‘De baby laat de tepel los’

Bibeb is dood. Zojuist verscheen op Teletekst het bericht van het overlijden van de journaliste, die eigenlijk Maria Lampe-Soutberg heette. Ze stief in haar woonplaats Scheveningen.  Haar interviews in Vrij Nederland las ik altijd met plezier, maar dat was alweer zo’n twintig jaar geleden. Gesprekken met een lange adem en onthullend. Ik heb wel eens gehoord dat zij voor langere tijd in het huis van de geïnterviewde verbleef, om zo optimaal de sfeer te kunnen beschrijven en op het juiste moment met de juiste vraag te kunnen toeslaan. Zij fileerde. Magistrale gesprekken met veel aandacht voor de omgeving en vooral voor de wijze waarop de geïnterviewde zich daarin beweegt.

 Een mooi voorbeeld is een interview met schrijver Simon Vestdijk, dat zij midden jaren zestig van de vorige eeuw afnam. Het begint als volgt: ‘Vestdijk doet, als ik binnenkom, langzaam en zeer rechtop, een paar korte stappen in mijn richting. Op de bank (geflankeerd door hoge rekkenvol grammofoonplaten) heeft zijn vrouw haar baby aan de borst. Het is kwart voor elf, 9 april, er is een warme dag voorspeld. Dickje Vestdijk (2) bekijkt me met glimmende zwarte ogen. Verder is er een erg mooie kat (één van de drie) en een door z’n aanhalig gedrag op dat moment uit de toon vallende zwarte poedel. Aan de muur, achter mevrouw Vestdijk, hangt haar foto waarop haar sterkste troeven niet uitkomen: de lichte huiden de niet geringe blik van de wat scheef staande ogen.’ En even verderop in de tekst: ‘De baby laat de tepel los.’  Daarna volgt een openhartig gesprek met Vestdijk over vrouwen, Harlingen en depressies. De titel van het interview is veelzeggend: ‘Simon Vestdijk: “Ik geloof dat een intelligente vrouw niet beeldschoon kan zijn.”’

 Bibeb heeft als interviewster school gemaakt. Gelukkig heeft ze veel interviews gebundeld. Ze werd 95 jaar oud.

In de Oorshop

Showproces

De gemeenteraadsverkiezingen staan voor de deur. Ook dit weekeinde daarom in de kranten en weekbladen veel aandacht voor het populismevirus dat zich vooral heeft genesteld in een partij die slechts in twee gemeenten meedoet: de PVV. Een artikel viel mij op.

 De Volkskrant interviewde advocaat Wim Anker, die aanvankelijk door Geert Wilders was gevraagd om hem te verdedigen in het ‘haatzaaiproces’. De advocaat had geweigerd, omdat Wilders er te veel een show van wenst te maken: ‘Hij wilde zoveel mogelijk procedures en zittingsdagen’ en een rechtsgang met ‘enige toeters en bellen’, vertelt de Friese advocaat. Wilders heeft er vanuit zijn perspectief verstandig aan gedaan Bram Moszkowicz in te huren. Deze Amsterdamse societyadvocaat heeft er plezier in veel in het nieuws te komen, dus dat werkt dubbelop. We zullen het volgende week wel zien.

 Het vervolg van ´Undercover bij de PVV´ in HP/De Tijd, waarover ik vorige week berichtte, levert niet veel op. Het is misschien even interessant als de journaliste een verslag geeft van een gesprek met Tweede Kamerlid De Roon: ‘Hij onttrekt twee koppen koffie aan ons Senseo-apparaat en schuift zijn stoel dan naast de mijne. We tutoyeren meteen. “Kijk,” zegt hij op vaderlijke toon, “het is eigenlijk heel simpel. Niet te diep ingaan op de stof; het gaat om de media-aandacht die je ergens mee kunt verdienen. De islam is slecht, de regering is slecht, andere partijen zijn slecht. En de PVV is natuurlijk goed. Dat is het uitgangspunt. Wij praten hier intern misschien wel genuanceerd over zaken, maar niet naar buiten toe. Dan valt iedereen in slaap, journalisten als eerste. Snap je?”’

 Allemaal munitie voor mijn stelling dat de PVV aan marketing doet en met een abject concept zoveel mogelijk stemmen wil binnenhalen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Pierre Kemp

imagesVlak voor zomer van 2010 verschijnt van de hand van Wiel Kuster Pierre Kemp. Een leven, zo las ik net in de voorjaarscatalogus van uitgeverij Vantilt.  Ik verheug me op deze biografie van zoals de uitgever schrijft  ‘een van de boeiendste eenlingen uit de Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw’.  

De Maastrichtenaar Kemp (1886-1967) , die zijn leven sleet als loonadministrateur bij een steenkolenmijn,  publiceerde als dichter 16 bundels. Daarmee is  hij in zijn tijd zeker niet onopgemerkt gebleven. In 1956 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs,  in 1958 volgde de P.C. Hooftprijs. Nu lijkt hij te zijn vergeten. Ik dook weer eens in zijn werk en las intrigerende poëzie, die in de biografie van Wiel Kusters nu een context zal krijgen. Ik citeer het wat bekendere gedicht ‘Bedromerij’, dat door het gebruik van een woord als ‘Onzaglijke’ wat ouderwets aandoet, maar door het vertragende plezierig contrasteert met de hectiek van 2010. Daarna het kleine ‘Avondstemming’. Hier komen ze:

Bedromerij

In mijn lichaam droomt het niet meer.

een zonderlinge herfst rust in mij uit.

Een grote nietsigheid breidt zich teer

door mijn loomheid, die zelfs geen geluid

meer begeert.

Ik kijk naar de plaat

met wijzers, waar de tijd over gaat

en zie in de cijfers de ogen van mijn gelaat

als bloemen zonder randen en zonder naad.

Ik, zeg ik en wil nog iets zijn in een ik,

Maar als ik hoor een vlieg, die nog van de zomer is,

vergis ik me in de komst van het beslissende ogenblik,

dat het Ontzaglijke mijn bedromer is.

 

Avondstemming

 Het is een avond zo zonder iets.

Alles is er wel maar verrilt naar een niets.

Het spel van de kinderen klinkt als van achter glas,

of  het al niet meer was

waar het is.


De stad als schuilplaats

Het merendeel van de Nederlandse huiseigenaren kiest voor verhuizen naar een dorp als werk en geld geen rol zouden spelen bij de keuze van een woonplaats. Dit blijkt uit een onderzoek van de Vereniging Eigen Huis, die Nederlandse eigenwoningbezitters in december 2009 naar hun woonvoorkeuren heeft gevraagd. Familie, vrienden en andere sociale banden spelen een rol bij de keuze voor een nieuwe woonplaats. Liever verder reizen naar het werk dan ‘ontwortelen’ en de vertrouwde omgeving missen. Ook de aanwezigheid van natuurschoon, een rustige woonomgeving en het prijsniveau van woningen zijn factoren die een keuze voor het dorp beïnvloeden. 

Ongeveer op hetzelfde moment verscheen de door Leo Lucassen en Wim Willems samengestelde bundel Waarom mensen in de stad willen wonen 1200-2010. Een rijk boek met bijdragen van Wim Blockmans, Herman Pleij en Marita Mathijsen, om maar enkelen te noemen, waarin de lezer kennismaakt met alle facetten van de stedelijke cultuur vanaf de Middeleeuwen tot heden.

Op grond van al deze prachtige bijdragen trekken de samenstellers, beiden zijn hoogleraar sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, hun conclusies. Zij wijzen in tegenstelling tot het onderzoek van de Vereniging eigen Huis op juist een aantal gunstige omstandigheden van het stedelijk leven. De stad is volgens hen door de eeuwen heen ‘een schuilplek, een marktplaats en de lift naar maatschappelijke ontplooiing – en succes’ geweest, waarbij zij haarfijn aangeven wat door de eeuwen heen de plaats van nieuwkomers is geweest. Mensen van heinde en verre trokken en trekken naar de stad in verband met de aanwezigheid van culturele en nutsvoorzieningen. Ze genieten van de tolerantie en sluiten zich aan bij bijvoorbeeld subculturen van homo’s, kunstenaars en krakers. Daarbij is er door de aanwezigheid van krantenredacties, clubs en sociëteiten vaak sprake van een debatcultuur en voldoende mogelijkheid tot meningsvorming. De stad geeft lucht, is een geestelijke vrijplaats. Uiteraard wijzen de hoogleraren op ‘duistere’ aspecten van de stadse cultuur: alcoholisme, hoererij, misdaad en drugsmisbruik komen ook in het boek aan de orde.  

Als we het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis hiernaast leggen, kunnen we stellen dat het idee van de stad als vrijplaats slechts door een minderheid van de Nederlandse bevolking wordt gewaardeerd of zo wordt ervaren. De stad is uit, het dorp is in. Dat heeft een populistische partij als de PVV in haar jacht op stemmen blijkbaar goed aangevoeld; zij geeft immers regelmatig af op corrupte (culturele) elites in met name de grote steden. Vooral Amsterdam moet het daarbij als nationale poel des verderfs ontgelden. Wie het boek van Willems en Lucassen heeft gelezen weet nu zeker hoe eenzijdig dit beeld is.   

Digitaal

‘De Koninklijke Bibliotheek wil alle Nederlandse boeken, kranten en tijdschriften vanaf 1470 digitaliseren. Daarnaast moet er één digitale bibliotheek komen die voor iedereen via internet toegankelijk is.’, stond vanavond in NRC Handelsblad. De krant verwees daarbij naar de vandaag bekendgemaakte beleidsvoornemens voor de komende jaren van de Koninklijke Bibliotheek. Dergelijke plannen zijn elders in de wereld al uitgevoerd, waar zij niet zonder gevolgen voor schrijvers, lezers, uitgevers en boekhandelaren zijn gebleven. Deze internationale ontwikkeling raakt Nederland, maar nu ook onze nationale bibliotheek grootscheeps gaat digitaliseren zal de impact groter zijn. Ook voor onderzoekers, met name in de geesteswetenschappen.

Over de toepassing van nieuwe informatietechnologie in de humaniora wordt de laatste tijd veel gesproken en er lijkt al sprake te zijn van een pikorde. Bovenaan staan de taalkundigen, lexicologen en tekstediteurs die het digitaliseringlicht al hebben gezien en daaronder bijvoorbeeld de literatuurhistorici die nog in het tijdperk van de boekdrukkunst leven. De eersten benadrukken dat zij in dezelfde tijd een grotere hoeveelheid data kunnen analyseren, waardoor hun conclusies gebaseerd zijn op een steviger ondergrond. Het vergroot het wetenschappelijk imago van hun disciplines. Zij willen geesteswetenschappen die ook empirische wetenschappen zijn en wachten op  bijvoorbeeld op literatuurhistorici die ze hierin volgen. 

 Ik denk dat er ook voor literatuurhistorici winst te behalen valt uit de nieuwe informatietechnologie. Door de plannen van de KB zullen meer Nederlandse letterkundige werken digitaal beschikbaar komen en daaraan kunnen dan andere onderzoeksvragen worden gesteld. Gemakkelijker wordt het teksten met elkaar te vergelijken, toegang te verkrijgen tot primaire en secundaire werken en in nationale en internationale webcommunities samen aan een onderzoek te werken. Iedereen kan waar ook ter wereld dezelfde teksten bestuderen.

Dat is goed voor de geesteswetenschappen, maar ik wil ook graag een pas op de plaats maken. De techniek mag nu deze mogelijkheden er zijn de onderzoeksvragen niet dicteren, want dan gaat het specifieke van de geestwetenschappen verloren. De computer kan je vertellen hoe vaak het woord ‘ziel’ in de poëzie van Leopold voorkomt, maar de letterkundige zal dit aantal moeten duiden en van een betekenis moeten voorzien. Literatuurhistoricus Joep Leerssen sprak vrijdag jl. de Diesrede van de Universiteit van Amsterdam uit. In ‘Kennis, context en feiten. Historische feiten en hedendaags belang’  betoogt hij o.a. dat het de taak van de geesteswetenschappen is bekende en onbekende feiten in een bepaalde context en samenhang te plaatsen. Dat levert niet altijd een nieuwe waarheid op, maar wel een andere betekenis. En dat doe je niet in laboratoria, stelt hij in zijn rede. Leerssen gaat niet in op de nieuwe infromatietechnologie voor de geesteswetenschappen, maar mede geïnspireerd door zijn rede vul ik aan: tel de zegeningen van de informatietechnologie en onderzoek haar mogelijkheden, maar blijf als geesteswetenschapper bij je leest. Leerssen tot slot: ‘Johan Huizinga definieerde geschiedenis als de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden, en hoe vaker ik die soundbyte citeer, des te dieper raak ik van zijn juistheid en diepzinnigheid doordrongen. Immers, rekenschap geven ligt niet alleen in de vraagwoorden ‘Wat?’ en ‘Hoe?’, maar ook in het veel lastiger vraagwoord ‘Waarom?’

‘De mens is een vrouw’

In het laatste nummer van Sociologie Magazine bespreekt Ellie Smolenaars in de rubriek ‘Vergeten sociologie’ het boek De droom der rede. Het mensbeeld in de sociale wetenschappen. Een poging tot criminosofie van de in 2002 overleden Nijmeegse criminologie C.I. (Ronnie) Dessaur. Een boek dat bij verschijning in 1982 de gemoederen van sociale wetenschappers heeft beziggehouden, omdat Dessaur de stelling verkondigt dat de sociale wetenschappen nauwelijks vooruitgang boeken. De mens is voor haar vakgenoten louter materie ‘met wat psychische epifenomenen’, waardoor zij nauwelijks reflecteren over goed en kwaad en niet schrijven over sociale idealen. De menswetenschappen leken met hun adagium ‘meten is weten’ te veel op de natuurwetenschappen.

Dessaur deed daarentegen zelf wel uitspraken over Goed en Kwaad. Dit tot ergernis van haar vakgenoten, die moeite hadden met de onheilspellende toon van en het moralisme in haar werk. Grote woorden als Ziel en Wereldziel duiken daarin regelmatig op. Dessaur was kortom met haar opvattingen en verwijzingen naar het mensbeeld van de psycholoog Jung voor haar collega’s een denker tegen de vooruitgang in. Dat werd alleen maar erger toen zij zich later verzette tegen bijvoorbeeld de liberalisering van abortus en euthanasie, die zij met nazi-praktijken vergeleek.

 Dessaur was met haar De droom der rede ook onderwerp van kritiek in literair Nederland. Carel Peeters schreef bijvoorbeeld in zijn boek Hollandse pretenties uit 1988 over haar werk: ‘Wie de wereld zo heeft ingedeeld in een schaduw- en lichtzijde is voortaan Savonarolisch op zoek naar verdorvenheid, gewapend met een scherpe voorstelling van een rein en harmonisch leven. Het maakt Andreas Burnier tot een Staphorster intellectueel, iemand die lang in de wereld heeft verkeerd, veel slechtigheid heeft gezien, maar op haar dwalingen des weegs is teruggekeerd en als een ‘wetende’ kan vertellen hoe vreselijk het allemaal is.’ Hij had het helemaal met haar gehad: ‘Wanneer begin ik mijn belangstelling voor een schrijver te verliezen? Op het moment dat hij zijn stellingen definitief heeft betrokken en niet meer “toevallig even stil staat” om een standpunt in te nemen.’

Voor Peeters was Dessaur in eerste instantie de schrijfster die onder het pseudoniem Andreas Burnier in 1965 had gedebuteerd met de roman Een tevreden lach, waarin openlijk wordt geschreven over een lesbische verhouding. Andere bekende boeken van haar zijn Het jongensuur en de Trein naar Tarascon. Met haar boeken over onderdukte vrouwen en lesbische verhoudingen, was zij aanvankelijk het boegbeeld van progressief Nederland; zij werd gezien als wegbereider van het feminisme, al moest zij van de feministische beweging niet veel hebben. Zij had haar eigen feminisme, wat duidelijk wordt tijdens een interview in 1975 met Willy M. Roggeman. Over de keuze van een manlijk pseudoniem zegt zij bijvoorbeeld: ‘Volgens mij dragen alle thans als man op aarde geïncarneerde mensen een mannelijk pseudoniem, Willem. De mens is een vrouw. Met mijn mannelijk pseudoniem onderscheid ik mij dus niet van andere mannen. Er valt niets te verklaren.’ En over de het autobiografisch karakter van haar werk: ‘Mijn literaire boeken tot dusver spiegelen de gevoelens van onmacht, frustratie, woede die ik heb ervaren en ook mijn aanvankelijk probleem, of ik soms niet ‘eigenlijk’ een man was. Een gedachte die toch waarschijnlijk alleen maar in een sexefascistische cultuur in je kan opkomen.’

 Het werk van de onderzoeker Dessaur is niet meer actueel: ‘Vergeten sociologie’, zeggen haar vakgenoten nu. En haar romans? Op het idee gebracht door het artikel in Sociologie Magazine pakte ik Het jongensuur uit de boekenkast. Een flinterdunne roman, waarin het joodse meisje Simone, de ikfiguur, tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende adressen moet onderduiken. Ze wordt geconfronteerd met niet alleen de gescheiden wereld van joden en niet-joden, maar ook met die van mannen en vrouwen en doet haar best in droom en daad bij de jongens te horen. Over de gymnastiekles zegt ze bijvoorbeeld:‘Bij de oefeningen ga ik ook zo staan, dat ik mij kan voorstellen dat ik bij de jongens hoor. Zo is het het minst vernederend.’ 

Hernieuwde kennismaking Het jongensuur viel niet tegen. Het boek is sober, maar goed geschreven en de thematiek van uitsluiting is nog steeds actueel. Ik neem me voor de komende tijd ook andere romans van Andreas Burnier te herlezen, maar dan wel losgezongen van haar ideeën over goed en kwaad.

Burnier

Meer blogs

  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

    Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

    Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.