Beste Herman Brusselmans,

1503908731_a3e62d165a2Het verhaal doet de ronde dat u ziek bent, zich heeft teruggetrokken ergens aan zee en van plan bent ‘rust te nemen’, zoals uw vrouw Tania de Metsenaere al honderdduizend keer tegen u heeft gezegd: ‘Je moet rust nemen mijn schat’.
Enkele maanden geleden schreef ik een stukje waarin ik mijn lezers de kans gaf een slotdialoog te schrijven. Vele pogingen werden er gedaan en toen ik alle reacties bij elkaar had heb ik ze, samen met het stuk zelf, aan u gemaild met de vraag een winnaar aan te wijzen. Ik kreeg geen antwoord. Mijn lezers werden ongeduldig en ik wilde u nogmaals mailen maar dacht aan die 600 pagina’s die u jaarlijks schrijft en zei tegen mezelf: ‘Herman Brusselmans heeft het veel te druk!’

Hierbij stuur ik nogmaals de slotdialogen die meededen aan de ‘Grote Herman Brusselmans dialoogwedstrijd’. Ik hoop dat u, nu u eindelijk uw rust neemt, een winnaar wilt kiezen uit dit rijtje:

(Nogmaals, het verhaal zelf is hier te lezen)

1. Herman zet de hond op de vloer en zegt: ‘Als alle dagen zolang duren dan zou ik best durven beweren dat er eigenlijk geen zak aan is.’

2. Herman: ‘Ik heb jeuk aan m’n naad.’
Tania: ‘Vervelend schat.’

3. Tania: ‘zag je die goal mijn schat?’
Herman kijkt met toegeknepen ogen naar het scherm en zegt: ‘Ik had moeten blijven voetballen.’

4. Opeens is het stil. De drumsolo is ten einde gekomen, maar abrupt en Herman staat op en loopt naar de stereo.
Dan, fluiten opeens de kogels in het rond, waar die vandaan komen weet niemand, maar ze zijn er.
Herman: ‘Ga liggen Tania, ga liggen! Het is oorlog.’
Tania wurmt zich onder de witte bank en al snel volgt Herman. Nu liggen ze naast elkaar.
Tania: ‘Je moet wat rust nemen schat, echt.’

5. Herman loopt naar de keuken en vult de voederbak van Eddie. Eddie kwispelt en Herman gaat naast hem liggen terwijl hij eet. Hij legt zijn oor tegen de vloer. ‘Heeft u gedweild Tania de Metsenaere?’
Tania: ‘Ja.’
Herman:’Ik voel het, mijn oor is nat.’

6. Herman: ‘Ik kwam laatst in het café en daar zaten een heleboel fans. Veel jonge grietjes.’
Tania zwijgt en kijkt naar het scherm.
Herman: ‘En vier van de zeg negen grietjes wilden meteen met mij naar bed, dat zag ik aan hun gezichten. Of, nee, ik dacht het te zien.’
Tania, zonder op of om te kijken: ‘Ja vind je het gek.’

7. De drumsolo gaat dus maar door, dat even in het hoofd gehouden, er is een finale waarin de muren van de woning in Gent trillen, dan zegt Herman: ‘Ik ben de koning.’
Tania zegt: ‘Wat zeg je Herman?’
Herman: ‘Laat maar zitten, Tania de Metsenaere. U zou uw oren een vakkundig moeten laten reinigen.’

8. Als de muziek dan toch tot een einde komt is de voetbalwedstrijd ook afgelopen. Tania tuurt voor zicht uit en kijkt dan naar Herman.
Tania: ‘Herman?’
Herman antwoordt niet.
Tania: ‘Schat?’
Herman is in slaap gevallen, zijn sigaret nog tussen zijn vingers. Tania haalt hem er voorzichtig vandaan en dooft hem in de asbak.

9. Herman: ‘Tania?’
Tania: ‘Ja Herman?’
Herman: ‘Is er iets?’
Tania: ‘Nee schat, ik kijk voetbal, maar wat wilde je zeggen?’
Herman: ‘Ach niets, iets over de Nobel-prijs die ik denk ik ga winnen dit jaar, niets bijzonders.’

10. Tania, na de minuten durende stilte: ‘Herman, zo spreek je Eddie niet toe!’
Herman kijkt verschrikt op, droomt weg bij de solo die hijzelf niet meester is en zegt dan: ‘Sorry.’

11. Herman zet het geluid zachter. Hij vouwt zijn hand om zijn rechteroor. Hij zegt: ‘Tania, hoor jij dat?’
Tania: ‘Wat Herman?’
Herman:’Luister dan wijf!’
Tania maakt hetzelfde gebaar.
Tania: ‘Wat?’
Herman begint zijn hoofd te schudden en te lachen (wat hij zelden of nooit doet) en zegt dan: ‘Zie je wel!’

12. Tania kijkt naar de voetbalwedstrijd en Herman naar haar. Hij blijft naar haar kijken terwijl hij het volume opdraait. De vloer trilt. Dan staat Tania op, pakt haar jas van de kapstok en verlaat het huis in Gent.
Herman: ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol!’

Hartelijke groet,
David Pefko

In de Oorshop

Beste Dolores,

11703Ik heb verscheidene keren voor je deur gestaan, heb zachtjes en hard aangeklopt en je gebeld, ja zelfs vóór je deur. Ik hoorde dan twee of driemaal het geklingel van je ouderwetse telefoontoestel en daarna een klap gevolgd door een scheldpartij. Soms sneuvelde daarbinnen iets van glas of steen.

Vorige week liet je me binnen maar kwam ik niet verder dan de gang. Je droeg een grote groene houtje-touwtje jas en een muts met oorkleppen, kaplaarzen aan je voeten. Zo koud was het toen nog niet.
Ik zei: ‘Dolores, ik wil je…’
Met een rood hoofd van woede onderbrak je me en riep: ‘Geen woord, géén woord! Als je daar voor komt, ben je aan het verkeerde adres! Scheer je weg!’ Je joeg me de gang door en prikte me met twee Nordic-walking stokken in mijn rug. Daarna bleef je in de deuropening staan, die twee stokken aan weerszijden. ‘Scheer je weg!’ riep je me na.

Op de dag zelf verscheen je niet. Op dat moment was het koud en stond ik vrijwel alleen. Het was op die manier allemaal snel voorbij, er werd geen praatje gehouden en het ritueel duurde maar een paar minuten. Een meneer die tegenover me stond zei: ‘Iemand die zo weinig familie of vrienden heeft, zal wel snel vergeten worden.’
Ik vroeg de man of hij een vriend of familie was, maar de man zei dat dat niet zo was maar hij graag naar zulke plekken ging. Dat die plekken hem rust gaven en een gevoel van waardigheid bezorgden. Zijn opmerking was dan ook geen oneerbiedige geweest; hij sprak slechts uit jarenlange ervaring. ‘Mensen worden vergeten, dat is een feit,’ zei hij.

Dagen later zag ik je door de supermarkt schuifelen en praten in jezelf. Je keek langdurig naar reclameborden en stond stil bij de pakken maandverband, waar je je schouders ophaalde en naar je kaplaarzen keek. Hoe oud je ook bent, nog altijd zie ik hoe je zachtjes schokt en beeft, je benen steeds in beweging, hoe je je voeten elegant van de hak naar de punt laat rollen. De sierlijke knik als een vrouw je pad kruist… Hoewel je botten broos zijn en je spieren moe, lijk je elk moment in brand te staan. Het zou me geen moment verbazen als je plots je mandje laat vallen en zou dansen over de gladde vloeren van de supermarkt.

Maar goed, ik dwaal af. Ik wil je sterkte wensen in deze moeilijke tijd. Ik weet dat de laatste woorden van Augusto, absurde woorden waren, maar ook die zul je eens vergeten beste Dolores.

Het ga je goed,
David Pefko

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Geachte abonnees van de Dieren-weekkrant,

DSC01140Het zal nu zeker meer dan 16 jaar geleden zijn dat u een abonnement nam op onze Dieren-weekkrant. Zoals u weet stonden wij voor actuele berichtgeving omtrent zieke dieren in het Vondelpark. Duiven met één poot, eenden zonder huis en weggelopen katten en honden zouden onze pagina’s vullen en de abonnees werden aan de deur benaderd en moesten daar ook hun abonnementsgeld contant voldoen. In de tijd waarover ik schrijf zijn er 7 abonnees geweest die elk het bedrag van vijfentwintig gulden hebben betaald voor hun wekelijks exemplaar. Onze medewerkers waren toen zeven en negen jaar oud en de oudste van de twee vervoerde de jongste achterop zijn fiets.

Het moet u opgevallen zijn dat er slechts één Dieren-weekkrant in uw bus terecht gekomen is. Misschien heeft u zich al die jaren afgevraagd hoe het toch de Dieren-weekkrant is vergaan en waarom dit eerste nummer (waarin verslag werd gedaan van een zieke egel en waarin een kortverhaal over een kikker stond afgedrukt – met ecoline tekeningen, in kleur) geen vervolg kreeg.

Hierbij willen wij u melden dat de Dieren-weekkrant aan het eind van 1993 in een crisis terecht kwam waardoor er geen nieuwe nummers meer verschenen. Allereerst kwam ons management in – tot op de dag van vandaag onbekende – financiële moeilijkheden en konden zij de kosten van de drukker niet meer betalen. Er is in die tijd nog een heuse stichting in het leven geroepen, met ledenpasjes en kortingsbonnen, het ‘Dieren Fonds Bij Ongelukken’, kortweg: DFBO, waar geen enkel gehoor aan gegeven werd. Onze medewerkers hebben erg veel last ondervonden van deze nare situatie, zo waren ze tijden lang bang in hun eigen straat waar 5 van de abonnees woonden en reageerden ze nooit op de vriendelijke ansichtkaarten die sommigen van u aan het hoofdkantoor schreven.

DSC01141

De tienjarige zei aan het begin van het jaar 1994 aan de achtjarige: ‘Er zou een vervolg moeten komen want anders staan ze straks allemaal op de stoep!’
De achtjarige zei: ‘Nee, we zijn kinderen, ze vinden ons ontroerend en die hele krant maakt ze helemaal niets uit. Het ging om ons.’
‘En om onze fiets.’
‘Hadden we toen maar één fiets?’
Ze hadden toen maar één fiets, ik wil het maar even benadrukken. U mag het zien als charmeoffensief of gewoonweg als een feit.

Hierbij bieden wij u onze welgemeende excuses aan en hopen dat u het enige exemplaar dat u ooit heeft ontvangen zijn prijs van vijfentwintig gulden waard vindt. Misschien is het een geruststelling te weten dat onze medewerkers inmiddels op twee fietsen rijden.

Hoogachtend,

De directie.

Beste bloemenman,

DSC01134Ik was begonnen aan een brief aan een clown met de naam Benno die mij dreigbrieven stuurt, en op dat moment rij jij de straat binnen om mijn rust te verstoren. Eerst het brommende geluid van je oude bestelbus, dan de enorme klap waarmee je de schuifdeur met kracht opengooit en al snel het irritante geklingel van een bel en je onverstaanbare gebrul dat zelfs in de wc te horen is. ‘Bloemeboeketjemooibloemeboeketjevijfeurootjesmaar’ Zoiets zeg je, en je mag rustig weten dat ik er niet goed van word!
Je bel saboteren, ‘s nachts je bestelbus opzoeken en in de fik steken, je stembanden doorsnijden; al die dingen zijn al eens bij mij opgekomen. Ik keek uit het raam en zag je staan in je korte jack, met je grove handen en je kale hoofd. Ik wilde het raam open zetten en je uitschelden, maar dat deed ik niet.
Maar wat er daarna gebeurde was toch wel de moeite waard. Ik besloot mijn jas aan te trekken en naar je toe te lopen. Clown Benno zat nog steeds in mijn hoofd en ik bedacht dat mijn contact met hem begon met juist het benaderen en niet achter mijn raam te blijven schelden.
Je was kleiner dan ik dacht en toen ik heel dichtbij kwam zag ik dat je misschien wel het syndroom van down had. En ik zag je hond: een grote, bruine bastaard die op de passagiersstoel zat met zijn tong uit de mond.
‘Bloemetjekopemeneer?’ vroeg je terwijl ik een blik wierp in laadruimte waar bergen voorverpakte bosjes bloemen lagen te verwelken.
‘Uw bel..,’ begon ik.
Je klingelde met je bel.
‘En je stem, ik word niet…’
Voor ik wist begon je te brullen.
Ik nam snel een bos rode tulpen en gaf je vijf euro. Daarna klom je in je auto en reed langzaam de straat uit.
‘Laat je hier nooit meer zien!’ zei ik zo hard als ik kon, maar zo hard kon het niet zijn geweest.

Vaarwel,
David Pefko

Geachte Gerechtsdeurwaarder,

DSC01132Ik kan het niet laten om heel erg hard te lachen als ik jullie brieven op de mat vind.
Op de envelop staat vaak met enorme letters: ‘INHOUD DIRECT LEZEN’ en als een bewijs dat jullie het poststuk persoonlijk hebben afgeleverd zit er altijd een strookje bij dat over de plakrand zat. Hiermee geven jullie aan dat ik heel erg op mijn hoede moet zijn, direct moet lezen en even snel tot betaling moet overgaan. Jullie zijn in de buurt, dat mag ik best weten.
Maar er is meer om te lachen als het om jullie brieven gaat. Het taalgebruik bijvoorbeeld, zinnen als: ‘aldaar mijn exploot doende en afschrift hiervan (en van na te melden stuk(ken)) latende aan’
Of prachtige zinnen als deze: ‘Uit krachte van een executoriale titel, inzake executant(e) enerzijds en na te noemen geëxecuteerde anderzijds, welke executoriale titel bij exploot aan de geëxecuteerde is betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen’.
Ik zie jullie wel eens voor huisdeuren staan, in een goedkoop pak en met een aktetas vol met enveloppen met ‘Inhoud direct lezen’ erop. Jullie hebben meestal ingewikkelde, oud-Hollandse namen. Vaak staan jullie in de regen, kijken op naar de huizen of er enige beweging te zien is. Dan denk ik aan deurwaarder A.W. Dreverhaven uit Bordewijks Karakter. Jullie zouden de beschrijvingen van deze meneer eens moeten bestuderen; misschien helpt het om zulke figuren in dienst te nemen.
Jullie kantoren zijn verdrietig en de meubels zijn meestal bruin of wit en onverwoestbaar. De geëxecuteerde moet nederig plaatsnemen in schimmige kamertjes met glazen wanden en daar zijn of haar verhaal doen. Of betalen. Of een betalingsafspraak maken.
Jullie hebben een hondenbaan.
Maar goed, tot er een Dreverhaven op mijn deur slaat, de gang in beent en alles wat hij pakken kan pakt, spreek ik jullie absurde volzinnen met genoegen uit en gooi dan de brief in de prullenbak.

Met glimlach,
David Pefko

Lieve L,

DSC01146De eerste keer dat ik je ontmoette was diep in de nacht. We waren allebei slapeloos en hadden zin in een klein feest, maar nergens in de stad was feest, dus bedachten we er een. ‘Ik draag een grote veelkleurige wollen trui,’ zei jij, ‘kan je niet missen.’ Dat klopte toen ik je op de Berlagebrug zag staan, groot, veelkleurig en van wol was je trui. Later zat je op een stoel tussen enorme stapels literaire tijdschriften en boeken. We dronken rode wijn en spraken over hardlopen langs de Amstel wat jij graag deed en waar ik niet aan zou moeten denken, over omgang met mensen, over familie en vrienden, boeken en uitgevers. Toen we al veel gedronken hadden uiteindelijk over liefde, onzekerheid, angst, agressie en gevoelloosheid. Al die gevoelens leken niet bij elkaar te horen, maar juist ook weer wel. Er is natuurlijk niet zoiets als goed en fout als het om gevoelens gaat.
Ik bedenk altijd tijdens zulke gesprekken dat woorden werkelijk tekortschieten, dat hoe duidelijk hetgeen je wil overbrengen ook in je hoofd zit, het onmogelijk is je werkelijk uit te drukken. Het blijft een brei waarin je graait en waaruit je het juiste hoopt op te diepen; soms lukt dat heel aardig en andere keren kun je je hoofd wel kapotslaan van ellende en spijt hoe je bepaalde dingen wel of niet hebt gezegd.

Later zagen we elkaar op een bijeenkomst van een tijdschrift waar we die maand allebei instonden. Ik met een verhaal, jij met een aantal gedichten. Vrijwel niemand kende we en vrijwel niemand ons. Je zei het niet, maar ik had het idee dat je dacht toen je met je glas wijn in een hoek stond: ‘Hoe zullen de mensen mij zien. Welke indruk geef ik ze?’ Weet je, opeens weet ik vrij zeker dat je dat wel degelijk hebt gedacht. Er waren mozzarellasticks en we dronken witte wijn.

Je zei op een ander feestje (waarvan ik de naam niet zal noemen omdat anders straks de halve wereld zou willen deelnemen) dat je de indruk kreeg dat mensen je zagen als arrogant en gevoelloos en dat dat nooit de bedoeling is geweest. Ikzelf denk dat mensen die mij niet goed kennen ook die indruk krijgen. Het is heel normaal als je onzeker bent om jezelf uit alle macht proberen te beschermen. Dat de ander dat als arrogantie ziet is kortzichtig, want het is juist heel anders, het omgekeerde van arrogantie, maar wat hebben we in godsnaam met die mensen te maken?
Ik las je een stuk voor uit de dagboeken van Sylvia Plath:

“Er zijn momenten dat ik word overvallen door een gevoel van verwachtingen, alsof er iets onder het oppervlak van mijn denken ligt te wachten totdat ik het oppak. Het is hetzelfde hunkerende gevoel als wanneer een naam je bijna te binnen schiet, maar je hem niet te pakken kunt krijgen. Ik voel het als ik denk over mensen, over kleine tekenen van evolutie die worden ingegeven door het trekken van verstandskiezen, onze kaak die smaller wordt omdat hij niet langer zulk grof voedsel hoeft te vermalen als hij gewend was; het geleidelijk verdwijnen van haar op het menselijk lichaam; het wennen van het menselijk oog aan kleine gedrukte letters, het snelle, kleurige bewegen van de twintigste eeuw. Vaag en onduidelijk komt dat gevoel op als ik denk over verlengde adolescentie van onze soort, de riten van geboorte, huwelijk en dood, alle primitieve, barbaarse plechtigheden die voor het moderne leven gestroomlijnd zijn. Die onberedeneerde, dierlijke zuiverheid was het beste, denk ik bijna. O, er is daar iets dat op me wacht. Op een dag zal misschien plotseling de openbaring mij ten deel vallen en zal ik de andere kant van deze enorm groteske grap zien. En dan al ik lachen. Dan zal ik weten wat het leven is.”*

Zo was het natuurlijk wel, beter verwoorden is misschien onmogelijk. Daarna zei je dat je op een eerstvolgend verkleed feest met een oven over je hoofd zou gaan lopen.

Even later vroeg ik voorzichtig of ik je handen en voeten mocht gebruiken voor een film. Dat mocht, als je maar onherkenbaar in beeld zou komen en ik je naam zou mystificeren tot slechts de letter ‘L’. In ruil voor je medewerking wilde je een aantal verhuisdozen, en die kreeg je.

Ik denk aan Sam, waar we broodjes aten en een tekening maakten die nu nog steeds boven de bar hangt, en waar jij je jurk bevuilde met knoflooksaus. Of je rammelende fiets en je motorhandschoenen waarover je vertelde dat ze van iemand anders waren, dat jij nooit zulke handschoenen zou kopen. Of je muts, die je soms ook in huis droeg omdat de verwarming het niet deed. Of de enorme ladder in je panty die ik laatst zag toen je vertelde over de schuwe, getraumatiseerde kanarie die je ooit had en waar je veel van hield. Ik weet vrij zeker dat je van die ladder in je panty wist maar het je niets interesseerde. Waarom zou iemand ook geen ladders mogen dragen dacht ik. Ik vond het ontroerend weet je dat?
En dan zie ik je in gedachten in een pakhuis over sanitair klimmen met een klembord in je handen, je noteerde bestellingen voor klanten in het hele land. Er was een koffiehoekje daar, dat was wel een voordeel, zei je. Hoe kan iemand jou dan ooit van arrogantie betichten Lieke? (Pardon, noem ik toch je naam. Vergeef me).

Als laatste vertel ik hoe je me die eerste keer dat we elkaar zagen tijdens dat besloten mini-feest, zei dat je je niet voor kon stellen dat iemand verliefd op je zou worden. Ik vond dat heel verdrietig om te horen, want ik denk Lieke, dat juist iedereen verliefd op je zou worden. Je zei een paar dagen geleden dat je onregelmatig was en dat vond ik grappig. Onregelmatig, een prachtig woord toch?

Liefs,

David Pefko

* Sylvia Plath – De dagboeken 1950-1962 – Privé Domein nr. 255, bladzijde 25

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 8 Jorge Zorreguieta

    DE MENS ALS BIOPIC 8 Jorge Zorreguieta

    Aan het eind van de film Der Untergang (2004) spreekt in de bunker onder de Rijkskanselarij Adolf Hitler zijn generaals toe. De Russen zijn al in Berlijn en Hitler perst er nog een paar bevelen uit. Hij houdt zijn handen op de rug en wij zien iets wat de generaals níet kunnen zien: de handen...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Kortsluiting

    Kortsluiting

    Vanochtend bracht ik Ada (8) naar school; het was nauwelijks licht en de hemel hing laag, gesloten. Mijn dochter fietst nu elke dag zelf, gaat bijna nooit meer op het zitje op mijn stang. Dat is een vorm van winst, maar ook een groot verlies. Ik laat haar voor me uit rijden omdat een jongen...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

  • Foto van Dünya Calikci
    Dünya Calikci

    Dünya Calikci (28) is een echte Amsterdammer en schrijver pur sang. Als student aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU schrijft ze rauw, eerlijk en realistisch – altijd dicht op de huid. Haar werk draait om echte mensen en hun verhalen, zonder opsmuk of filter. Dünya zoekt de kwetsbaarheid op en vangt het alledaagse in woorden die blijven hangen.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen