Biografie

Er bestaan nogal wat misverstanden over wat nu precies een biografie is. In het laatste nummer van Tirade doet bijvoorbeeld Jeroen van Kan in ‘De hysterische lezertjes van hoog en laag’ de biografie onrecht aan door haar te versmallen tot een verslag van de zoektocht naar de feiten achter het werk van een kunstenaar. Hij plaatst schrijver en lezer tegenover elkaar door te stellen dat de eerste wil fictionaliseren, terwijl de tweede daarmee geen genoegen neemt: ‘Een verlangen naar echtheid kortom. Het is niet alleen de roddelbladenlezer (die ik zojuist heb geportretteerd aan de hand van de spiegel waar hij graag in kijkt) die die behoefte voelt. Lezers in de hogere regionen leggen fictie maar al te graag langs de biografische meetlat.’Volgens Van Kan verstoppen lezers uit de hogere regionen deze nieuwsgierigheid onder literaire interesse, maar goed beschouwd is zij niet meer of minder verheven of verwerpelijk dan die van een roddelbladenlezer. 

Nieuwsgierigheid is nieuwsgierigheid, akkoord. En het gaat niet aan de ene groep boven de andere te plaatsen. Bovendien is het ook nog eens zo dat er maar weinig mensen zijn die zich slechts in een cultuurdomein begeven; populaire cultuur kan voor iedereen inspirerend zijn. Zij leert door de uitvergroting van emoties immers veel over wie of wat wij als mens zijn. Waar het mij om gaat is dat het maar de vraag is of een biografielezer wel geïnteresseerd is in de levensfeiten van de maker ‘achter’ het verhaal, gedicht of levenslied en dat het in een biografie in eerste instantie om heel andere zaken gaat.

Ik heb de biografieën van Paul Rodenko en Hans Lodeizen geschreven en over deze boeken lezingen gegeven. Bij de vragen na afloop blijkt bijna altijd dat mensen meer geïnteresseerd zijn in wat ik maar noem de  psychologische en historische context van een schrijverschap dan in biografische ontknopingen.

Het gaat dan om vragen als: Waarom en hoe is iemand tot schrijven gekomen? Waarom is literatuur voor hem belangrijk? Waarom schreef hij sonnetten of juist niet? Hoe verdiende hij zijn geld als dichter? Hoe keek de omgeving (familie, vrienden) aan tegen zijn dichterschap? 

De keren dat ik een gedicht van bijvoorbeeld Hans Lodeizen van een te expliciete biografische context heb voorzien, –  voor de duidelijkheid: ik vind dat je dat als biograaf best wel eens mag doen – haken veel biografielezers af. Het is de kunst van de biograaf hiermee rekening te houden en respect te tonen voor leeservaringen van individuele lezers. Dat is spannend balanceren. En dat geldt ook voor uitingen van populaire cultuur. Er zijn maar weinig fans van de Zangeres zonder Naam die willen weten of zij echt in Mexico is geweest; wel zijn zij geïnteresseerd in hoe het een eenvoudige manke vrouw uit Leiden is gelukt zoveel mensen aan haar voeten te krijgen en hoe het heeft kunnen gebeuren dat zij op zo’n mensonterende wijze aan haar einde is gekomen. zangeres

In de Oorshop

Waarheidsvinding

Veel geesteswetenschappers vinden het, zeker in het huidige tijdsgewricht, moeilijk hun kennis in te brengen in het maatschappelijke debat. Dat is jammer, want juist zij kunnen door het trekken van historische parallellen en met hun kennis over religie, cultuur en cultuurverschillen een waardevolle bijdrage leveren aan een beter begrip van enkele belangrijke maatschappelijke kwesties. Dat zij vaak niet gehoord worden of willen worden komt vooral door de dominantie van enkele politieke partijen die geen nuance in het gesprek over bijvoorbeeld integratie en kwesties rond de Nederlandse identiteit wensen. Dat is ernstig, Het debat over belangrijke culturele en maatschappelijke vraagstukken moet worden gevoed door de wetenschap die aannames kritisch tegen het licht kan houden. Waarheidsvinding dus.

 Geert Wilders is een voorstander van ‘waarheidsvinding’, zo bleek tijdens de eerste dagen tijdens het strafproces tegen hem. Om die reden wilde zijn advocaat een aantal deskundigen op het gebied van de Islam en de Koran oproepen. Het Openbaar Ministerie is niet op deze eis ingegaan en Geert Wilders moet dus blij zijn met vijf wetenschappelijke deskundigen die zich via een open brief aan de Rechtbank, het Openbaar Ministerie, benadeelde partijen en de advocaat van Wilders in NRC Handelsblad hebben gemeld. Zij zijn op het terrein van de Koran en de Islam bereid de ‘waarheidsvinding’ te dienen; ‘door voor de dagvaarding relevante punten naar voren te brengen, gebaseerd op ons wetenschappelijk onderzoek.’ Tot aan de rechtszitting in juli publiceren zij factsheets over zogenaamde ‘waarheden van Wilders’, dat wil zeggen uitspraken van Wilders opgenomen in de dagvaarding.

 Onder de vijf deskundigen bevindt zich een aantal geesteswetenschappers. Ik heb grote waardering voor hun actie, ook in het kader van de door mij hierboven gesignaleerde geringe geesteswetenschappelijke inbreng in het debat over belangrijke maatschappelijke kwesties. Het op een juiste wijze interpreteren van de Koran en de Islam valt daar ook onder, want juist over deze religie en haar aanhangers ontstaan door onbekendheid te gemakkelijk onjuiste beelden.

Dat blijkt meteen vandaag bij het verschijnen van de eerste analyse van de wetenschappers die gaat over Wilders Waarheid nr. 1: ‘Het zijn de feiten. De Islam is een gewelddadige religie.’ De onderzoekers tonen aan dat dit wel erg kort door de bocht is en dat de waarheid toch net even anders ligt. In de Koran wordt in bepaalde gevallen opgeroepen tot geweld, in andere gevallen tot vrede en verzoening, maar ‘Zowel Christenen als Moslims keren zich tegenwoordig af van het verbreiden van hun geloof met het zwaard. Moslims zijn in grote meerderheid tegen terreur, zelf zijn zij veel vaker slachtoffer daarvan dan Westerlingen’, is een van hun conclusies. Waardevolle wetenschap, die de ivoren toren heeft verlaten en politici en beleidsmakers op het juiste spoor kan weten te houden. Dit zijn geen woorden van een Shariasocialist, maar van iemand zonder religie die voordat hij een mening formuleert, wil weten hoe de wereld echt in elkaar zit. 

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Patroclus

patroclusPaul Beers vraagt zich af of ik de naam ‘Patrokles’ in mijn blog van 2 februari jl. letterlijk heb overgenomen uit het Groene-artikel en of dit misschien Engels is. Volgens hem is het ofwel Achilles en ‘Patroclus’, op z’n Latijns, ofwel Achilleus en ‘Patroklos’, op z’n Grieks. Ik nam ‘Patrokles’ inderdaad  over uit het vertaalde stuk uit De Groene Amsterdammer, omdat ook ik in de veronderstelling verkeerde met een Engelse vertaling van doen te hebben. Ik verzuimde dit te verifiëren. Pas nu ging ik naar de oorspronkelijke tekst van William Deresiewicz en daarin staat Achilles and ‘Patroclus’, op z’n Latijns. 

Met zijn opmerkingen over de spelling van ‘Patrokles’ snijdt Paul Beers indirect een interessant punt aan. Hij laat mij namelijk weer eens inzien hoe dominant het Engels is geworden – zie ook mijn blog van 30 januari – en dat ik eraan gewend ben dat er in de nieuwe lingua franca van de wetenschap over ons westerse cultuurgeschiedenis wordt geschreven.  

We verhouden ons tot het  internationale cultureel erfgoed meer en meer te vanzelfsprekend in het Engels. Op grond van Engelse vertalingen  wordt het gesprek in de academische gemeenschap net zo gemakkelijk over werken uit de klassieke oudheid als over het werk van Franse filosofen gevoerd. Deze Angelsaksische gevangenis ontneemt ze het zicht op het werkelijke gedachtegoed van belangrijke  denkers. Als je Michel Foucault in het Engels leest, lees je een andere Foucault. En wie, om even dichter bij huis te blijven, Johan Huizinga in het Engels leest, bekruipt af en toe het gevoel dat het toch over iets anders gaat.  Wederom een pleidooi voor meertaligheid.


Vriendschap

‘Wat is een vriend nog?’ is de titel van een beschouwing over vriendschap van de Amerikaanse literatuurhistoricus William Deresiewicz. Zij verscheen afgelopen week in De Groene Amsterdammer. Een mooi stuk dat tot nadenken stemt over iets wat van groot belang is in ieders leven, maar door de opkomst van internetsites als Facebook en Twitter onder druk lijkt te komen staan. Ook Beatrix maakt zich hierover nogal druk. We hebben meer vrienden dan ooit – we zenden ons via het internet uit aan vijfhonderd vrienden tegelijk -, maar niemand uit deze groep is nog extra bijzonder. Vrienden zijn geen individuen meer, maar maken deel uit van een uniforme massa, ‘een vriendenwol’. En voor de ideale vriendschap zoals Deresiewicz die beschrijft is geen plaats meer, want echte vriendschap kan volgens hem alleen voortkomen uit een unieke beschermde wereld die twee mensen met elkaar scheppen.

Deresiewicz lijkt te verlangen naar de vriendschappen die zo’n belangrijke rol speelden in klassieke en neoklassieke tijden en bestonden tot het einde van de negentiende eeuw. Hij geeft een paar bekende voorbeelden: Achilles en Patrokles, Goethe en Schiller en Lord Byron en Percy Bysshe Shelley.Vriendschap was voor hen een hogere roeping, een ideaal, waarbij zakelijke belangen op geen enkele wijze een rol speelden. Het ging erom elkaar op te roepen naar het Goede,  moreel advies te geven en te corrigeren. Deze omgang met elkaar leverde ook nog eens mooie wereldliteratuur op.

Aan deze vriendenstellen voeg ik graag twee Nederlanders toe: Albert Verwey en Willem Kloos. Deze dichters uit de Amsterdamse kring van de Tachtigers uit het einde van de negentiende eeuw hadden een intieme relatie waarin het elkaar oproepen naar het Goede en de Kunst een belangrijke rol speelde. Aan deze vriendschap kwam met de nodige dramatiek, vooral van de kant van Kloos, een einde toen Verwey trouwde met Kitty van Vloten en zich vestigde in Noordwijk aan Zee. Over de aard van deze relatie is door literatuurhistorici veel gespeculeerd. Was zij louter geestelijk van aard of was er ook sprake van een fysieke aantrekkingskracht en van lichamelijke liefde?

Tot nu toe is dat onduidelijk gebleven. Interessant? Voor het werk van beide dichters misschien niet, maar wel voor diegenen die zijn geïnteresseerd in het fenomeen vriendschap aan het einde van de negentiende eeuw in Nederland. Gelukkig werkt Madelon de Keizer aan de biografie van Albert Verwey en zal Bart Slijper het leven van Willem Kloos beschrijven. Op de aard van deze vriendschap zullen beiden hun licht moeten doen schijnen. Op hun publicaties moeten we nog even wachten, maar hierbij als opwarmer het eerste sonnet uit Albert Verweys dichtbundel Van de liefde die vriendschap heet, die hij schreef naar aanleiding van zijn vriendschap met Willem Kloos.   


                                              I

     Licht mijner ziel! ik zag u steeds van ver,
     En wist wel dat gij eindlijk komen zoudt; –
     Woorden, die ik niemand heb betrouwd,
     Gaan uit als bleke vlammen; – als een ster,

     Diep in ’t azuur, maar blanker, lieflijker,
     Zie ’k in uw lokken liggen ’t licht gelaat;
     ’t Mysterie van veel leeds, maar nooit van haat,
     Droomt in uw oogen; – ’k zag het steeds van ver.

     Ik zal u zien, mijn Licht, zoo zie gij mij:
     In éen zoet waas van gloed, waar ieder woord
     Doorheenvlamt van de lippen en saamglijdt

     Met andere tot één lichtende eenigheid –
     En elk van ons droomt in een glorie voort,
     En andre glorie gaat ons stil voorbij.

 willem_kloos_2Verwey

Bloch

In de Volkskrant van vrijdag 29 januari jl. wijdde Hans Driessen een lovende recensie aan Stil de tijd.  Een pleidooi voor een langzame toekomst van Joke Hermsen. Dit weekeinde las ik het boek en de recensent heeft gelijk. Hermsen heeft een helder boek geschreven over de geschiedenis van het denken over tijd in de Westerse wereld. Zij neemt bovendien op interessante wijze zelf stelling met het onderscheid dat zij aanbrengt tussen kloktijd en de niet te meten innerlijke tijd. Ook haar pleidooi voor de verveling is boeiend: ‘In de verveling leert de mens zijn grenzen te overschrijden, omdat hij zich ten overstaan van de leegte van zijn oude overtuigingen en meningen ontdoet, en zo tot een nieuw inzicht kan komen.’ Een rijk boek ook, omdat haar gedachtegang wordt opgehangen aan het werk van dichters, denkers en beeldende kunstenaars als Henri Bergson, Frederik van Eeden, Peter Sloterdijk, Marcel Proust en Mark Rothko.

Ik las met extra belangstelling Hermsens opstel over de Duitse marxistische filosoof Ernst Bloch (1885-1977), wiens werk ik twintig jaar geleden heb leren kennen via de essays van Paul Rodenko. Bloch schreef het magistrale Das Prinzip Hoffnung, waarin hij – ik volg nu Hermsen – de tijd niet behandelt als een gestaag toehollen op de dood, maar als het naderen van een nieuw begin: ‘Tijd schept ruimte om tot verandering, verbetering en vooral herinterpretatie van het reeds bestaande te komen’. De mens realiseert zich dat het Zijn  nog niet af is, er moet nog iets komen en dat geeft hoop. Met andere woorden: het is de utopie die de mens doet verlangen te realiseren wat er nog niet is. Dat is toch een mooie gedachte.

Het is overigens opvallend dat Hermsen Paul Rodenko in haar boek niet noemt. De denkers die haar zo lief zijn, waren voor een groot deel ook zijn denkers. En wat  zij opmerkt over verveling lezen we regelmatig in Rodenko’s beschouwingen over moderne poëzie. En ook hij vond in Bloch een intellectuele medestander. Hij was gefascineerd door wat hij noemde Blochs ‘zuigkracht van het Nieuwe, het nog- niet-bewuste’.   

Hermsen pleit ervoor Blochs Das Prinzip Hoffnung in een Nederlandse vertaling op de markt te brengen. Dat was trouwens al bijna gebeurd. Eind jaren zestig van de vorige eeuw startte Paul Rodenko samen met de psychiater en radencommunist Leo Hornstra de Manifesten-reeks, die door de Haagse uitgever Louk Boucher werd uitgegeven. In deze reeks zou het werk van een aantal belangrijke linkse denkers in vertaling worden uitgegeven. Op het verlanglijstje van Rodenko stond ook het boek van Bloch.

In de reeks verschenen vertalingen van het werk van bijvoorbeeld Karl Marx en Erich Fromm, maar het boek van Bloch kwam er door onenigheid niet. Hornstra verweet Boucher te traag te zijn met zijn uitgaven en zocht contact met de jonge uitgever Rob van Gennep. Die wilde de reeks wel uitgeven, maar daarin wilde hij niet een boek van Hornstra opnemen. Die had net een psychoanalytisch boek  klaar,  Het innerlijk gezicht, waarin hij zich tegen de libido- en agressietheorie van Sigmund Freud keerde en het begrip ‘jongerenverzorginsinstinct’ introduceerde, waarmee wordt bedoeld dat de vrouw de behoefte voelt een ‘eigen jong’ op te voeden. Het boek werd gelezen als een pleidooi voor het traditionele gezin. En met zo’n boek kon Van Gennep bij zijn verlichte lezers niet aankomen. Het betekende niet alleen het einde van de manifestenreeks, maar ook dat het Nederlandse publiek nog steeds niet in vertaling kennis kan nemen van een bijzonder werk uit de Duitse filosofie.

Bloch

Nederlands, tenzij …

In 2003 publiceerde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen het rapport Nederlands, tenzij…, dat gaat over de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal in de alfa- en gammawetenschappen. Daarover waren toen grote zorgen en nu zeven jaar later is er nog maar weinig veranderd. Wetenschappelijk personeel wordt nog steeds in eerste instantie afgerekend op de publicaties in  internationale refereed tijdschriften (periodieken met externe beoordelaars) en op het aantal malen dat hun publicaties door derden worden aangehaald: de internationale citation score. Met deze cijfers worden carrières gemaakt en gebroken; het spreekt voor zich dat onderzoekers daarom ervoor kiezen voor een internationaal publiek in het Engels te publiceren. 

Destijds was ik betrokken bij de samenstelling van het rapport en ik ben daarom de discussies over dit onderwerp op de voet blijven volgen. De problematiek is dus niet veranderd, wel de context waarin zij wordt besproken. De laatste jaren zie ik het rapport steeds vaker opduiken in bijdragen over het behoud van de Nederlandse identiteit en cultuur. Dat gebeurt dan vaak op grond van een  eenzijdige lezing van het rapport. De boodschap van de KNAW om als wetenschapper naast in het Nederlands vooral ook in het Engels of in een andere taal te publiceren, vind je in die discussies bijvoorbeeld nooit terug. 

Gelukkig zijn er ook nog steeds mensen die de nuance wel aanbrengen. Afgelopen zomer schreef een aantal hoogleraren taalkunde een brief aan minister Plasterk, waarin wordt gewezen op de juiste boodschap van de KNAW. De hoogleraren benadrukken enerzijds hoe belangrijk het is voor onderzoekers om in het Engels of een andere taal te publiceren. Meertalenbeleid past bij het streven van Nederland om een vooraanstaande positie als kennismaatschappij in te nemen, stellen zij. Taal en denken zijn nu eenmaal onlosmakelijk met elkaar verbonden en meertaligheid geeft toegang tot meer kennisgebieden.Het gebruik van verschillende talen als voertuig van de gedachte kan volgens hen ook nog eens een extra bijdrage leveren aan ieders intellectuele ontwikkeling.

Anderzijds voegen zij eraan toe: ‘Een Nederlandstalige publicatie is nodig wanneer het gerapporteerde onderzoek maatschappelijk relevant is in de Nederlandse context of wanneer het past in een wetenschappelijk discours van deskundigen op een voor Nederland specifiek gebied – denk aan de Nederlandse taalkunde, de Nederlandse geschiedenis, de Nederlandse bosbouw, Nederlands recht, de vaderlandse economie, criminaliteit, media, waterstaat, winkelstand, kunst en cultuur, bestuurlijke inrichting, politiek en dergelijke. Engelstalige publicaties komen uit zulk onderzoek voort wanneer het tevens antwoord geeft op algemene wetenschappelijke vragen.’

Zo is het maar net. De wetenschap is kosmopolitisch, de onderzoeker kan en wil niet anders dan een wereldburger zijn. Te vaak wordt vergeten dat voor een wereldburger de eigen taal en cultuur even interessant zijn als de talen en culturen in de wijde wereld om hem heen. Het is van belang dit in een tijd waarin kosmopolieten en nationalisten in het debat tegenover elkaar worden geplaatst te benadrukken. Geen tweespalt, maar een weloverwogen enerzijds en anderzijds.   vlag



Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 10 Soekarno

    DE MENS ALS BIOPIC 10 Soekarno

    Jochies waren we, op een lagere school in Amsterdam Noord. Nu staan we op een filmset achter het Tropenmuseum. Hans Hylkema regisseert er de televisiefilm Soekarno Blues. Ik schreef samen met hem het scenario en mag hier even figureren als particulier secretaris van koningin Juliana. Vanuit het Oosterpark zwaait de president van Indonesië naar ons....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dit feestje

    Dit feestje

    Na haar repetitie bij Orkater at vriendin M met mijn gezin mee. Sommige mensen kunnen na een hectische dag in je huishouden binnenkomen en daar iets lichts toevoegen, aandacht brengen in plaats van vragen. Vriendin M is zo iemand. Ik had saoto gemaakt op verzoek van de kinderen; we aten en daarna vroeg M of...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tafel voor twee

    Tafel voor twee

    Omdat ik in mijn eentje in Parijs was en tussen het werk door ook moest eten, besloot ik naar restaurants te gaan die me door een kennis waren aangeraden. In de toeristische steden moet je op tijd zijn; wacht je te lang dan worden die fijne zaakjes erg druk of erg duur of allebei. Reserveren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler