Waarin Kandinsky, Van Ostaijen, James Salter en James Bond een gelijke rol spelen

All that is van James Salter is een Amerikaanse roman met betrekkelijk weinig plot. We volgen het leven van Philip Bowman. Amerika, na de Tweede Wereldoorlog, in de oorlog bij de marine, na de oorlog studeren, huwelijk, baan bij een uitgeverij, echtscheiding, ontmoetingen met mensen, seks; een leven. Waar in de aanvang een zekere rusteloosheid zich van de lezer eigen maakt – waarom moeten we dit lezen – groeit gaandeweg door Salters stijl  en oog voor detail de fascinatie voor wat hier gebeurt. Heel weinig: een niet bijzonder leven. In dat niet bijzondere leven krijgen bijfiguren een bijna gelijkwaardige rol toebedeeld als de hoofdfiguur, hiërarchie lijkt op te lossen. Ik moest denken aan de essays die Paul van Ostaijen over beeldende kunst schreef en waarin hij de lezer leert naar Kandinsky te kijken als naar een van de eerste schilders die hiërarchie uit zijn schilderijen weert: alle elementen zijn van hetzelfde belang.  Op zeker moment beschrijft Salter een episode uit het leven van een collega van Bowman, en dan nog wel dat zijn vrouw en aangenomen zoon een treinreis maken, en dat die treinreis plezierig beschreven wordt, de zon schijnt, de avond valt,  en onverwacht slecht eindigt: brand in de trein, ze stikken voordat er hulp komt. De tragiek van deze bijfiguren plaatst ze op een gelijk niveau als de weinig enerverende belevenissen van de hoofdfiguur. Een truc van narratieve gelijkwaardigheid die kracht geeft aan de claim van de titel: All that is. Misschien te vertalen als Alles wat er is, of Al het zijnde?

Mijn waardering voor dit soort boeken groeit en staat in samenhang met de merkwaardige afwijking plotgestuurde films die ik heel vaak heb gezien, steeds weer te zien, maar met kennis van de plot nu naast de actie te kijken en in de hoeken van het beeldscherm naar betekenis te gaan zoeken. En de film voortdurend stil te zetten wanneer heel toevallige passanten in beeld komen. Niet eens bijrolspelers, maar figuranten, die in hun korte aanwezigheid door het overbekend zijn van het verhaal steeds meer betekenis krijgen. In de James Bondfilm Moonraker uit 1979 zit zo’n figuur. Roger Moore loopt in Rio de Janeiro door een carnavalsoptocht. Daar ergens naast, de man met het witte t-shirt met rode band. Hij is een seconde of drie in beeld, maar hij is een slecht acteur: hij is zichzelf gebleven en je ziet dus opeens een mens, in een verhaal.

All that is lijkt mij van het zelfde principe uitgaan. Salter speurt in de hoeken van het beeldscherm naar details, onbelangrijk voor de plot, maar deze details zijn het hele leven.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Frits Ruprecht

Ooit in mijn leven wil ik met de boot naar Curaçao varen. Het gaat me nog niet eens zozeer om de reis ernaartoe, want dan zou ik net zo goed naar Haïti kunnen varen. Het gaat me om de aankomst in Willemstad. Als na al die dagen ineens het eiland opdoemt waar ik zo vaak ben geweest, de stad in zicht komt die ik inmiddels behoorlijk goed ken en de boot vervolgens de geul in vaart richting de haven. De baai waar deze geul in uitmondt ziet er op de kaart uit als ‘een stengel met een tros bloemen’. Op dat moment, na dagen waarin er alleen maar water en lucht was, ligt Willemstad aan weerszijden van de boot. Otrabanda aan bakboord, Punda aan stuurboord.
            De vergelijking van de baai met ‘een stengel met een tros bloemen’ komt uit Mijn zuster de negerin (1935) van Cola Debrot. Op de eerste pagina van deze novelle, die zich afspeelt op Curaçao, wordt de aankomst beschreven van een schip dat uit Europa komt. Op het dek staat Fris Ruprecht. Hij keert terug naar het eiland waar hij geboren is, omdat onlangs zijn vader is overleden en hij de nalatenschap moet regelen. Door diens overlijden is hij ‘voorgoed rijk’. Misschien komt hij ook wel terug, bedenkt hij, ‘omdat ik genoeg heb van Europa waar men veel te weinig negers ziet. […] Bij een negerin wil ik leven. Ik zal haar noemen: mijn zuster de negerin. Ik haatte in Europa de bleke gezichten met hun visachtige kilheid, hun gebrek aan broederlijke en zusterlijke sympathie.’
            Qua verlangen lijkt deze Frits Ruprecht met andere woorden op David Samuels uit Alleen maar nette mensen, een boek dat trouwens eerst De intellectuele negerin heette. De uitgever van Robert Vuijsje vond die titel te controversieel.
            Nog een terzijde: ik heb mij er altijd over verbaasd hoezeer de namen Frits Ruprecht en Frits van Egters op elkaar lijken. Frits van Egters is de hoofdpersoon van een naoorlogse roman die enige bekendheid heeft verworven. Dat de namen zo op elkaar lijken zal wel toeval zijn. Over de invloed van Debrot op W.F. Hermans is het een en ander bekend maar over invloed van diezelfde op Gerard Reve heb ik nog nooit gehoord.
            Ik zou met de boot naar Curaçao willen varen om te beleven wat Debrot op die eerste pagina van Mijn zuster de negerin beschreven heeft. Om vanaf het dek, net als Frits Ruprecht, te zien hoe Willemstad steeds dichterbij komt. In het ideale geval stap ik op een intens trage boot, die er heel lang over doet, zodat ik alle tijd heb om tijdens de reis Debrots zevendelige en meer dan 2000 pagina’s tellende Verzameld werk te lezen. En dan daarna ook nog de tweedelige en 1000 pagina’s tellende biografie, geschreven door Jaap Oversteegen, voor Voskuil-lezers beter bekend als Paul Dehoes. Als ik dan na weken op Curaçao aankom, volledig doordrenkt met Debrot-kennis, rijd ik net als Frits helemaal naar de andere kant van het eiland, naar landhuis Ascencion, dat model heeft gestaan voor het landhuis dat beschreven wordt in Mijn zuster de negerin. Het landhuis waar Frits zijn zuster vindt.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Bees and trees: the sound of money’*

Iedere dinsdagochtend speel ik met een handjevol collega-auteurs trefbal in een gymzaaltje van een basisschool die achter De Wittenkade (Amsterdam-West) ligt en hoe

‘Waarop die Belg zegt: Nein, Sauerkraut.’

‘Hahaha!’

‘Hahaha! Vanwege die frites, snap je? Hahaha.’

‘Hahaha, maar hij – ’

‘Jongens… alsjeblieft… dit gaat toch geen running gag worden? Dit soort grappen vinden de lezers van Tirade echt strontvervelend.’

‘Nou, wij hebben ’t er nog even over gehad met z’n tweeën, maar jij deed vorige week wel of wij jóu onderbraken, maar wat is dat eigenlijk voor autoritaire gang van zaken? Misschien onderbrak jij óns wel? Hè? Mafkees. Zullen we jou nou eens even aftroeven met een fijn Bindervoet & Henkes citaat?’

‘Probeer maar.’

‘Nico, geef dat boek es aan… Nee, dat grote… daar. Hier: Bindervoet & Henkes… Hans Vandenburg en het Geheim van het Succes, op pagina 13 al… Humor en muziek, humor en seks, humor en literatuur, ze schijnen elkaar niet te verdragen. Alles moet ernst uitstralen, diepe diepe ernst. Anders is het niet serieus. En kan het niet serieus worden genomen. Logisch toch? Humor loopt ernstig gevaar flauw gevonden te worden. Terwijl integendeel ernst, en het sentiment dat ervoor doorgaat, op de lachspieren zou moeten werken. En humor – echte humor – altijd gerechtvaardigd wordt door de ernst van de onderliggende situatie. Einde citaat. En nou veel succes met je stukje. We zijn één en al oor.’

‘Ik streep ’t gewoon allemaal door, eikels.’

[Wederom opnieuw. En… actie!]

Iedere dinsdagochtend speel ik met een handjevol collega-auteurs trefbal in een gymzaaltje van een basisschool die achter De Wittenkade (Amsterdam-West) ligt en hoewel het er tijdens de partijtjes meestal ruw en fanatiek aan toegaat, zitten we na afloop altijd gemoedelijk aan campingtafeltjes en schenken elkaar koffie en thee uit thermoskannen en praten uren over ‘het vak’ en ‘de branche’. Afgelopen dinsdag kwamen we opeens te spreken over de boeken van Michael Pollan en over een aantal recente documentaires over voedsel en ecologie en één van mijn collega’s raadde mij toen aan naar More than honey te gaan. Mijn bevindingen:

Film: More than honey (2013).more than honey

Genre: natuurdocumentaire (niet bedoeld als eufemisme…).

Regie: Markus Imhoof.

Verhaal/kwestie: gedomesticeerde bijenvolken sterven uit, dat is al jaren aan de gang en de oorzaken daarvoor blijken zich te laten scharen onder deze ‘gemene’ deler: de mens en zijn economische aspiraties. De hoop is gevestigd op de genen van wilde bijen en killer bees en, wat mij betreft, ook een beetje op een correctieve ineenstorting van de beschaving.

Stijl: fraaie natuuropnamen (inclusief honinggetinte filmbeelden in kasten en raten), talking heads (imkers, onderzoekers, handelaren), beelden van bedrijfsbezoeken – dat alles bij elkaar gehouden door een wat gezapige voice-over.

Curieus: een bijenkoningin laat zich tijdens de zogenaamde bruidsvlucht door meerdere mannetjes (darren) bevruchten… bij de ejaculatie verliezen de mannetjes hun onderlijf en vallen dood uit de lucht… Kan dat zomaar? Is de dierenbescherming hiervan op de hoogte? Moeten er geen Blijf Van Mijn Bij Huizen komen? Handen af van onze darren!

Eindoordeel: de genuanceerde agenda van Imhoof bevalt me wel, maar intellectueel/journalistiek gezien is zijn film weinig meer dan een voetnoot bij panoramische, meer activistische films als We Feed the World (2005) en Our daily bread (2005) (sommige beelden, het mechanische leegschudden van amandelbomen met een soort bulldozertjes bijvoorbeeld, ken je ook al uit die vroegere documentaires). Compositie en montage zijn wat ongericht waardoor de film voor je weer thuis bent al uit je geheugen stuift. Twee met peilzenders uitgeruste verkennerbijtjes (2/5).

Tiradeperfect vision.

Pé Es: als je er niet bij was, afgelopen vrijdag in Perdu, wil je natuurlijk weten hoe de avond over de Filosofische Roman was? Vrolijk, gezellig en erg interessant. We hebben – als ik het goed samenvat – meteen even afgekaart dat de FR de komende jaren de NED-LIT gaat domineren. Hoor jij toevallig net bij het handjevol mensen dat de avond heeft gemist? No sweat. Grote kans dat die over twintig jaar weer een vervolg krijgt. Complimenten voor Perdu, complimenten voor Mathijs Gomperts.

Volgende week: het stukje dat ik eigenlijk voor deze week in gedachten had.

*De titel van deze blogpost is een uitspraak van een sarcastische ‘bijenmakelaar’ die met zijn kasten en volken door de Verenigde Staten reist, van boomgaard naar boomgaard, en die zowel dader als slachtoffer is van de schaalvergroting in de landbouw.

 Soundtrack: Zet je kleine zorgen maar opzij.

Clubje Nederland

We hebben een clubje opgericht… en je mag erbij: de Hannah Arendt Leesclub. Vanaf september komt een nog onbekend ‘wij’ elke vier maanden bijeen in de Kleine Entrée van debatcentrum Felix Meritis. Omdat het werk van Arendt het verdient om grondig te worden gelezen; omdat lezen meer is dan stilzitten; omdat denken voor de Joods-Duitse filosofe niet alleen een aangelegenheid was voor binnenshuis, maar vooral ook voor in de publieke ruimte.

Een Hannah Arendt-clubje heeft wel iets vreemds: Arendt hoorde liever nergens bij en weigerde zichzelf filosoof te noemen. Maar het verwerpen van zo’n titel is natuurlijk alleen interessant wanneer je wel degelijk bij een intellectuele elite hoort. Toch werd Arendt ook verketterd en buitengesloten. Na de publicatie van haar verslagen van het Eichmann proces, dat ze in 1961 in Jeruzalem bijwoonde (later gebundeld als Eichmann in Jeruzalem, de banaliteit van het kwaad), joeg ze iedereen tegen zich in het harnas, waaronder vrienden en ‘eigen volk’. De controverse rond haar stukken in The New Yorker ontstond vooral omdat Arendt de Joodse Raden verantwoordelijk hield voor hun administratieve en organisatorische hulp aan de nazis. Ze betwijfelt of het slachtoffertal van WOII wel zo hoog was geweest, als de Joodse Raden niet hadden meegeholpen in het aanwijzen en rapporteren van Joden.

Het goede clubje bleek ook deel uit te maken van het slechte clubje en toen vertroebelde alles. Hoewel? Ik weet nog dat ik Primo Levi’s Is dit een mens las en eigenlijk veel meer van het kwaad begreep dan ooit tevoren: het afgebakende, satanistische kwaad dat ik tot dan toe kende van de geschiedenislessen op school en van de good guy/bad guy dichotomie in films en sprookjes, wankelde en viel. Maar niet elke vorm van verwarring is negatief. Ik begreep het kwaad beter omdat het juist nóg onbegrijpelijker en complexer bleek te zijn. Daarmee werd het menselijker en die nabijheid is eng, maar ook bevredigend: dat wij allen vatbaar blijken te zijn voor een bepaalde mate van kwaad – groot of klein – geeft ook een gevoel van verantwoordelijkheid en controle. Als ik had kunnen meelopen of collaboreren, had ik ook halt kunnen houden of niet kunnen collaboreren. Het kwaad is geen onvermijdelijke, wetmatige neergang, maar een uit radartjes gewoven tapijt van gruwel: je kunt niet het hele tapijt ontmantelen, maar je kunt wel de kleur en samenstelling veranderen.

Nederland wilde afgelopen week krampachtig graag een clubje zijn. We vormden een ongenuanceerd gezellig oranje kleedje op de vrijmarkt, staken alle neuzen op het terras dezelfde kant uit, ogen dichtgeknepen tegen de zon. 

Mogen Somaliërs, Serviërs en Afghanen bij dat clubje horen? Mogen zij ook hún leed herdenken, of begrijpen ze niets van wat ‘ons volk’ heeft meegemaakt? Vragen die (in de krant) werden gesteld. En gelukkig staat vragen vrij. Zo vraag ik me af of de oorlogsverhalen van anderen ons niet vooral confronteren met de toevalligheid van onze eigen geschiedenisbeleving: hoe erg en gruwelijk alles ook was, die gruwelijkheid wordt vooral gevoeld door wie het verhaal goed kent – zoals wij ook het leed van Afghanen nauwelijks voelen. De context en vorm waarin geschiedenis is gegoten, bepalen de impact van de feiten. We hebben geen objectieve gruwel-meter die al het kwaad in de wereld categoriseert. We hebben alleen verhalen die zich niet vanzelf vertellen. Dat de geschiedenis zich niet opdringt zonder bemiddeling, zoals honger en dorst om aandacht schreeuwen, maakt het niet minder belangrijk. Integendeel. Het verhaal is juist van waarde omdat wij er keer op keer voor kiezen het te vertellen en ons keer op keer afvragen welke elementen we toevoegen of weglaten.

Het is wel noodzakelijk om te letten op wat we weglaten of niet benoemen. Teveel verhalen worden eenduidig verteld, omdat overzichtelijkheid voorop staat. Ik vraag me af of overzicht echt leerzamer is. Een beetje mens erkent zijn eigen heterogeniteit, zijn eigen gekkigheden en conflicterende daden en motieven. Het versimpelde verhaal vervreemdt ons onterecht van het verhaal dat in haar complexiteit en veelzijdigheid juist heel nabij kan zijn.

Zeker wanneer we zo vrezen voor veelzijdig en anders, dat we krampachtig eenheid pretenderen. Zo zagen we afgelopen week hoe de koning wilde bewijzen dat hij als iedereen is   – heel normaal (met uitroeptekens!!!! en HOOFDLETTERS in een sms) en menselijk (hij stapt spontaan de wal op!). Zie mij niet als cynisch: ik geloof in verbondenheid en ‘samen’, maar wel bij gratie van verschil. Want schermen met gelijkheid is vaak verdoezeling van verscheidenheid die je maar beter kunt omarmen.

BIb0DljCAAAiloWWanneer het !!NORMAAL!! wordt dat Tommy Wieringa met zijn New York Review of Books tote bag verdacht is omdat hij afwijkend gedrag vertoont (niet jubelt bij het zien van Wilders?), of wanneer Joanna en Hans Maessen worden opgepakt omdat zij afwijkende dingen roepen, dan vrees ik dat niet alleen Hannah Arendt weer ongelooflijk actueel is, maar ook het herbezinnen op vrijheid – een goed dat niet gekaapt mag worden onder het mom van ‘veiligheid’. 

 

Ach, zolang twee overzichtelijke stilte-minuten nog tot dagen van vragen (in de krant, binnenshuis en elders) leiden, zijn wij een prima clubje Nederland. 

 

P.S. Wie even ergens bij wil horen: opgeven kan via leesclubhannaharendt@gmail.com

Zon

Verkleed als zonnegod zingt Ramses Shaffy een reikhalzende Liesbeth List toe: ‘Maar soms ben ik als kokend lood / Ik ben het leven en de dood’. De zon is in het diepst van zijn aard een gewelddadig hemellichaam. Al in de Metamorphoses van Ovidius treedt de zon op die manier naar voren wanneer hij zijn zoon Phaëton toestaat de zonnewagen te besturen, terwijl hij juist heeft uitgelegd hoe riskant dat is. Zijn zoon wordt door Jupiter neergehaald met een enkele bliksemschicht.

Bij beschrijvingen van het zonlicht sluipt er regelmatig een spoor van agressie in, net zoals dat gebeurt bij liefde (miles amoris) of bij ongeveer alles in de Bijbelboeken. Zo ook in het geval van Louis-Ferdinand Céline, die in Reis naar het eind van de nacht (1952) het volgende optekent: ‘De zonsondergang in deze Afrikaanse hel bleek iets gewelddadigs te zijn. ’t Was altijd raak, je moest er wel naar kijken. Elke keer tragisch, net een enorme zonslachting.’ In het origineel staat d’énormes assassinats du soleil. ‘Een ontzaglijke kitsch. ’t Was jammer genoeg wel wat veel voor iemand alleen om van te genieten.’ Céline geeft toe dat wat hij schetst een sleets beeld is geworden, niettemin hanteert hij zelf kordaat de guillotine. ‘Een uur lang stond de hemel te pronken, van het ene end tot het andere volgespoten met een krankzinnig rood (…) En dat was dan het eind.’

Drie decennia eerder beschrijft Isaak Babel in het begin van De rode ruiterij (1923) op een pompeuze manier de omgeving. Vanaf het eerste woord is het verhaal doordrenkt van bloeddorst: ‘Purperen papavervelden bloeien om ons heen, de middagwind speelt in de vergelende rogge, maagdelijke boekweit verrijst aan de horizon als de muur van een verafgelegen klooster.’ Op naar het onbarmhartige district van Novograd… ‘Het stille Volhynië wendt zich van ons af, Volhynië trekt zich terug in een parelachtige nevel van berkenbosjes, het kruipt weg tussen heuvels vol bloemen en raakt met zijn verzwakte armen verstrikt in de hopstruiken. Een oranje zon rolt langs de hemel als een afgeslagen hoofd, zacht licht gloeit op in de kloven van de wolken, de vaandels van de zonsondergang wapperen boven ons hoofd.’

Of Céline met zijn ‘ontzaglijke kitsch’ nu bewust doelt op Babels beschrijving, daar wil ik af wezen.* De beelden die beiden gebruiken liggen er dicht bij elkaar. En het verschrikkelijk mooie weer van vandaag doet vermoeden dat de heren schrijvers wel gelijk zullen hebben wanneer ze zon afschilderen als een misdadige koperen ploert. Shaffy verwoordt het, alle zonaanbidders ten spijt, treffend: ‘Je kunt niet houden van de zon’.

 

* Dat is niet waarschijnlijk. De Franse uitgave van De rode ruiterij verscheen later dan de Reis.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Indruk (willen) maken

En dan gaan we het nu hebben over bewijsdrang. Wie lijdt er aan? Wie heeft er geen last van? Wat zijn de consequenties? 

Een paar weken terug schreef ik hier over interviews met jezelf houden, in je hoofd. Daar wijze dingen in zeggen. We zijn een paar weken verder nu en inmiddels is het me wel duidelijk geworden dat dit gepraat tegen een fictieve gesprekspartner niets anders is dan een vorm van bewijsdrang: ik ben wel een leuk mens en dit truitje staat me te gek, ik ben geen loser als ik de hele avond op bed naar crimedocs kijk en een zak Bugles leeg eet. In de hoop dat er uiteindelijk ook iemand buiten mijn hoofd is die deze dingen gaat inzien. In de hoop dat als ik in alles de beste ben, er geen weg om mij heen zal zijn. Als ik naar de bakker ga, dan wil ik de leukste klant van de dag zijn. Als ik de kat knuffel, dan wil ik dat ze mij haar favoriete baasje vindt. Zelfs als ik zoals nu in mijn eentje op mijn kamer de berentrui die ik met koninginnedag kocht draag, doe ik dit bij wijze van manier om mijn liefde aan de wereld te tonen. Hallo, hier ben ik, de beer op mijn trui draagt een grappige sjaal, jullie mogen hem best aaien. Maar waar blijft de wereld in dit geval? Waarom overschreeuw ik mezelf?

Sylvia Plath schreef:

“Perhaps when we find ourselves wanting everything, it is because we are dangerously close to wanting nothing.” 

en ook:

“I have the choice of being constantly active and happy or introspectively passive and sad. Or I can go mad by ricocheting in between.” 

spjournals

Als je The Unabridged Journals of Sylvia Plath leest, valt het al gauw op dat ze nogal vaak het woord ‘ricocheting’ gebruikt. Dit ricocheting in between (ik vind ‘schipperen’ een mooie vertaling) is precies wat er gebeurt in iemand met bewijsdrang: je wordt heen en weer gezogen tussen alles en niets willen en in het vacuüm dat uit deze zuigkracht ontstaat probeer je jezelf uiteen te zetten, om maar niet te imploderen. Je hebt een negatieve gedachte over jezelf, je spreekt het tegenovergestelde uit, je wordt teruggeworpen, je twijfelt, je probeert het opnieuw, je wil aardig gevonden worden maar niet egocentrisch, zelfbewust en bescheiden, maar niet iemand die op haar tenen loopt – je bent een grote zak vol goede intenties en uiteindelijk zit je alleen maar een beetje haperend naar de zon te praten. Dit is een tekortkoming. Haperend praten duidt aan dat je iets moet doen. Te beginnen bij je mond houden.

Als gevolg van dit schipperen tussen twijfel een zekerheid (“God, how I ricochet between certainties and doubts” – SP) denk ik dat een mens behoefte heeft aan absolute gedachten –  een hergeboren standpunt dat ook in het huidige filosofisch/literaire debat aan aanhangers wint. De postmodernistische opvatting dat je geen rechtstreekse confrontaties aan kunt gaan, dat er altijd enkel sprake kan zijn van een benadering, misschien doorspekt met ironie en omtrekkende bewegingen, maar niet van een kernachtige schets, lijkt me achterhaald en strookt niet met de werkelijkheid. Mensen lopen voortdurend tegen muurtjes op. Als een vrachtwagen op een kruispunt met hoge snelheid tegen een tegenliggende volvo aanknalt, is er sprake van een frontale botsing. Daar ben ik van overtuigd. Het is zo vermoeiend als je denken steeds een (oneindig) dialectisch gesprek is; een continu jezelf tegenspreken om jezelf op een hoger niveau te bevestigen — en het begint weer op nieuw. Soms heb je geen zin in weer een weer. Soms wil je wat je voelt onderstrepen, ookal staat het er slechts in stippelletters. Soms wil je resoluut en diep in slaap vallen, niet enkel een beetje dommelen. Soms moet je achter een gedachte gaan staan en die als een sneeuwschuiver voor je uitduwen om de weg vrij te maken voor mooiere dingen.  Maar waar begin je?

Dit is allemaal behoorlijk hysterisch.
Eigenlijk wil ik alleen een beetje dommelen.
Nu spreek ik mezelf tegen.
Wat een geschipper.

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.