus omdat ze de hele dag in dat muffe kantoor zitten. En maar tikken. En maar lezen. En maar nadenken. Daar word je niet mooier van. Er zijn uitzonderingen, dat wel, zoals Heleen van Royen. En Maartje ‘t Hart natuurlijk.

Ik draag het stokje over aan Gilles van der Loo. We zijn min of meer gelijktijdig literair ontmaagd, eerst door Van Oorschot, toen door de recensenten en vervolgens door lezers uit alle windstreken. Drievuldig ontmaagd: onze literaire openingen gloeien er nog van na.

Lotgenoten dus maar toch hebben we elkaar pas een paar weken geleden ontmoet, op een terras in Amsterdam. Gilles had een wit konijn bij zich dat Geert heette. Naar Geert van Oorschot? Ja, zei hij, ruik maar. Ik snuffelde en inderdaad: het dier rook naar sigaren. Maf.

Ik moest meteen denken aan Het tuurtouw van Jeroen Brouwers, waarin hij Geert van Oorschot herdenkt. Hij herinnert zich daarin dat hij als jongeling zo goed wilde schrijven dat zijn boeken ooit bij Van Oorschot zouden verschijnen. Kijk, dacht ik, dat is Gilles en mij toch maar mooi gelukt. Ik kneep eens tegen de zon, nam een bitterbal en toen een slok koud bier. Soms is het leven angstaanjagend prettig.

Hij leek ook wel een beetje op de fameuze uitgever, dat konijn van Gilles. Ik vroeg hem waarom hij het dier naar Van Oorschot had vernoemd, maar dat wist hij niet. Het was een inval. En hoe kan een konijn naar sigaren ruiken? Nu keek Gilles me aan alsof ik simpel was. Omdat het sigaren rookt natuurlijk.

Nou moe!

Heeft u Hier sneeuwt het nooit al gelezen? Nee? Nou, dat moet u dan als de donder maar eens doen.

Ik wens u een onvergetelijke zomer.

Leve de Kunst!

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Kerkgang

 

 

 

 

 

 Philip Larkin (1922 – 1985)

Zo nu en dan loop ik vanaf het huis de heuvel op om over het kerkhof te dwalen. Altijd goed voor het humeur. Praktisch ook, zo’n kerkhof naast de deur. Als ik in dit huis sterf hoeven ze mijn lichaam slechts in een stevige kruiwagen te leggen, een voetbalveldlengte naar boven te rijden, en in een graf te kieperen. Klaar was Sander.

Kumla Kyrka. Kumlaa Sjuurkaa. Soms is het kerkje open en als ik zeker weet dat er niets gaande is ga ik naar binnen. De deur valt met een plof dicht. Loopmatten, banken, steen. Stapels met psalmboeken. Bosjes bloemen, gesneden voor de zondag, verwelkt nu.

Once I am sure there’s nothing going on
I step inside, letting the door thud shut.
Another church: matting, seats, and stone,
And little books; sprawlings of flowers, cut
For Sunday, brownish now.

Ik beklim het kansel, lees een paar grootgeletterde verzen, en declameer ‘Hier eindigt’ veel luider dan ik bedoelde. De echo’s grinniken even.

Mounting the lectern, I peruse a few
Hectoring large-scale verses, and pronounce
‘Here endeth’ much more loudly than I’d meant.
The echoes snigger briefly.

Hoelang houden kerken nog stand? Zullen mijn kinderen ooit begrijpen wat ik begrijp zonder dat ik ze dat kan uitleggen – hooguit door ze mee te nemen? En als dat lukt, zal hun begrip dan deze gebouwen redden? Misschien, misschien niet. Ik kan me deze kerk gemakkelijk voorstellen als een vorm die met de week vervaagt, de bedoeling steeds onduidelijker.

A shape less recognisable each week,
A purpose more obscure.

Wie zal de laatste zijn die hier nog komt omdat het een kerk is? Een architectuurliefhebber? Een of andere liefhebber van kerstfeestkitsch? Of toch iemand zoals ik die, in het besef dat het geestelijk specie is verkruimeld, toch zoekt naar deze kruisvormige plattegrond, omdat het zo lang en kalm bijeenhield wat sindsdien slechts los wordt aangetroffen – huwelijk, en geboorte, en dood, en gedachten daarover -, waar dit omhulsel voor is gebouwd?

Or will he be my representative,
Bored, uninformed, knowing the ghostly silt
Dispersed, yet tending to this cross of ground
Through suburb scrub because it held unspilt
So long and equably what since is found
Only in separation – marriage, and birth,
And death, and thoughts of these – for which was built
This special shell?
 
Kumla Kyrka: ik geloof in geen enkele god, maar ben hier op mijn gemak. Een ernstig huis op ernstige grond, dat is het, waar in verschaalde lucht alles wat onontkoombaar is samenkomt, herkend wordt en als lot getooid. En dat kan in elk geval nooit verloren gaan, want er zal altijd iemand zijn die zichzelf verrast met een verlangen naar ernst, en daarmee naar deze plek dwaalt, die zich goed leent, heeft hij wel eens gehoord, om wijsheid te vergaren, al was het maar omdat er zoveel doden liggen.

A serious house on serious earth it is,
In whose blent air all our compulsions meet,
Are recognized, and robed as destinies.
And that much never can be obsolete,
Since someone will forever be surprising
A hunger in himself to be more serious,
And gravitating with it to this ground,
Which, he once heard, was proper to grow wise in,
If only that so many dead lie round.

Henk van den Idsert

 

 

 

 

 

 

 

Waarom is dit toch zo weergaloos mooi? Ik heb die vraag vaak gesteld, over gedichten, muziek, theater enzovoort, zonder ooit een bevredigend antwoord te vinden. Je vliegt al snel uit de bocht met te lange zinnen die de schoonheid beschrijven maar niet verklaren. Ze blijft raadselachtig: evident maar onverklaarbaar.

Dat maakt het ook lastig om over schoonheid te praten. Ik heb al ik weet niet hoe vaak mijn kop gestoten omdat ik iemand een muziekstuk, boek of film onder de aandacht bracht, in de heilige overtuiging dat mijn oordeel meteen gedeeld zou worden. Niet dus: krankzinnig genoeg bleken geregeld zelfs mijn beste vrienden een andere mening toegedaan. En dat liet zich niet corrigeren, al praatte ik als Brugman.

Ik ervaar schoonheid dus ongeveer zoals gelovige mensen hun god. Ze is direct herkenbaar maar tallozen zien haar niet. Ze is troostrijk maar droogt lang niet ieders tranen. En ondanks het evidente tegendeel blijf ik koppig volhouden dat ze universeel is. Het ongelukkige gevolg is dat ik mensen die niet met stomheid worden geslagen bij het zien van Goya’s portret van de Hertogin van Chinchón (die in het Uffizi), het beluisteren van Dylan’s Simple twist of fate of het lezen van Pessoa’s Wanneer de lente komt, beschouw als stakkers die zo snel mogelijk tot inkeer moeten worden gebracht.

De hierboven afgebeelde aquarel is van de Bergense schilder en beeldhouwer Henk van den Idsert (1921 – 1993). Van den Idsert is wat mij betreft een van de grootste Nederlandse kunstenaars van de tweede helft van de vorige eeuw, maar bekend is hij niet, misschien omdat de publieke aandacht uitging naar abstract expressionisme, Cobra, Pop Art, Op Art, conceptuele kunst, performances, mediakunst en nog zo wat.

Idsert – zo ondertekende hij zijn werk – was van een ander slag. Hij was een lyrisch kunstenaar – iemand van de schoonheid, intuïtief en emotioneel. Bij hem geen konsepten of eksperimenten maar een verbluffende ambachtelijke beheersing. Kleur, vorm, compositie: het is altijd trefzeker. Ik stel me voor dat hij zich, in de zekerheid van zijn vakmanschap, kon veroorloven elk werk te beginnen zonder te weten waar het hem zou brengen. Zijn vakmanschap gaf hem ruimte: je ziet dat bij veel grote kunstenaars.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat uiteindelijk de aandacht trekt is de emotionele lading van het werk, zoals in dit zelfportret. Eerst zie je de trefzekerheid van kleur, vorm en compositie – prachtig, die trui en sjaal, en daarachter dat bijna Mondriaanachtige atelier -, maar je blijft ten slotte hangen bij de blik van de schilder. Wat zie we nou eigenlijk? Een man in de kracht van zijn leven, sterk, vol zelfvertrouwen. Maar we zien ook iemand die niet helemaal aanwezig is, die in gedachten verzonken is, de aandacht bij een herinnering die kennelijk iets beklemmends heeft – dat leid ik af aan de spanning op zijn gezicht, die opgetrokken wenkbrauw, de samengeknepen lippen. Wat is er aan de hand? En: hoe heeft hij zichzelf zo kunnen zien? Hoe betrap je jezelf op een moment dat je in gedachten verzonken bent en een of ander verdriet door je gezichtstrekken schemert?

Zo vergaat het me vaak bij het werk van Van den Idsert. Ik kijk ernaar, en dan nog eens, en nog eens, aangedaan, piekerend over wat er nou eigenlijk gaande is, en bevangen door iets dat zich niet laat uitleggen – dat zal dus wel schoonheid zijn.

NB
Voor wie meer wil weten en zien: er is een boek over Van den Idserts werk gemaakt. Idsert. Beweging en bewogenheid (Alkmaar, 1997). Het bevat een biografische schets, een essay over zijn werk en vooral veel foto’s van dat werk, schilderijen en beeldhouwwerk, maar ook schetsjes en aanzetjes. Ik weet niet of het nog verkrijgbaar is via een gewone boekhandel, maar zag het wel tweedehands, onder meer bij boekwinkeltjes.nl.

De gemummificeerde klauw van een klein roofdier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik wilde het nog over het Augsburgse kunstkabinet hebben. In het kort: een overdadig versierd meubel met ik weet niet hoeveel kastjes, schapjes, laadjes, nisjes, hoekjes en kiertjes, dat meer dan duizend voorwerpen bevatte die halverwege de zeventiende eeuw state of the art waren op het gebied van ambacht en wetenschap.

Het kabinet speelt een rol in de roman in wording. Vandaar het veldonderzoek. Het staat in het Museum Gustavianum in Uppsala, in een schemerige sprookjeszaal waar alleen de voorwerpen in de vitrines zijn verlicht: een electromagneet, een camera obscura en een circulatiefontein; kaarten, plattegronden en anatomische platen; op sterk water gezette salamanders, wolvenembryo’s en menselijke foetussen; kistjes met opgespelde vlinders; opgezette vossen, fazanten, kaketoes en marters. Ook de voorwerpen uit het kabinet zijn in vitrines tentoongesteld: een loden kikker, gegoten naar de natuur; het beeldje van een naakte man, in contrapposto; een vogelkooi met twee vogels van was, veren en hout; een koperen ring met episoden uit de evangeliën; een zakfles van leer en zijde met rood-op-rood borduursel; de gemummificeerde klauw van een klein roofdier; het gedroogde jong van een Nijlkrokodil; fophandschoenen van hertenleer; een bevallingsriem van mensenhuid.

In het midden van de zaal prijkt het kabinet zelf, als een oude koning, vermoeid maar nog altijd indrukwekkend. Het is een vrijstaande kast waarvan de laden en deurtjes zijn versierd met patronen van verschillende soorten hout, guirlandes en miniatuurschilderingen. De bekroning is een ingewikkeld bouwwerk van schelpen, koraal en mineralen dat een schuimende zee suggereert want er rijst een zilveren Neptunus uit op die op zijn beurt een vaartuig torst, gemaakt van een met zilverbeslag versierde Seychellennoot en een uit roze koraal vervaardigd zeil, bestuurd door de schone Venus.

In de roman dient het kabinet als metafoor – niet al te ernstig: in een gesprek waarin doorgedronken wordt – van de mens. Stukje bij beetje wordt dat opgebouwd. De laatjes, nissen, holtes en ruimten van het kabinet staan voor de kwabben, schorsen, lobben en ventrikels van onze hersenen. De ogenschijnlijk chaotische verzameling voorwerpen die het kabinet bevat staat voor de al net zo zonderlinge verzameling van mentale voorwerpen die de hersenen bevatten: herinneringen, feiten, namen, liefdes, plattegronden, verdriet, inzichten, fantasieën, plannen, frustraties, ontroering, schaamtes, geheimen.

Het is een vruchtbare metafoor. Steeds valt me weer iets nieuws in. Ook dit keer. Als ik eindelijk, via omwegen, dwalend van vitrine naar vitrine, bij het kabinet sta, dringt tot me door dat de buitenkant door de overdadige, pronkzuchtige decoratie nauwelijks aanknopingspunten biedt voor wat het bevat. Het is zowel archief als rommelzolder. De systematiek is die van een labyrint: een orde die dwingt tot dwalen.

Zo is het toch ook met ons, lijkt me: de hersenen zowel opslagplaats als vergeteloord, het geheugen een labyrintische orde, ons innerlijk leven nauwelijks zichtbaar – behendig verschanst achter acteerwerk, schone schijn en bekkentrekkerij.

Toscane

 

 

 

 

 

 

 

Weer in Italië. Toscane dit keer. Het huis ligt tussen beboste heuvels en hellingen met olijfbomen en wijngaarden. In de tuin groeien kersen, peren, pruimen, abrikozen, druiven en vijgen. Naast een struik salie staat een perk met rozemarijn. Her en der liggen moestuintjes met tomaten, courgettes, bonen, snijbiet, peultjes, selderij en artisjokken. Ik loop de hele tijd al die luchtjes op te snuiven.

Halverwege mijn verblijf drentel ik rond het middaguur het weggetje af, op zoek naar verlossing van een kater die het resultaat is van een uitbundig avondje – gloeiend gas in de schedel, een zure binnenzee die rond de ingewanden klotst. De berm staat vol met klaprozen, margrieten en wilde venkel. Ik ga links een helling met olijfbomen op en loop over de rode aarde. Hitte. Krekels natuurlijk. Zo nu en dan komen er kleine straaljagerformaties met gierzwaluwen over. Ten slotte kom ik op een punt dat uitzicht biedt. Rondom deinen de heuvels. Bossen, olijfbomen, wijngaarden, een boerenhoeve met cipressen. In de verte worden de heuvelrijen blauwig. Boven dat alles een wolkenloze hemel.

Het is de schoonheid van een jonge vrouw uit een oud geslacht. En zo behandelt ze me ook. Ze laat zich zonder gêne bewonderen maar gunt mij niet meer dan een vluchtige blik. Haar oordeel is loepzuiver: een bleke man, zweet op bovenlip en voorhoofd en bij vlagen misselijk, maar desondanks idioot gelukkig – dankzij haar.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Femke Lucia
    Femke Lucia

    Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.