The world is not enough

IMG_2982Ik heb ontzettend veel om dankbaar voor te zijn en toch ben ik chronisch ontevreden. Dit lijkt het gevolg te zijn van experiëntiële inflatie. 

Een paar jaar geleden besprak ik dit probleem met mijn beste vriend Gijs in het kader van onze nogal doorgeslagen manier van bezig zijn met eten en drinken.

Het lijkt erop, zei ik tegen Gijs, dat de door onze grote liefde voor het vak opgedane ervaring en smaakontwikkeling het steeds moeilijker maken om te genieten van uit eten gaan. Of dat niet zonde was, vroeg ik. 

‘Waarschijnlijk wel,’ zei Gijs. ‘Maar wil je terug?’

Dat wilde ik niet. Ondanks het feit dat bijna al mijn nieuwe eetervaringen in restaurants inmiddels in meer of mindere mate kut te noemen waren, had al dat snobisme me ook iets gebracht, namelijk het vermogen te huilen – I dick you not – om heel erg lekker eten; om dat moment waarop de omstandigheden samenspannen om alle variabelen zo te schikken dat daar, op je bord, dat ene geniale lamskoteletje* ligt.

Zo zal het ook wel met de rest van het leven gaan, dacht ik. Hoe meer ervaring je opdoet, hoe minder bijzonder alles wordt. Op veel manieren kreeg ik hierin de afgelopen jaren gelijk. Een eerste keer maakt altijd meer indruk dan een tweede, en eigenlijk moet je nooit teruggaan naar de plek van je mooiste ervaring. 

Is er hoop? Gaat alles steeds minder lijken? Ik ken een tachtiger die dat zou onderschrijven. 

Toch is het mechanisme zo gek nog niet: door blootstelling aan schoonheid dooft de glans ervan uit en gaan we streven naar nog mooiere dingen, ergo hobbyismen als de Sixtijnse Kapel, James Salters Light Years en het Koningslied.

Er zijn ook tegenbewegingen. Maar wat zou er gebeuren als we allemaal Boeddhist werden en genoegen namen met een dennennaald en een platte kiezel? Waarschijnlijk zouden we ons leven wijden aan het vinden van de groenste, meest spitse naald en de perfecte ronding van de kiezel.

Het beroemdste verhaal over de kindertijd van mijn vrouw Birre, is dat ze voor haar tweede verjaardag een lolly, zo’n kaasje met rode was erover, en een bal gevraagd had. Om de loopfiets die ze kreeg huilde ze tranen met tuiten. Beati Pauperes Spiritu.  

 

 

* Met dank aan meneer Toso van ristorante Da Toso in Friuli. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Dingen waar ik niet dikwijls over nadenk en toch wil kennnen

In tegenstelling tot mijn collega’s Martijn, Lieke en Simone  ben ik geen filosofisch onderlegd mens. Wel las ik veel te vroeg veel Nietszche en Plato (maar dat was meer te danken aan hun goede stijl en aan mijn ongeremde en onbepaalde leeshonger.) Het heeft helaas geen vermogen tot erg kritisch denken in mij teweeggebracht. Grote vragen gaan vaak langs me heen, ik snap ze ook niet en ik ben er iets te eenvoudig voor.  Of moet ik zeggen dat ik leef in de zegen van de zorgeloosheid? De ‘Wereld in de zunne’, zal ik maar zeggen: ‘lekker alles goed’.

Wel realiseer ik me dat veel niet te kennen is. (Ik kom nu in de buurt van een filosofisch jargon) en daar maak ik me soms ook zorgen om. Ik maak mij zorgen om de maar schijnbaar éen op éen relatie van wat Google meent dat bestaat, en wat werkelijk bestaat. Of preciezer: de angst dat mensen denken dat Google alles ziet en kent. Google plaatst een filter over wat we kunnen kennen, en daar kan ik wakker van liggen en dat deed ik vannacht ook inderdaad.

Het probleem ligt dieper. Ik was een paar weken terug in het depot van het Tropenmuseum: een fascinerende omgeving. In een eerder leven was ik eens in het depot van de  Bibliothèque nationale de France in Parijs Een depot is de vaak ondergrondse afdeling van  musea of bibliotheken waar bewaard wordt wat niet getoond kan worden. En in die zin is het depot het negatief van de ogenschijnlijk kenbare wereld. Voor wie daar gevoelig voor is is het depot met zijn rekken en in beschermende constructies opgeslagen spullen een prachtig verhaal, het verboden verhaal eigenlijk. In het geval van het Tropenmuseum hangt dat slechts gedeeltelijk kunnen tonen niet alleen samen met zakelijke aspecten als hoeveelheid expositieruimte, de hoeveelheid beschikbare mensuren en de staat van het materiaal, maar ook met wat het museum wil vertellen. Een museum heeft een verhaal, zag ik ook in het Rijksmuseum onlangs, en in dat laatste geval nu een tikkeltje  een simplistisch verhaal (als we ons naast alle loftrompetten een klein zuur nootje mogen veroorloven: de tekstjes naast de werken zijn wat infantiliserend).

Het Tropenmuseum ontstond uit het Koloniaal museum en werd van materiaal voorzien door onder meer verzamelaars uit de 19e eeuw. Deze mensen die zich vooral in ons wingewest Nederlands-Indië ophielden hadden zo hun eigen beperkingen in kijken, zoeken, de werkelijkheid waarnemen. Hoewel de Islam er ook toen al een enorme factor was, zag de koloniaal vooral Hindoeïsme en boeddhistische cultuuraspecten op bijvoorbeeld Java. De Islam werd bijkans genegeerd. Het Koloniaal museum van Nederland, dat werkelijk eeuwen in de gelegenheid was artefacten van Islamitische kunst te vergaren, deed dat niet of nauwelijks. In het depot bevinden zich wel honderden huizen op schaal van bevolkingsgroepen per eiland. In Indië vervaardigd, maar dienstig om de Nederlandse zendeling kennis te laten maken met zijn toekomstige omgeving.

Het tonen van die huizen past nu veel minder in het ‘museale verhaal’. Het verzamelen van Islamitische kunst heeft  vroeger veel minder in de collectievorming een rol gespeeld dan nu wenselijk zou zijn. Het zogenaamde museale verhaal is een verhaal dat je eigenlijk alleen kunt lezen met heel veel voetnoten. Ik heb behoefte aan het waarom achter collecties en keuzes. Steeds dieper in de Franse bibliotheek bevinden zich boeken die nooit opgevraagd worden, ook een bibliotheekdepot is een negatief. Dat wat we niet lezen.

Ik wil graag diep in de kelders van de BNdF zijn, volgaarne in het depot, omdat het depot bijna als negatief van het museum een heel sterk verhaal vertelt. Je moet er zelf het nodige bij denken, maar denken kan geen kwaad, al wordt het in musea wel eens ontmoedigd. Ik pleit voor museale transparantie: dat een museum vooraf helder en ronduit zijn beperkingen meldt.  Het liefst benader ik musea vanuit hun depots. Ik vrees de tijd waarin mijn bril een Googlebril is, die me toont wat ik hoop te vinden. Ik wil graag vinden wat ik niet zoek en niet begeerde te weten.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De laatste Koninginnedag

Vandaag is Jeroen Brouwers jarig. Het zal zijn laatste verjaardag zijn die samenvalt met Koninginnedag. Na 73 jaar wordt hij verlost van de oranje schaduw die al heel zijn leven over zijn verjaardag hangt.
         
Op de dag van Brouwers’ geboorte trok er een feeststoet door de straten van Batavia. Juliana was 31 geworden. Een dertig meter lange papieren draak werd door de mensen omhoog gehouden en meegezeuld. Jongens en meisjes dansten en hielden ontbijtbordjes draaiende boven bamboestokken. Er gingen vliegers de lucht in en er klonk muziek. ´Onze kleine rakker wordt feestelijk ingehaald,´ zei pa Brouwers tegen zijn vrouw. Ik vraag me af of die iets van zijn woorden heeft meegekregen. Want terwijl de feeststoet hun straat indraaide, was ze driftig aan het persen. (uit: Mijn Vlaamse jaren)
         
Aan Jeroen Brouwers hebben we overigens de volgende karakterisering van onze nieuwe koning te danken: ‘De diepgang van een surfplank, het brein van een gup, de intellectuele uitstraling van een krop sla.’ Dit staat in Satans potlood (1997) maar is ook na te lezen in de Story, die een artikel aan deze uitspraak wijdde. Beatrix was er zo boos over dat ze overwoog om juridische stappen tegen Brouwers te nemen.

1300Dertig april is ook de verjaardag van Albert Egberts, de hoofdpersoon uit De tandeloze tijd van A.F.Th. Van der Heijden. Zijn geboorte wordt beschreven in Vallende ouders. ‘Ik had mijn moeder nog aan, maar ik ontkleedde me snel,’ laat Van der Heijden Egberts vertellen. ‘Ze gleed van me af als een jurk.’ Het was 1950, klokslag twaalf uur, nog net op Koninginnedag.
         
Egberts werd dertig op de dag dat Beatrix voor het eerst haar hermelijnen mantel aan mocht trekken. Overal in de stad waren rellen. Van der Heijden, altijd geïnteresseerd in het samenvallen van individuele gebeurtenissen met grote maatschappelijke ontwikkelingen, beschreef het verloop van deze dag in De slag om de Blauwbrug.
         
Vandaag, 33 jaar later, is er een nieuwe troonwisseling en in de fictionele wereld van Van der Heijden wordt Albert 63. Dat wil zeggen: mits de schrijver zijn hoofdpersonage tot in 2013 laat voortleven. Als het waar is dat Van der Heijden nog altijd doorschrijft aan De tandeloze tijd, dan gaan we misschien ooit nog lezen hoe het Albert Egberts op 30 april 2013 vergaat.
         
Compleet ondenkbaar is dat niet. Want in verschillende interviews heeft Van der Heijden verteld dat de nog te verschijnen vervolgdelen zich zullen afspelen aan het begin van de eenentwintigste eeuw. En dat Albert Egberts in die delen een rol zal blijven spelen.
         
De eerste troonwisseling in diens leven leidde tot de proloog van de cyclus. Wellicht levert deze tweede het materiaal voor een epiloog? Van der Heijden heeft eens gezegd dat het afrondende deel zal gaan over de moord in 2005 op Louis Sévéke. Werktitel: De oprotpremie. Maar later kondigde hij Kwaadschiks aan, een roman die ‘doorwerkt tot in 2008’, zoals hij anderhalf jaar geleden aan journalist Jeroen Overstijns vertelde. De plannen veranderen tot op de dag van vandaag nog voortdurend. Toen hij in 1996 het voorlopig laatste deel publiceerde, Advocaat van de hanen, had hij volgens eigen zeggen geen idee hoe hij De tandeloze tijd naar een definitief einde kon voeren. Je zou kunnen zeggen dat hij afwachtte wat voor mogelijkheden de actualiteit hem zou gaan bieden.

Alles komt goed – just keep dancing

Terwijl Maxim Februari zijn hier eerder aangehaalde essay Het regentonrumoer (Post Perdu, mei 1993) uitsprak/opschreef, legde David Foster Wallace

‘Waarop die Fransman zegt: maar daarom heb ik ook altijd een stokbrood bij me!’

‘Hahahaha!’

‘Hahaha. Een stokbrood! Vanwege die alpinopet, snap je?! Hahahaha!’

‘Hahahaha – hou op, hou op, ik doe ’t in m’n broek – hahaha!’

‘Jongens? Hallo? Kan ’t iets stiller? We zitten te bloggen.’

‘O, is ’t al begonnen? Sorry.’

‘Ja, sorry, sorry… let volgende keer verdomme zelf een beetje op… Nu staat dat stomme ge-eikel van jullie al op internet.’

‘Nou, nou, onze nederige excuses hoor Mijnheer De Grote Schrijver, ik wist niet dat je kwaad werd.’

‘…’

‘We zeggen al niks meer! Arrogante paardenlul!’

‘…’

[ Opnieuw. En… actie! ]

IJTerwijl Maxim Februari zijn hier eerder aangehaalde essay Het regentonrumoer (Post Perdu, 1993) uitsprak/opschreef, legde David Foster Wallace aan de andere kant van de Atlantische Oceaan de laatste hand aan de eerste versie van zijn grote filosofische roman Infinite Jest.

In een voorwoord dat sinds de tiende verjaardag van het boek aan Infinite Jest vooraf gaat noteert Dave Eggers over DFW: ‘He was already known as a very smart and challenging and funny and preternaturally gifted writer when Infinite Jest was released in 1996, and thereafter his reputation included all the adjectives mentioned just now, and also this one: Holy shit.’

Infinite Jest is één van de weinige boeken die je zonder weggehoond te worden Belangrijk mag noemen. In Passionate Magazine (2010, nr. 2) noemde ik de roman ‘de sloopkogel van het postmodernisme’ – een mening waarin het verschijnen van DFW’s The Pale King (2011), een boek dat antwoorden zoekt op de vraag hoe je het vacuüm (leegte, verveling) dat op een totale sloop volgt kunt overleven, me alleen nog maar heeft gesterkt.

Maar de wijzers lopen door. Wallace is dood (en god voelt zich ook niet lekker) en sowieso blijft alles altijd maar veranderen natuurlijk. De vraag is: wat komt er ná DFW? Om te beginnen: in Nederland? Moet hier nog wat breekwerk worden verricht? Of heeft de Nederlandse roman de afgelopen twintig jaar al vanzelf ‘een volwassen interesse’ ontwikkeld? Welke auteurs provoceren hun lezers tot autonoom kijken en kiezen? En is de Filosofische Roman onderdeel van een Groot Geheim Plan om De Wereld te Verbeteren? Of is een FR vooral a lot of fun?

Aanstaande vrijdag 3 mei 2013 op het Centre Court van Perdu: visies op de Nederlandse Filosofische Roman van/door Stephan Enter, Martijn Knol, Carel Peeters, Dirk van Weelden – aansluitend een debat onder leiding van filosoof Mathijs Gomperts. Meer informatie/reserveren: Perdu (Amsterdam).

Tirade onbewogen bewegers.

Soundtrack bij deze posting (t.b.v. Federeriaans voetenwerk) : Everything will be alright if we just keep dancing like we’re 22 (echo: 22).

Volgende week (6/5/13) op deze plek:  Één van de meest onthutsende brieven uit de recente literatuurgeschiedenis…

Verantwoording: de zinsnede ‘ik wist niet dat je kwaad werd’ (hierboven) is een citaat.

Ziekenhuis, oorlog en andere woorden

Op de eerste van de drie middelbare scholen waarop ik heb gezeten, vroeg de techniekleraar ons eerstejaars: ‘Wat kan moeiteloos alle vormen aannemen?’ We waren in het handarbeidlokaal in de kelder, op de houten werkbanken zaten verfvlekken die zich lieten lezen als wolken – dartelende hondjes, briesende drakenkoppen en bloedvlekken van ecoline.

De techniekleraar heette Cliff en hij droeg bergschoenen en een kaki-kleurig overhemd, zo een als crocodile hunter Steve Irwin ook had. Een flinke hanger van bot of steen hing tussen de open knoopjes, het zwarte touwtje dat er aan vastzat verdween in zijn borsthaar. Hij leek meer op een surfdude annex bosjesman dan op een techniekleraar, alsof hij op doorreis was en het handarbeidlokaal slechts een tijdelijk station was, een per ongelukke pleisterplaats.

            ‘Water’, zei Cliff. ‘Water neemt moeiteloos alle vormen aan.’

Hier denk ik aan, nu ik in het ziekenhuis zit op een afdeling waar ik niet moet zijn. (Ik ben hier niet voor mezelf, maakt u zich geen zorgen.) Ik ben in het ziekenhuis omdat ik op bezoek moet, maar ik ben naar deze andere afdeling gedwaald omdat ik van het ziekenhuis houd. Als ik kon zeggen waar dat precies in zit, hield ik er waarschijnlijk niet zo van. Wie teveel bezig is met het opdiepen van oosprong en wortels, ziet niet dat er daarboven iets groeit.

Afgelopen week hoorde ik een gesprek met Hans Jaap Melissen. Elke maand vertrekt hij naar Syrië om verslag te doen van de oorlog. Radio1 wilde van hem horen over ‘de psyche van de oorlogsverslaggever’. De presentator vroeg waarom hij niet wekelijks of voortdurend of in ieder geval nu in Syrië was.
            ‘Ik heb ook nog een gezin. Tenminste, net nog wel’, antwoordde Melissen. Net nog wel. De oorlogsverslaggever houdt er rekening mee dat het bestaan van zijn gezin, sinds zijn komst in de radio-studio, niet vanzelfsprekend is. ‘Ik heb wel een zekere fascinatie voor de dood’, erkende hij: ‘In ieder mens zie ik een toekomstig lijk.’ (Wortels die je niet moet uitgraven)

Wat hem natuurlijk ook aantrok, is dat een oorlogsgebied, althans voor een buitenlandse journalist, een ‘wereld in een wereld’ is. Waar je komt, je onderdompelt en weer gaat, waar alles radicaal anders is, andere wetten gelden.

Wat voor hem de oorlog is, is voor mij het ziekenhuis. Hier binnen balt een diverse bevolking samen – Sjonnies en Jan-Willems, Somaliërs en Leidenaren – , verbonden onder de noemer van ellende – een beetje zoals met het Koningslied.

Ziekte is verschrikkelijk, de dreiging van de dood is verschrikkelijk, de kinderafdeling, EHBO en IC zijn verschrikkelijk. Maar verschrikkelijkheid geklonterd in één gebouw heeft iets veiligs. Buiten de draaideuren verspreidt de verschrikkelijkheid zich, vertroebelt het de lucht en weet je nooit óf en wanneer en van welke kant het je verrast. In oorlogstermen: in het ziekenhuis is verschrikkelijkheid een front – groots, dreigend, maar overzichtelijk – daarbuiten een gevaarlijk onvoorspelbare groep guerilla strijders.

Verschrikkelijkheid is dus een beetje als water. Zet er een gebouw voor neer, en het verzamelt zich.

(Overigens moet je uitkijken voor oorlogs- en krijgersmetaforen in combinatie met ziekte. Voor het waarom, lees Susan Sontags Illness as a metaphor of wat Karin Spaink schrijft over Pink Ribbon)

Ik zie een man, hij zit onder de kapstok in de wachtkamer. De mouw van een jas –  rood, winters nog – hangt vlakbij zijn gezicht. Hij frummelt door een showbizz-blaadje en blijft hangen bij Bram M.. Misschien gelooft hij in een wet die zegt dat het leed van een ander, het jouwe opheft. Dat wanneer de wereld instort voor Bram, het zijne nog wel even gestut staat. Bijgeloof of irreële logica waar ook Melissen zich schuldig aan maakt: ‘Soms denk ik: heb ik mijn geluk verbruikt? Het gaat al zo vaak goed.’

Omdat er niet nog een showbizz-blaadje ligt, steek ik mijn been in de lucht (omdat, steek: irreële logica). Ik houd het gestrekt als een soldaat (voor Melissen), kijk naar mijn zwarte panty en zoek het woord voor de blauwe plekken of ijsbloemen of de mini-mierenhoopjes in de stretchstof. Ik bedoel die beschadiging die ontstaat wanneer je met je panty ergens tegen aan schuurt. Dat is iets anders dan een ladder. Daar smeer je doorzichtige nagellak op zodat ie niet verder uitdijt, maar tegen dit probleem helpt niets.

Moeiteloos vormen ze zich niet, woorden. Maar ze proberen er altijd te zijn, waar dan ook. ‘At the end of the day words, like us human beings, are made of water. They can be shaped and reshaped endlessly.’, las ik laatst bij de Turkse schrijfster Elik Shafak.

Ik denk aan mijn techniekleraar annex bosjesman annex surfdude Cliff en dat de W voor mij vooral van woorden is. In de woordenwereld spoelt water alles altijd symbolisch weg. Dit is gewoon het ziekenhuis.

Ik zoek het bordje naar de afdeling terug. Oncologie. Verschrikkelijkheid samengebald. Het is oorlog (sorry Susan, sorry Karin).

 

Stelen

In de Volskrant van gisteren stond een klein bericht over een omvangrijke boekenroof (zie ook hier en hier). Een medewerker van de bibliotheek van het Londense Lambeth Palace, de woning van de aartsbisschop van Canterbury, bleek tijdens zijn aanstelling talloze boeken mee naar huis te hebben genomen. Middels een brief die vlak na zijn dood naar de bibliotheek is verstuurd, biecht hij op zich sinds de jaren zeventig schuldig te hebben gemaakt aan de boekenjatterij. Opmerkelijk aan de zaak is de relatieve onwetendheid van de bibliotheek. Na een bominslag tijdens de Tweede Wereldoorlog was de inventaris een letterlijke puinzooi: decennia na de oorlog dachten de bibliothecarissen bij vermiste titels eerder aan vernietiging dan aan ontvreemding. Op de zolder van de medewerker werden niet de veronderstelde negentig boeken aangetroffen – het waren er ongeveer duizend.

Diefstal door medewerkers komt binnen allerlei bedrijven voor, maar in sommige gevallen lijkt me dat er meer achter steekt dan alleen geldelijk gewin. Iemand die in een conservenblikfabriek werkt pikt waarschijnlijk geen gratis blikken mee, die doet eerder een greep uit de kas. De ware lezer die werkzaam is in bibliotheek, boekhandel of uitgeverij heeft, meer nog dan bij de pecunia, belang bij de producten, de boeken. Het stelen van boeken is bij uitstek een misdaad gepleegd uit passie, de passie van een bandeloze bibliofiel.

Wanneer iemand mij vraagt of ik wel eens iets gejat heb dan antwoord ik altijd met nee, maar nu ik er langer over heb nagedacht… ik beken, ik heb gestolen. Dat begon lang geleden met het jatten van snoepgoed uit de winkel van een camping, waarvoor ik ruimschoots op mijn flikker heb gekregen. Ook staat me bij dat er met mijn medeweten ooit kopjes, schoteltjes en theelepeltjes van een terras zijn verdwenen door ze in de gracht te gooien, maar of dat nu werkelijkheid is of een door mijn herinnering vertekend verhaal, is moeilijk te zeggen. Dingen ‘meenemen’ van terrassen en uit cafés heb ik, geloof ik, meer dan eens gedaan. Ten slotte is er sprake geweest van het toe-eigenen van fietslampjes, wat verklaarbaar was omdat ik, ofschoon ik ’m flink om had, de tegenwoordigheid van geest bezat om aan de verkeersveiligheid te denken. (Voornoemde incidentele dieverijen hebben, zie ik nu, allemaal in meer of mindere mate te maken met eten of drinken.)

Ik kan me heel goed voorstellen dat iemand juist boeken zou gappen. Een paar extra titels in een onuitputtelijke boekenkast valt natuurlijk niemand op, waardoor er ongemerkt zomaar x-aantal waardevolle spolia op de plank kunnen pronken. Boekenroof onderstreept eens te meer dat boeken zonder meer geschikt zijn als ktèma es aei, een bezit voor het leven. Toch heeft de malafide bibliotheekmedewerker geprobeerd zijn buit te verpatsen, waarin hij slechts in een enkel geval is geslaagd. Dat hij met geweld labeltjes en opschriften van de bibliotheek heeft verwijderd om de boeken te gelde te maken, doet vermoeden dat niet boekenliefde maar ordinaire kleptomanie de oorzaak van zijn handelen is geweest.

Nadat ik het artikeltje had gelezen ging ik naar een antiquariaat. In een winkel is de verleiding om iets achterover te drukken bij mij nihil, maar tijdens het grasduinen in de kasten stuitte ik op de glimmend zilveren rug van De kunst van het stelen van Manuel da Costa. Ik stond daar als door de bliksem getroffen en besloot het te stelen noch te kopen.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Julia Buijs
    Julia Buijs

    Julia Buijs is theater- en filmschrijver en manusje van alles. Deze zomer studeert ze af aan de opleiding Writing For Performance aan de HKU, met het scenario voor een bemoedigende animatiefilm over een station waar het altijd regent en niemand een gezicht heeft. Met dit en haar toekomstig werk wil ze proberen de lezer stil te laten staan, adem te laten halen en zichzelf en anderen te omarmen. Haar teksten zijn fantasierijk, gelaagd, experimenteel en persoonlijk. Ze werkt door middel van sprokkelen, puzzelen en plakken en gelooft binnen vijf jaar een eigen genre gecreëerd te hebben. Verder zal je haar kunnen vinden als vleermuisveldwerker, regisseur, festivalprogrammeur, creatief producent, saunameester, kinderboekenschrijver en juist ook voorloper van de ‘Kinderlijke’ Verhalen voor Volwassenen.

  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.