Batman

 

 

 

 

 

 

Jona rent door de tuin in zijn Batmanpak. Het was zijn eerste grote aankoop. Voor zijn vijfde verjaardag kreeg hij geld van opa en oma en daarmee mocht hij zelf iets uitzoeken in de speelgoedwinkel. Na een uurlange rondtocht langs speelgoedauto’s, lego, spellen, puzzels, poppen, zwaarden en geweren, spoorbanen, racebanen, verkleedkleren, action heroes, knuffels, playmobil, plakplaatjes, klei, schildersdozen – we trainen ze vroeg, de toekomstige dragers van onze welvaart – viel de verrassende keuze op het Batmanpak.

Het was te groot, maar dat gaf niet. In de vakantieweek die volgde droeg hij het dagelijks. Het pak rimpelde rond zijn lijfje, ondanks de met schuimrubber opgevulde schouders en borst, de maillot rimpelde langs zijn benen. De brede gele ceintuur zakte tot op zijn heupen en soms erover, tot op zijn voeten. Omdat de kap te groot was, vielen de ooggaten tot over zijn ogen, zodat hij het masker naar boven moest vouwen om iets te kunnen zien. De bij Batman altijd zo alerte vleermuisoortjes hingen neer: ze deden denken aan de oren van een uitgeblust konijn.

Maar dat gaf dus niets. Hij droeg het pak met overtuiging en trok sprintjes in de allrum omdat die cape dan zo lekker zwierde. Soms zong er de Batmantune bij, uit volle borst, in een uitvoering van The Jam die ik hem had laten horen.

Na-na-na-na-na-na-na-na-na-na… Batman!

Nu rent hij dus door de tuin, een half jaar later. Aanleiding zijn de nieuwe sportschoenen die van het merk Batman zijn. Daarmee rent hij nog harder en zwiert die cape nog mooier. Het pak is hem nog steeds te groot maar kennelijk ziet hij voldoende om zonder het masker omhoog te vouwen zijn sprintjes te trekken. Dat zwieren van de cape probeert hij te betrappen door al rennende om te kijken maar dat lukt niet: als hij zijn hoofd draait, draait de kap niet mee. Hij blijft vervolgens staan om de kap met twee vleermuishandjes goed te draaien, maar dan is het natuurlijk te laat. Hij probeert het drie, vier keer opnieuw, en geeft dan op.

Even later zie ik dan dit: de kleine gestalte van Batman, op zijn knietjes, verdiept in een plantje of een insect. Het masker heeft hij toch maar weer omhooggevouwen.

In de Oorshop

Seedorfsyndroom

We gaan het EK dus niet winnen. Robben zal op een cruciaal ogenblik missen, zoals hij miste tegen Spanje, en zoals hij miste tegen Dortmund, en zoals hij miste tegen Chelsea. Het Seedorfsyndroom: de dwanggedachte een Glorieus Lot te belichamen. Afgelopen zaterdag strafte een zeldzaam goed gecaste Didier Drogba namens de goden de hybris af.

De vraag is: wie houdt Robben tegen? Is er nog iemand die dat durft? Van Persie? Van der Vaart? Van Bommel? Van Marwijk? Ooit werd Robben gewisseld door Advocaat en kreeg Advocaat de natie over zich heen. Ribéry heeft als laatste geprobeerd Robben te stuiten en dat kwam hem op een boete van 50.000 euro te staan, een half weeksalaris, dus dat laat je een volgende keer wel uit je hoofd. Misschien moeten we Van Hanegem opstellen, dan is er nog een kans.

Het zal vermoedelijk als volgt gaan. In de halve finale tegen Spanje – er is nog niet gescoord – gaat Robben in de 82e minuut alleen op Casillas af. Het doet hem ergens aan denken maar die knop heeft hij allang omgezet en dus heeft hij niets geleerd. De bal springt van zijn voet. Dan volgt de gebruikelijke reflex: hij laat zich vallen. Strafschop. Robben neemt de bal. Van Persie zet een stap in zijn richting maar houdt dan in. Van der Vaart maakt een vaag gebaar. Van Bommel kijkt naar Van Marwijk die naar de klok kijkt. Robben legt de bal op de stip, neemt een aanloop en schiet twee meter over.

In de 88e minuut, na balverlies van Robben, lepelt David Villa de bal listig van veertig meter over Stekelenburg.

Van Gelder: Heb je getwijfeld of je die strafschop moest nemen?
Robben: Nee, je moet doen wat je moet doen…
Van Gelder: Van Persie probeerde je tegen te houden.
Robben: Robin? Nee, die heeft veel respect voor me…
Van Gelder: De bal ging wel erg hoog over. Hoe kon dat?
Robben: Er was iets met het gras, dat voelde dus echt niet goed…
Van Gelder: En nu?
Robben: Nou gewoon, de knop omzetten…
Van Gelder: Kun je dat?
Robben: Tuurlijk, daar ben je prof voor…

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Kroontjespen

Op mijn verjaardag kreeg ik een potje inkt. Zwart. Perle noir. Andere kleuren die de firma J. Herbin (depuis 1670) kan leveren zijn onder meer diabolo menthe, rose cyclamen, vert olive en cacao du brésil. Ik had om inkt gevraagd om te kunnen schrijven met de kroontjespen die ik een tijdje geleden van mijn broer kreeg: een slanke blauwe houder met een tiental fraaie pennetjes. Hij heeft er ooit mee leren schrijven in zijn schoonschrijfschrift.

Schrijvers hechten aan hun materiaal, op het bijgelovige af. Ik heb nog ergens een handtekening van Gerard Reve, gezet met de kroontjespen. Hij heeft het ook wel eens geprobeerd met een ganzenveer. Hermans had zijn typemachines, Van der Heijden heeft zijn Mont Blanc vulpen. Computerhaters beweerden indertijd dat ze konden zien dat een tekst op de computer was geschreven: dat zou blijken uit een zekere slordigheid, een zekere gemakzucht, die werd gefaciliteerd door het digitale onding.

Ik heb zulke beweringen altijd een beetje kinderachtig gevonden. Goed schrijven is een kwestie van talent en inspanning, niet van het juiste materiaal. Picasso zou met een afwasborstel meesterwerken maken waar u en ik met een marterharen kwast van ons leven niet aan toe zouden komen.

Maar goed, oefenen dus. Met het puntje van de tong tussen mijn lippen schrijf ik de eerste regels van een van mijn favoriete gedichten van Joh. Saaymans op een A4-tje.

de kleur van haar dood
de tred van haar ziel
waar ik ooit ontstond
breekt nu gejubel los

Het valt niet mee maar na een tijdje glijdt de pen min of meer soepel over het papier. Er is een direct, wat schraperig contact, een geluid dat Tosca Hoogduin in herinnering roept, een geur van walnoten, en een suggestie van diepte die misschien te maken heeft met dat perle noir. Aan de andere kant: al na een paar regels gaat mijn schrijfhand pijn doen door de krampachtige greep. Kunst heeft baat bij een zekere mate van lijden, zullen sommigen zeggen: de pijn zet het intellect op scherp. Maar ook dat heb ik altijd een wat kinderachtig idee gevonden. Lijden levert niets op, geen scherpte, geen loutering, geen wijsheid, helemaal niets: lijden debiliseert alleen maar.

Over lijden gesproken. Wie kent Joh. Saaymans nog? Hij debuteerde als negentienjarige met het bejubelde Logaritme van de beer (1966), publiceerde vervolgens het omstreden Saffiervet (1982) en eindigde met het weggehoonde F*%&! (1991). Tussendoor was er de ook in eigen ogen niet geheel geslaagde essaybundel Over het dromen van vrouwen (1986). Na zijn laatste bundel trok hij zich terug uit de literatuur. Tegenwoordig is hij hoogleraar Evoluzzjonarju Letteratura aan de Universiteit van Valletta, op Malta. Hij is getrouwd met de liberale politica Maria Gozo. Zij schijnt erg mooi te zijn, dat dan weer wel.

Gevelde reus

 

 

 

 

 

 

 

De lente is aan het sukkelen geraakt. Het regende de afgelopen dagen aan een stuk door. Boven de velden hangen kakafonische luchten – het werk van een atmosferische action painter die van wind, wolken en scheuten zonlicht woeste vergezichten maakt. Tevreden is hij nooit: nu voegt hij er nog een vlaag paarsblauw aan toe, dan nog wat grijswitte slierten, en daar haalt hij met een veeg van zijn hand een strook hemelsblauw tevoorschijn.

Gisteravond brak er een onweer los met geweldige rukwinden, zodat ik mijn hart vasthield voor de paar dode bomen die in de buurt van het huis staan. Afgelopen winter is zo’n kreng gesneuveld, in een storm. Hij stond gelukkig wat verder van het huis en viel precies tussen twee schuurtjes in. Als je er dan bij staat, zie je opeens wat een ongelooflijke hoeveelheid hout dat is, zo’n dode boom, en wat een ravage zo’n val aanricht. Dat heb je liever niet op je dak.

Ooit heeft hier een mysterieuze bomenziekte gewoed. Her en der rond het huis staan nog de slachtoffers, de lijken, jaar na jaar kaalgevreten door weer en wind: eerst de twijgjes, dan de wat grotere takken, dan de nog grotere; ondertussen liet de bast los in lange repen die neerhingen als oud behang en tenslotte vielen; aan de voet van de overleden reuzen liggen deinende tapijten van halfverteerde schors. Wat resteert zijn grove, starre, door zon en sneeuw gebleekte skeletten. Zo kunnen ze nog jaren blijven staan, kennelijk onaangedaan, maar van binnenuit aangevreten door de hemel weet wat voor rot. Het is een kwestie van tijd, zoals alles: een onweersbui, een rukwind, en daar gaat-ie.

Bomen wekken de indruk dat ze alles kunnen doorstaan, maar dat is dus niet zo. Misschien dat ik daarom, afgelopen winter, kijkend naar die door de winterstorm gevelde reus, iets voelde dat ik alleen maar kan omschrijven als rouw – een verdriet dat enkele dagen als een heidebrand onder de oppervlakte woekerde en waaruit af en toe een woedende vlam oplaaide die meteen weer neersloeg, ingerekend door de eigen machteloosheid.

Studeerkamer

 

 

 

 

 

 

 

Gister wilde Jona in mijn werkkamer spelen, op geleide van een ingeving waar ik slechts naar kan gissen – de behoefte misschien om een mannenverbond te smeden, of een brug te slaan tussen zijn vijf en mijn vijftig jaren, tussen zijn perzikzachte huid en mijn ongeschoren wangen, zijn deinende krullen en mijn grijze slierten, zijn ogen waarin de wereld zachtjes glanst en de mijne die, enfin. Ik moest werken, wilde mijn kop erbij houden, maar kon hem natuurlijk niet weerstaan en haalde gehoorzaam de bak met Kapla terwijl hij zelf met een armvol bussen en vrachtauto’s aan kwam rennen.

De kamer van mijn vader, vroeger, op de Pluimessenlaan: niet zijn werkkamer maar zijn studeerkamer. Het was een kleine, met boeken beklede ruimte. De boeken waren een spiegel van zijn interesses: theologie, kunstgeschiedenis, Israël, natuurwetenschappen. De kasten zelf lieten zien hoe de wereld veranderde: van de bij hun huwelijk door een timmerman op maat gemaakte houten kasten, via de lichte, zonnige Tomadorekjes, naar de stalen, nogal grimmige systeemkasten van de firma Ahrendt.

Onder het raam een lichthouten bureau, Scandinavisch, dat hij nog altijd heeft, het bureaublad ordelijk maar altijd in bedrijf. In de loop der jaren was het de betrouwbare drager van een hoge, zwarte typemachine, een lichtgrijze portable, en uiteindelijk een computer. Onder die typemachines lag een dikke, grijze mat om het geluid van zijn getik te smoren, maar dat hielp niet veel: hij schreef met inzet. De laden van het bureau bevatten overzichtelijke verzamelingen van pennen en potloden, een puntenslijper, een nietmachine, een rol plakband, en de van oude repetities of vergadernotulen gesneden notitieblaadjes. Het ladenblok met het Alzicht Hangmappensysteem, naast het bureau, bracht zijn zin voor orde en systeem tot nieuwe hoogten.

Op de lichtgrijze stenen vensterbank stond een holle, houten appel met een dekseltje dat opgetild kon worden aan het steeltje. Als ik me goed herinner zaten er postzegels in. Daarnaast stonden foto’s van de kinderen – mijn zusje, zes, zeven jaar, met een verlegen glimlach, het kruis van haar maillot tot onder de rand van het korte jurkje gezakt -, de wat onbeholpen bouwsels en baksels die we meenamen van school, en de dieren die hij zelf maakte van aan het strand gevonden voorwerpen – gebleekte en uitgeloogde stukken hout, veren, schelpen.

Ergens hing een foto van Golda Meir, ergens anders eentje van Martin Buber.

En wie naar buiten keek – maar dat deed hij denk ik maar zelden – zag een tableau van achtertuintjes en schuurtjes, het poortje, het tweelingrijtje woningen aan de Notenlaan, alles even privaat als openbaar en alles even ordelijk als kleurrijk, in elkaar gestoken als Ministeck.

Een paar duizend kilometer noordelijker en een handvol decennia later speelt Jona in mijn werkkamer. Als ik tijd van leven heb zal ik horen wat hij zich ervan herinnert. Veel zal het misschien niet zijn want hij gaat op in het bouwen van een intrigerend patroon van Kapla, aan een stuk door pratend, het is een weg, nee een parkeergarage, nee gewoon een gebouw pappa. Eenmaal klaar manoeuvreert hij met de bus en de vrachtauto in het bouwsel, nu in stilte, verzonken in een vlinderlichte ernst die ik niet waag te verstoren.

Femen

Jarig. Daar hoort ontbijt op bed bij, gezang, cadeaus, en een waxinelichtje waarvan de hitte een kleine draaimolen aandrijft. Aan de uiteinden van de schuingeplaatste schoepjes hangen verjaardagstaartjes met de tekst happy birthday. Het is een wat ongelukkig symbool: zo’n in zinloze rondjes draaiend molentje dat met het doven van de vlam geruisloos tot stilstand zal komen.

Maar ik ga niet miezeren. Daar is geen reden toe. Neem het nieuws. In Oekraïne heeft een topless activiste van Femen geprobeerd de EK-beker te jatten. Het is niet gelukt, maar dat is het punt niet. Femen bestaat uit een groep van zo’n driehonderd jonge vrouwen die, doorgaans topless, protesteren tegen sekstoerisme, seksisme en andere narigheid. Het is een aanstekelijk protest. Het aardigste ervan is dat ze hun tegenstanders in hopeloze verlegenheid brengen. Hoe behoud je als gezagsdrager de waardigheid van je ambt als je een halfnaakte, spartelende vrouw in de boeien moet slaan? Inderdaad, dat gaat niet.

Het doet me denken aan het onvergetelijke programma De bevalling, van SBS geloof ik, jaren geleden. Aan de randen van het beeld zag je vaak de man, de vader, verbeten glimlachend in starre paniek, nog niet zo lang geleden frontsoldaat maar opeens achter vijandige linies. Ik heb me indertijd tranen in de ogen gelachen.

Stel, we winnen het EK. Een gelukkige 1 – 0 tegen Duitsland. Van Bommel staat op het punt de beker te ontvangen uit handen van Willem-Alexander. Naast de prins staat Maximá, stralend als altijd, maar dan zie je het opeens, iets in haar ogen, iets in haar houding: een ongebruikelijke ernst. Wat gebeuren moet gebeurt vervolgens: met een groots gebaar rukt ze het lijfje van haar oranje mantelpakje open en toont de wereld haar royale borsten, de een beschilderd met de Nederlandse vlag, de ander met de Duitse, en op haar buik, in rode lippenstift: lieve pappa, wegkijken is soms hetzelfde als meedoen.

En dan moet je dus goed letten op Mark van Bommel.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.