Les Habitants de Suriname. BONAPARTE, Prince Roland. Les habitants de Suriname ; Notes recueillies a l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883. Paris, A. Quantin, 1884.

Bron van informatie 

De bewoners van Suriname werden vroeger vaak op de gevoelige plaat vastgelegd door onder meer onderzoekers en avonturiers. Deze foto’s vonden hun weg naar reisverslagen, maar ook naar publicaties in het buitenland waar er ook grof voor werd betaald. De gefotografeerden verdienden vaak niets eraan. De bewoners kregen op een bepaald moment deze ontwikkeling door en nu mag je niet zomaar foto’s maken, bijvoorbeeld als je naar een dorp in het binnenland van Suriname gaat. Of je moet wat daartegenover wat op tafel leggen of je moet goed kunnen aangeven wat met het materiaal gedaan gaat worden. 

In Les habitants de Suriname het eerste grote antropologische werk over de inwoners van Suriname, beschrijft Prince Roland Bonaparte (1858-1924) de kleinzoon van Lucien Bonaparte, een broer van Napoleon, de kolonie Suriname aan het eind van de 19e eeuw. Het geeft een gedetailleerd beeld van de Inheemsen (Kalina Arrowakken), de Creoolse stadsbevolking en de marrons, de nakomelingen van de van plantages gevluchte slaven.

Het 19e eeuwse Suriname werd tot 1863 grotendeels gekenmerkt door de slavernij. Die geschiedenis is minder ver weg dan jaartallen ons willen doen geloven. De hieronder afgebeelde inwoners van Suriname zijn bijvoorbeeld van de generatie van de grootouders van mijn opa en oma. Kijk goed naar de gelaatsuitdrukkingen, naar de kleding. Het visualiseren van Surinamers die aan het eind van de 19e eeuw leefden heeft op mij een groter effect dan vuistdikke naslagwerken of wetenschappelijke verhandelingen. Voor het eerst in de geschiedenis van Suriname worden zwarte mensen nauwkeurig als individu beschreven, met hun achtergrond verhaal; hun beroep en soms hun karakter eigenschappen. Ze krijgen plotseling een gezicht.

Carl Haarnack, https://bukubooks.wordpress.com/les-habitants-de-surinam/

Het verleden en de culturen van Suriname zijn altijd een bron van kennis en informatie geweest voor Europese onderzoekers, schrijvers, filmmakers en theatermakers. Nu nog meer met de verhoogde aandacht in verband met het Herdenkingsjaar Slavernijverleden. De vele momenten, sommige pijnlijke, andere triomfen over het succes van verzet en rebellie in het verleden worden onderzocht, vastgelegd en gepresenteerd aan een groter publiek. 

“We moeten leren uit het verleden” wordt vaak erbij gezegd. Maar daar heb ik een wrang gevoel bij. 

Wie moet uit het verleden leren? De Surinamers? Die het momenteel moeilijk hebben met overleven aangezien de economie in het land heel slecht is? Volgens voorlopige cijfers van de Stichting Algemeen Bureau voor de Statistiek, ABS, zijn de consumentenprijzen in mei 2023 ten opzichte van april 2023 gemiddeld met 2.4% gestegen. Vergelijken we mei 2023 met mei 2022 dan zijn de consumentenprijzen gemiddeld met 64.9% gestegen. Ze hebben dus geen ruimte om te lezen en te kijken naar producties over hun eigen geschiedenis en culturen omdat ze moeten werken. Ze hebben geen tijd om na te denken over andere zaken dan hoe ze eten op tafel gaan zetten. Moeten de Nederlanders leren uit het verleden waar sommigen zich afvragen waarom zij moeten worden geconfronteerd met de wantoestanden waar hun land zich schuldig aan heeft gemaakt in het verleden?

Welke perspectieven worden meegenomen bij het vertellen van de geschiedenis? Die van de Europeanen, wier perspectief vanaf dag één al werd gebruikt? Krijgen Surinamers de kans om iets in de melk te brokkelen, hun kijk te geven op zaken en hoe zij zich daarbij voelen? Nederlanders komen immers met Nederlands geld het verleden hier uitpluizen, verzamelen, vormgeven en daarna verspreiden. Op de manier hoe zij het zien, aangezien hun geld wordt gebruikt. Surinamers hebben daarbij wel een rol maar meestal die van bron van informatie, sparringpartner of assistent bij de productie. Er zijn natuurlijk uitzonderingen bij bepaalde producties, maar heel sporadisch. 

Wordt er wel iets duurzaams achtergelaten? Moet dat? Nee, maar het is wel een mooi gebaar aangezien vaak de groepen terugkomen naar het land voor verder onderzoek of vervolgprojecten. Wordt kennis achtergelaten? Zeker, maar aangezien makers in Suriname nauwelijks toegang hebben tot subsidies, middelen en netwerken om hun eigen verhalen te vertellen is het een druppel op een gloeiende plaat. 

Wat is dan belangrijk dat gebeurt? Surinamers moeten toegang krijgen tot financiën, middelen en netwerken waardoor zij ook in de gelegenheid worden gesteld hun eigen geschiedenis te onderzoeken, hun eigen verhalen vorm te geven en te vertellen. 

Er worden wel steeds meer mogelijkheden gecreëerd door de overheid en verschillende organisaties van Nederland voor Surinamers om projectaanvragen te kunnen indienen voor het verkrijgen van financiën om projecten te kunnen uitvoeren. Deze initiatieven juich ik toe en zie graag dat ze toenemen en structureel van aard worden. 

Net als met bauxiet en goud worden nu de historische en culturele rijkdommen gemijnd. Maar laat in tegenstelling tot de andere zaken een groter deel het winstpercentage terug sijpelen naar het land. Dit toont los van respect ook bondgenootschap. Wij makers willen immers vaak genoeg hetzelfde creëren, mooie producties. Suriname is niet meer het land waar je zaken zomaar kan inpikken zonder consequenties. De samenleving is bewust van haar kracht en heeft eigenwaarde en weet ook hoe waardevol haar geschiedenis is.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

In de Oorshop

Sterven op St. Helena

(De wereld in stukken 23)

Jonathan, een Seychellen Reuzelandschildpad, overleefde al 32 gouverneurs. Hij stiefelt rond in de tuinen van het gouvernementsgebouw in Jamestown op het eiland St. Helena. In februari jongstleden vierde hij zijn 190ste verjaardag en hij is daarmee het oudste landdier op aarde. In 1882 kwam hij als 50-jarige naar het eiland toe vanuit de Seychellen.

Hij is daarmee een stuk gelukkiger dan de endemische St. Helena oorwurm, die met zijn 8 cm een eilandgigant is, maar verondersteld wordt in of iets na 1965 uitgestorven te zijn.

Jonathan, links in beeld, in 1886
Jonathan, links in beeld, in 1886, het jaar dat bijvoorbeeld Jun’ichirō Tanizaki, en Alain Fournier geboren werden.

In 1821 blies Napoleon zijn laatste adem uit op dit vulkaaneiland, een droevig lot waar ongetwijfeld boekenkasten over vol geschreven zijn, maar waar ik nog maar weinig over las. De meeste mannen beginnen zich na hun vijftigste hevig voor Napoleon te interesseren, maar mij lukt het ook na W.G. Sebalds overigens prachtige Campo Santo nog niet.

Het eiland ligt in een steeds warmer wordende Atlantische Oceaan. Deze week stond er in de NRC een opnieuw redelijk verontrustend stuk over de temperatuur van deze oceaan. Die is hoger dan ooit sinds de metingen vanaf 1981. Er zit een vreemde contra-instinctieve oorzaakmogelijkheid bij: sinds 2020 moeten schepen met schonere brandstof varen en sinds die tijd is de fijnstofuitstoot enorm afgenomen op zee. Door de schonere lucht kan de zon het oppervlakte water makkelijker verwarmen. Juist in de bocht die de oceaan op deze kaart maakt rond de westkant van Afrika is het enorm veel warmer dan het was.

Op de Atlantische Oceaan regelt een complex systeem van stromingen en winden de distributie van water en de verwarmende en afkoelende werking ervan, de AMOC. Als de ‘Atlantic meridional overturning circulation’ echt goed ontregeld zou raken, dan gaan we een plaatselijk ijstijdje tegemoet, want de opwarmende werking van warm water uit de golf van Mexico die ons een gematigd klimaat bezorgt zou dan wegvallen. Het kan hier gemiddeld 6ºC kouder worden! Maar er zijn nogal wat onzekerheden. Het gaat bijvoorbeeld over de zwaarte van zout water, dat onder minder zout water duikt en dat minder zout zou worden door grote hoeveelheden zoet water dat van smeltende ijsbergen op Groenland komt.

Intussen, over sterven gesproken, en over ijsbergen, zit ergens elders op de Atlantic een klein duikbootje met puissant rijke mensen vermoedelijk shocking klem. Het bootje speurde met de extreemrijken aan boord naar resten van, oh ironie, de extreem rijken van de Titanic, en toen ging er iets mis. We tellen af, 96 uur zuurstof, in de hoop op een wonder.

Jonathan maalt er niet om en breekt er zijn mooie rimpelige koppie niet over. Een soortgenoot van hem tikte de 255 aan, dus wellicht zal hij op dat eiland St. Helena de sterrenrijke nachtelijke zomerhemel van 2088 nog zien, zoals ik vannacht die van juni 2023. Ik lig dan statistisch gezien al een jaar of 35 onder de grond.

De wereld gaat en gaat, als lang na dezen
mijn roem verging, mijn kennis hooggeprezen.
Wij werden vóór ons komen niet gemist,
na ons vertrek zal het niet anders wezen.

(J.H. Leopold)

Lezen: Maryse Condé Segou

W.G. Sebald Campo Santo

naar kaart 24

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De pianist en de dichter

Ik bevond mij laatst in een gedicht. Of, beter: ik bevond mij in een situatie die ik herkende als een goed onderwerp voor een gedicht. Nog preciezer: ik dacht: ‘hier had Rutger Kopland een mooi gedicht van kunnen maken.’ Ik zat ’s nachts voor een tot groepsaccommodatie omgebouwde boerenhoeve in Zuid-Limburg op een stoel bij een picknicktafel; met het studentenkoor en -orkest waren we op tournee. Binnen werd gedanst en gezongen. Buiten zaten mensen te roken en te praten. Er ging een fles rond en iemand vertelde een verhaal, waar iedereen geboeid naar luisterde. Waar het over ging weet ik niet meer, maar het was erg grappig. Met enige regelmaat kwamen er mensen de nacht in gestrompeld. De deur klapte hard achter hen dicht. De verteller vertelde zijn verhalen. Ik heb hem de nachten dat we daar waren nauwelijks binnen gezien. Later in die nacht, onderin een stapelbed, dacht ik aan een stukje uit een show Erik van Muiswinkel en Diederik van Vleuten, waarin ze in een stapelbed liggen en Erik van Muiswinkel opmerkt: ‘Vroeger op schoolreisje lagen we toch ook in dit soort bedden? Wat zijn we dan eigenlijk weinig opgeschoten.’ En om een of andere reden denk ik dat een goede dichter zoals Kopland iets met dat beeld zou kunnen.

Tot een paar jaar geleden schreef ik graag gedichten. Ik kon er mijn gevoelens in kwijt. Gedichten verklanken volgens mij vooral gevoelens en beelden. Het is verstilling. Bij een verhaal heb je een verhaal nodig. Dat vond ik toen lastig. Dichten is het zoeken naar het beeld dat precies weergeeft wat je voelt of hebt gezien, het zoeken naar woorden die daar precies bij passen. Ik probeer hetzelfde procedé te hanteren bij de stukjes die ik voor dit blog schrijf. Zo precies mogelijk beschrijven wat ik denk. Misschien ligt essayistiek dichtbij dichten.

Dit nauwkeurig zoeken is ook de essentie van het pianospel. Toen ik zo’n dertien jaar geleden begon met pianoles, nadat ik een vriendje had zien pingelen in de aula van de basisschool, speelde ik alleen maar. Ik drukte toetsen in en er kwam geluid uit; dat is feitelijk ook wat pianospelen is. Bij een strijk- of blaasinstrument moet je zelf de klank vormen. De juiste toon zoeken. Het komt aan op je op- en afstreek, de vorm van je mond, de spanning van je lippen. Daarom stoppen ook veel kinderen na een paar jaar met zo’n instrument. Piano is anders. De tonen zijn er al, je hoeft ze alleen maar aan te slaan: druk de toetsen maar in. Als je de toets hard naar beneden drukt heb je een hard geluid en als je hem zachter naar beneden drukt een zacht geluid. Het is eigenlijk heel makkelijk. De grote Hongaarse componist Béla Bartók beschouwde de piano dan ook als slaginstrument. In een van zijn composities voor orkest en piano wilde hij zelfs dat de piano bij de pauken werd opgesteld.

Op het conservatorium heb ik twee belangrijke dingen geleerd. Iets wat ik ‘durf’ noem en waar ik het vandaag niet verder over zal hebben en iets wat ik ‘luisteren naar jezelf’ noem. Bij elke toon die je aanslaat moet je je afvragen of dat de toon is die je wilt hebben. Daar gaat natuurlijk al een vraag aan vooraf: ‘welke toon wil ik hier?’ Ik speel nu onder andere de Kinderszenen van Robert Schumann. Technisch is dit stuk niet ingewikkeld, maar waar het mij nu omgaat heb je bij elk stuk, of het nu makkelijk is of niet. De Kinderszenen begint met een melodie van b-g-fis-e-d (zie de afbeelding). Het is een programmatisch stuk. Het heet: Von fremden Ländern und Menschen. Ik stel me hier altijd bij voor dat een kind luistert naar de verhalen van een oom of goede vriend van zijn ouders die vertelt over een reis of over wat hij ooit heeft meegemaakt. Het roept bij mij een magische sfeer op. En dan begint het zoeken naar de klank. Moet die noot scherp of zacht of hard? Voller? Scherper? En dan komt de linkerhand ook nog met de begeleiding om de hoek kijken en daar komen dezelfde vragen op. 

Kazuo Ishiguro merkte in een interview eens op dat de gitaar interessant is omdat het heel veel ‘impliceert’. Wat hij daarmee bedoelde is dat elk akkoord een eigen wereld in zich draagt. Op een gitaar heb je veel meer klankmogelijkheden dan op de piano, omdat je net als met de viool en de blaasinstrumenten de klank zelf produceert. Maar ook de piano impliceert een hoop. Als je een terts aanslaat hoor je de kwint erboven ook. Jazzmusici maken daar graag gebruik van: zij spelen weinig kwinten. Als je pianospeelt met het rechterpedaal ingedrukt, dan hoor je ook andere snaren meetrillen. Het zoeken naar klank wordt natuurlijk ingewikkelder naarmate de moeilijkheidsgraad van het stuk hoger wordt omdat je dan op veel meer zaken moet letten, maar ook daar moet je het proberen. Het gekke is dat je hoort of iemand op de klank heeft gelet: de pianist weet dan precies wat hij of zij wil laten horen. Ik denk dat een pianist die wat hij of zij wil en dat kan laten horen dan ook een zeker zelfvertrouwen uitstraalt, wat een concert van hem of haar er alleen maar beter op maakt.

Bij schrijvers en dichters merk je ook of iemand heeft nagedacht over wat hij of zij wil laten zien of beschrijven en hoe. Ook dan straalt de tekst zelfvertrouwen uit. En zo zijn de kunsten weer met elkaar verbonden. Het gaat allebei om het overbrengen van een gedachte. En om dat goed te doen moet je goed nadenken over het hoe.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Half

Columnist Em was gekomen om te schrijven. Ze had me op het hart gedrukt om mijn huis niet voor haar op te ruimen, maar ik had het toch gedaan. De vaat stond blinkend in de keukenkastjes, de vloer was schoon en er slingerde bijna niets meer rond. Als ze niet beter zou weten, had ze kunnen denken dat ik een opgeruimd, gestructureerd, fatsoenlijk leven leidde.

We hadden afgesproken om pas te gaan drinken, als er gewerkt was. Ik had me daar niet aan gehouden, en twijfelde nog of ik het op zou biechten, omdat ik wist dat een avond die begint met een leugen vaak gedoemd is te mislukken. Toen we op de bank zaten en Em opbiechtte dat ze zich niet aan onze opgelegde drooglegging had gehouden, bekende ik ook. We waren niet eens teleurgesteld in elkaar.

Zonder schroom trokken we daarom samen een biertje open, nog voordat we één letter hadden geschreven, en praatten over het schrijven. in plaats van het te doen. Em vertelde dat ze een beetje overhoop lag met haar boek, en dat er nog een nieuwsbrief uit moest. Ik vertelde dat ik alles de laatste tijd zo geforceerd rond wilde maken als ik iets had geschreven, dat het me tegenwerkte en ik niets meer afkreeg, dat alles in mijn leven zo rafelig was, zo slordig, zo allesbehalve rond. We spraken elkaar moed in, maar niet het soort moed dat mensen je soms inspreken omdat ze denken dat het van ze wordt verwacht. Het was oprechte moed. Hoop ook, omdat ik oprecht in haar werk geloof, in wat ze schrijft en hoe ze het doet. En dat ze jaloersmakend getalenteerd is, terwijl ze dat nooit toe zou durven geven.

Dat er een beetje hoop nodig is om te schrijven, dat wist ik wel, maar dat die hoop soms ook in een ander kan huizen, en hoe dat dan genoeg kan zijn voor jezelf, dat nog niet. Maar het werkte, want we gingen toch aan het werk. Er werd een wekker gezet om niet afgeleid te raken, en we schreven. Er was alleen het getik van onze toetsenborden, het zoemen van de afzuiging, de Franse muziek die zacht aanstond. Soms floot Em mee met een liedje, miauwde Madame Bovary, ademde ik uit.

Nadat een alarm ons deed opkijken van de beeldschermen, vertelde Em dat ze tijdens het schrijven niet wilde stoppen met typen, omdat ik dan zou horen dat ze was gestopt. Omdat ik precies hetzelfde dacht, hadden we allebei doorgewerkt. En bijna iets afgekregen.

Het was donker geworden buiten, en omdat het binnen nog warm was, liepen we naar een veldje bij mijn huis. We zaten op het droge gras, rookten een sigaret, dronken nog een biertje. De koele avondlucht sloeg zich als een deken om ons heen en we praatten over het verschil tussen aandoen en aanrekenen, onderzeeërs, hoe oorlog voeren vooral een kwestie is van alleen tactisch inzicht hebben op de korte termijn en niet verder, de vertaling van Disneyliedjes. Voor mijn gevoel maakten we elk gesprek maar half af.

De avond was nog niet klaar, niet rond, dacht ik, toen we even zwegen. Maar het was goed. Misschien schuilen de mooiste dingen in dat schemergebied: als iets nog niet af is, je zelf nog niet weet hoe het verder moet, nog geen idee hebt van de zinnen die nog moeten komen. In die belofte liep ik Em naar de laatste bus.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Onderling, een territorium

(De wereld in stukken 22)

Boven de a van Glasgow op deze kaart, en in werkelijkheid – zoals de kraai vliegt – 125 km ten noordwesten van deze stad ligt het Schotse eiland Mull. Het behoort in zijn betrekkelijke lage bevolkingsdichtheid tot de intensiever beschreven delen van de wereld, althans vanaf 26 juni, als Miek Zwamborns boek Onderling verschijnt.

Ik ken weinig boeken die intensiever een bepaald niet eens heel groot gebied in kaart brengen. Zwamborn woont er nu zeven jaar en anders dan Michel de Montaigne die in 1581 op een kasteeltje in de nabijheid van Bordeaux besloot dat te beschrijven wat hij het beste kende: zichzelf, tracht Zwamborn nauwkeurig te beschrijven wat zij het beste wil leren kennen: haar natuurlijke omgeving. Het resulteerde in een heel bijzonder boek, waarbij de kunstenaar/schrijver die zij is, loopt, klimt, zwemt, glibbert, afdaalt, vastzit in het trilveen, de getijdepoelen, het boerenland, de rotsformaties, de moestuin, het Keltisch regenwoud en ze beschrijft, tekent, dicht, vertaalt gedichten om dit veelzijdig landschap nabij te komen. En volvoert zo een wens die meer mensen voelen en waaraan ze soms (ik spreek voor mijzelf) onvoldoende uiting kunnen geven: je het landschap waar je woont of graag komt echt eigen maken.

Ik las dit weekend een fascinerende beschrijving van wat Zwamborn doet in het prachtige Leven als een vogel van Vinciane Despret, een (wetenschaps)filosofische en ethologische verkenning van het begrip territorium. ‘Als zingen een uitbreiding van het vogellichaam is, dan wordt de vogel als het ware uitgezongen door zijn zang, zoals het lichaam van de spin wordt uitgesponnen en nieuwe betrekkingen aangaat met de omgeving – betrekkingen die de expressiemodus kunnen deterritorialiseren wanneer het web een hinderlaag wordt, maar tegelijkertijd blijft fungeren als materiaal voor expressie en voor ‘impressies’, voor het uitdrukken van dingen en voor het ontvangen van indrukken. Het zingen van de vogel kan dan worden gezien als een expressieve, ‘extensieve’ kracht, en het is niet onmogelijk dat de kracht van dit gezang, het ritme en de intensiteit ervan, deels bepalend zijn voor de omvang van het territorium in wording, zoals het territorium wordt bepaald door de mogelijkheden om een bepaalde oppervlakte te doorkruisen. Met andere woorden: het zingen van de vogel vormt een geheel met de ruimte. Letterlijk. Het zingen is de expressievorm waarmee een gezongen ruimte lichamelijk wordt, zich ontwikkelt tot het lichaam van de vogel.’

In een prachtig zoekende beschouwing over het begrip territorium, en in een wetenschapshistorisch onderzoek naar wat dat in de loop der eeuwen betekend heeft komt Despret trachtend en zoekend steeds dichter uit bij wat een territorium is. En dan gaat het niet alleen om foerageren, niet louter om agressie, bevolkingsdruk of kansen op een partner maar ook om een plaats waar een dier wil zijn, een omgeving die het dier mede definieert. En de momenten dat en vogel begint te zingen is een uiting van heel veel, maar ook een heel boeiende nieuwe reden: het zingen definieert de verhouding tussen de vogel en zijn/haar omgeving. Met de zang wordt het territorium bepaald, en dat territorium is meer dan alleen een gebied, het is tevens de uitingsvorm van de vogel: het gebied is als het ware wat zij wenst te zijn als ze terrein was. Zang, vogel en omgeving definiëren elkaar.

En dat lijkt me nou de beste manier om uit te leggen waarom Onderling van Miek Zwamborn zo’n fascinerend boek is, omdat dat precies is wat er in dat boek gebeurt. Nooit eerder las ik een boek waarin omgeving, werk, en persoon zo samenvallen als in dit boek, het zou en genre op zich kunnen zijn. Authentieker kan het niet. We leren Miek Zwamborn, de natuurlijke wereld waarin zij leeft en de manier waarop ze erover schrijft en tekent in een keer ondeelbaar kennen.

In Onderling zien we gebeuren hoe een mens een gebied wordt, hoe literatuur en kunst een territorium helpen definiëren, en wat aandacht en liefde voor de natuurlijke wereld om je heen aan prachtigs oplevert.


Er staat zoveel op deze kaart! Wat jammerlijk gemist werd en niet meer terugkomt compenseer ik met een paar favoriete boeken: Marokko: Greta Riemersma Het land van zijn vader, Ierland zie hier, Spanje: Camilo José Cela Joden, Moren en Christenen, Baskenland: Mark Kurlansky The Basque History of the World, Portugal (en Spanje en Frankrijk): August Willemsen Vrienden, vreemden, vrouwen.

Naar kaart 23

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

The Breakfast Club

In Suriname werd deze week 150 jaar Hindostaanse Immigratie gevierd. Maandag 5 juni werd eenmalig tot een nationale vrije dag uitgeroepen en waar de één lekker heeft gefeest, heeft de ander, zoals ik, het heel rustig aangedaan. Het hoogtepunt was het bezoek van de Indiase president Droupadi Murmu aan het land. 

Weken vooraf zijn er tal van activiteiten georganiseerd. Samen met een collega heb ik een reportage voor de lokale televisie gemaakt over de Hindostaanse Immigratie. Daarvoor heb ik historicus Maurits Hassankhan geïnterviewd over hoe de Hindostanen zich hebben ontwikkeld vanaf hun komst tot vandaag de dag. Hassankhan vertelde onder meer waarom de Hindostanen naar Suriname werden gehaald. Na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 moesten de tot slaafgemaakten nog tien jaren verplicht werken op de plantages voor een karig loon. Daarna besloten ze zo ver mogelijk te gaan van de plantages. Ze wilden niets meer met de plantages te maken hebben, vrij logisch. Er moesten daarom anderen gezocht worden die op de plantages wilden werken en er werd besloten contractarbeid in te zetten.

De Britten gaven de Nederlanders toestemming voor het werven van contractarbeiders in Brits-Indië. Besloten werd dat de contractarbeiders voor vijf jaar betaalde arbeid moesten verrichten op de Surinaamse plantages. Om de contractarbeiders in Suriname te houden kregen ze na hun werktermijn een stuk grond en 100 Nederlandse gulden van de Nederlandse overheid, zei Hassankhan. Vandaag de dag zijn er minder Hindostanen in de landbouw werkzaam. Het was namelijk hard werken en door schommelende prijzen was het ook niet altijd rendabel. Ouders moedigden daarom hun kinderen aan verder te studeren en in andere branches werk te zoeken. Zo deden steeds minder Hindostanen aan landbouw. Desondanks wordt er in het district Nickerie, dat bekendstaat als het landbouwdistrict, nog steeds veel aan rijstteelt gedaan en in het district Saramacca tuinbouw. 

Uit de Hindostaanse samenleving zijn er een aantal markante Surinamers voortgekomen zoals verzetsheld Janey Tetary, politicus Jaggernath Lachmon, schrijver Bea Vianen en dichter Shrinivási.

Naar mijn mening is het belangrijk om los van het feesten informatie te delen over deze groep. Door de verdeel-en-heers tactiek van de kolonisator zijn er vandaag de dag namelijk nog steeds stereotypering en vooroordelen bij de verschillende groepen over de andere groepen. We eten graag een bordje mee bij de buren, in dit geval roti, maar wat weten we precies over onze buren, wat voor muziek vinden ze mooi, wat zijn hun inzichten over bepaalde onderwerpen en wat zijn hun gevoelens daarbij? Daar kunnen we ook naar vragen.

Deze situatie laat mij denken aan de film The Breakfast Club: vijf tieners, van verschillende achtergronden met vooroordelen over elkaar die op een zaterdag voor straf negen uur moeten doorbrengen op hun middelbare school. Ze kunnen elkaar nauwelijks uitstaan, maar beseffen dat ze toch elkaar moeten gaan verdragen om het beste ervan te maken. Elk moet een essay van minimaal duizend woorden schrijven over wie ze denken dat ze zijn.

Tijdens de negen uren stellen ze zich langzaam open voor elkaar waardoor ze achter de overeenkomsten komen die ze hebben, hun uitdagingen als individu en hun dromen. Ze beginnen elkaar steeds meer te accepteren, rebelleren tegen onderdirecteur Richard “Dick” Vernon, die toezicht op hen moet houden en aan het eind van de dag gaan ze als vrienden uit elkaar. Los van sterke acteerspel, pakkende dialogen en een prachtige soundtrack – met als uitschieter het lied Don’t You (Forget About Me) van Simple Minds – is de boodschap gewoon sterk in deze film: onwetendheid zorgt voor verdeeldheid, maar zodra we ons openstellen om meer over elkaar te leren en moeite doen om elkaar te begrijpen, wordt er ruimte gecreëerd om te verbinden. Daar moeten we naartoe als land en daar kan meer kennis over de gezamenlijke geschiedenis, toegang tot literatuur en goede gesprekken een belangrijke rol spelen. 

Wat ik ook nog interessant aan de film vind, is dat overgrote deel ervan zich afspeelt in een bibliotheek.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julia Buijs
    Julia Buijs

    Julia Buijs is theater- en filmschrijver en manusje van alles. Deze zomer studeert ze af aan de opleiding Writing For Performance aan de HKU, met het scenario voor een bemoedigende animatiefilm over een station waar het altijd regent en niemand een gezicht heeft. Met dit en haar toekomstig werk wil ze proberen de lezer stil te laten staan, adem te laten halen en zichzelf en anderen te omarmen. Haar teksten zijn fantasierijk, gelaagd, experimenteel en persoonlijk. Ze werkt door middel van sprokkelen, puzzelen en plakken en gelooft binnen vijf jaar een eigen genre gecreëerd te hebben. Verder zal je haar kunnen vinden als vleermuisveldwerker, regisseur, festivalprogrammeur, creatief producent, saunameester, kinderboekenschrijver en juist ook voorloper van de ‘Kinderlijke’ Verhalen voor Volwassenen.

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.