Pierre Kemp

imagesVlak voor zomer van 2010 verschijnt van de hand van Wiel Kuster Pierre Kemp. Een leven, zo las ik net in de voorjaarscatalogus van uitgeverij Vantilt.  Ik verheug me op deze biografie van zoals de uitgever schrijft  ‘een van de boeiendste eenlingen uit de Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw’.  

De Maastrichtenaar Kemp (1886-1967) , die zijn leven sleet als loonadministrateur bij een steenkolenmijn,  publiceerde als dichter 16 bundels. Daarmee is  hij in zijn tijd zeker niet onopgemerkt gebleven. In 1956 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs,  in 1958 volgde de P.C. Hooftprijs. Nu lijkt hij te zijn vergeten. Ik dook weer eens in zijn werk en las intrigerende poëzie, die in de biografie van Wiel Kusters nu een context zal krijgen. Ik citeer het wat bekendere gedicht ‘Bedromerij’, dat door het gebruik van een woord als ‘Onzaglijke’ wat ouderwets aandoet, maar door het vertragende plezierig contrasteert met de hectiek van 2010. Daarna het kleine ‘Avondstemming’. Hier komen ze:

Bedromerij

In mijn lichaam droomt het niet meer.

een zonderlinge herfst rust in mij uit.

Een grote nietsigheid breidt zich teer

door mijn loomheid, die zelfs geen geluid

meer begeert.

Ik kijk naar de plaat

met wijzers, waar de tijd over gaat

en zie in de cijfers de ogen van mijn gelaat

als bloemen zonder randen en zonder naad.

Ik, zeg ik en wil nog iets zijn in een ik,

Maar als ik hoor een vlieg, die nog van de zomer is,

vergis ik me in de komst van het beslissende ogenblik,

dat het Ontzaglijke mijn bedromer is.

 

Avondstemming

 Het is een avond zo zonder iets.

Alles is er wel maar verrilt naar een niets.

Het spel van de kinderen klinkt als van achter glas,

of  het al niet meer was

waar het is.


In de Oorshop

De stad als schuilplaats

Het merendeel van de Nederlandse huiseigenaren kiest voor verhuizen naar een dorp als werk en geld geen rol zouden spelen bij de keuze van een woonplaats. Dit blijkt uit een onderzoek van de Vereniging Eigen Huis, die Nederlandse eigenwoningbezitters in december 2009 naar hun woonvoorkeuren heeft gevraagd. Familie, vrienden en andere sociale banden spelen een rol bij de keuze voor een nieuwe woonplaats. Liever verder reizen naar het werk dan ‘ontwortelen’ en de vertrouwde omgeving missen. Ook de aanwezigheid van natuurschoon, een rustige woonomgeving en het prijsniveau van woningen zijn factoren die een keuze voor het dorp beïnvloeden. 

Ongeveer op hetzelfde moment verscheen de door Leo Lucassen en Wim Willems samengestelde bundel Waarom mensen in de stad willen wonen 1200-2010. Een rijk boek met bijdragen van Wim Blockmans, Herman Pleij en Marita Mathijsen, om maar enkelen te noemen, waarin de lezer kennismaakt met alle facetten van de stedelijke cultuur vanaf de Middeleeuwen tot heden.

Op grond van al deze prachtige bijdragen trekken de samenstellers, beiden zijn hoogleraar sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, hun conclusies. Zij wijzen in tegenstelling tot het onderzoek van de Vereniging eigen Huis op juist een aantal gunstige omstandigheden van het stedelijk leven. De stad is volgens hen door de eeuwen heen ‘een schuilplek, een marktplaats en de lift naar maatschappelijke ontplooiing – en succes’ geweest, waarbij zij haarfijn aangeven wat door de eeuwen heen de plaats van nieuwkomers is geweest. Mensen van heinde en verre trokken en trekken naar de stad in verband met de aanwezigheid van culturele en nutsvoorzieningen. Ze genieten van de tolerantie en sluiten zich aan bij bijvoorbeeld subculturen van homo’s, kunstenaars en krakers. Daarbij is er door de aanwezigheid van krantenredacties, clubs en sociëteiten vaak sprake van een debatcultuur en voldoende mogelijkheid tot meningsvorming. De stad geeft lucht, is een geestelijke vrijplaats. Uiteraard wijzen de hoogleraren op ‘duistere’ aspecten van de stadse cultuur: alcoholisme, hoererij, misdaad en drugsmisbruik komen ook in het boek aan de orde.  

Als we het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis hiernaast leggen, kunnen we stellen dat het idee van de stad als vrijplaats slechts door een minderheid van de Nederlandse bevolking wordt gewaardeerd of zo wordt ervaren. De stad is uit, het dorp is in. Dat heeft een populistische partij als de PVV in haar jacht op stemmen blijkbaar goed aangevoeld; zij geeft immers regelmatig af op corrupte (culturele) elites in met name de grote steden. Vooral Amsterdam moet het daarbij als nationale poel des verderfs ontgelden. Wie het boek van Willems en Lucassen heeft gelezen weet nu zeker hoe eenzijdig dit beeld is.   

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Digitaal

‘De Koninklijke Bibliotheek wil alle Nederlandse boeken, kranten en tijdschriften vanaf 1470 digitaliseren. Daarnaast moet er één digitale bibliotheek komen die voor iedereen via internet toegankelijk is.’, stond vanavond in NRC Handelsblad. De krant verwees daarbij naar de vandaag bekendgemaakte beleidsvoornemens voor de komende jaren van de Koninklijke Bibliotheek. Dergelijke plannen zijn elders in de wereld al uitgevoerd, waar zij niet zonder gevolgen voor schrijvers, lezers, uitgevers en boekhandelaren zijn gebleven. Deze internationale ontwikkeling raakt Nederland, maar nu ook onze nationale bibliotheek grootscheeps gaat digitaliseren zal de impact groter zijn. Ook voor onderzoekers, met name in de geesteswetenschappen.

Over de toepassing van nieuwe informatietechnologie in de humaniora wordt de laatste tijd veel gesproken en er lijkt al sprake te zijn van een pikorde. Bovenaan staan de taalkundigen, lexicologen en tekstediteurs die het digitaliseringlicht al hebben gezien en daaronder bijvoorbeeld de literatuurhistorici die nog in het tijdperk van de boekdrukkunst leven. De eersten benadrukken dat zij in dezelfde tijd een grotere hoeveelheid data kunnen analyseren, waardoor hun conclusies gebaseerd zijn op een steviger ondergrond. Het vergroot het wetenschappelijk imago van hun disciplines. Zij willen geesteswetenschappen die ook empirische wetenschappen zijn en wachten op  bijvoorbeeld op literatuurhistorici die ze hierin volgen. 

 Ik denk dat er ook voor literatuurhistorici winst te behalen valt uit de nieuwe informatietechnologie. Door de plannen van de KB zullen meer Nederlandse letterkundige werken digitaal beschikbaar komen en daaraan kunnen dan andere onderzoeksvragen worden gesteld. Gemakkelijker wordt het teksten met elkaar te vergelijken, toegang te verkrijgen tot primaire en secundaire werken en in nationale en internationale webcommunities samen aan een onderzoek te werken. Iedereen kan waar ook ter wereld dezelfde teksten bestuderen.

Dat is goed voor de geesteswetenschappen, maar ik wil ook graag een pas op de plaats maken. De techniek mag nu deze mogelijkheden er zijn de onderzoeksvragen niet dicteren, want dan gaat het specifieke van de geestwetenschappen verloren. De computer kan je vertellen hoe vaak het woord ‘ziel’ in de poëzie van Leopold voorkomt, maar de letterkundige zal dit aantal moeten duiden en van een betekenis moeten voorzien. Literatuurhistoricus Joep Leerssen sprak vrijdag jl. de Diesrede van de Universiteit van Amsterdam uit. In ‘Kennis, context en feiten. Historische feiten en hedendaags belang’  betoogt hij o.a. dat het de taak van de geesteswetenschappen is bekende en onbekende feiten in een bepaalde context en samenhang te plaatsen. Dat levert niet altijd een nieuwe waarheid op, maar wel een andere betekenis. En dat doe je niet in laboratoria, stelt hij in zijn rede. Leerssen gaat niet in op de nieuwe infromatietechnologie voor de geesteswetenschappen, maar mede geïnspireerd door zijn rede vul ik aan: tel de zegeningen van de informatietechnologie en onderzoek haar mogelijkheden, maar blijf als geesteswetenschapper bij je leest. Leerssen tot slot: ‘Johan Huizinga definieerde geschiedenis als de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden, en hoe vaker ik die soundbyte citeer, des te dieper raak ik van zijn juistheid en diepzinnigheid doordrongen. Immers, rekenschap geven ligt niet alleen in de vraagwoorden ‘Wat?’ en ‘Hoe?’, maar ook in het veel lastiger vraagwoord ‘Waarom?’

‘De mens is een vrouw’

In het laatste nummer van Sociologie Magazine bespreekt Ellie Smolenaars in de rubriek ‘Vergeten sociologie’ het boek De droom der rede. Het mensbeeld in de sociale wetenschappen. Een poging tot criminosofie van de in 2002 overleden Nijmeegse criminologie C.I. (Ronnie) Dessaur. Een boek dat bij verschijning in 1982 de gemoederen van sociale wetenschappers heeft beziggehouden, omdat Dessaur de stelling verkondigt dat de sociale wetenschappen nauwelijks vooruitgang boeken. De mens is voor haar vakgenoten louter materie ‘met wat psychische epifenomenen’, waardoor zij nauwelijks reflecteren over goed en kwaad en niet schrijven over sociale idealen. De menswetenschappen leken met hun adagium ‘meten is weten’ te veel op de natuurwetenschappen.

Dessaur deed daarentegen zelf wel uitspraken over Goed en Kwaad. Dit tot ergernis van haar vakgenoten, die moeite hadden met de onheilspellende toon van en het moralisme in haar werk. Grote woorden als Ziel en Wereldziel duiken daarin regelmatig op. Dessaur was kortom met haar opvattingen en verwijzingen naar het mensbeeld van de psycholoog Jung voor haar collega’s een denker tegen de vooruitgang in. Dat werd alleen maar erger toen zij zich later verzette tegen bijvoorbeeld de liberalisering van abortus en euthanasie, die zij met nazi-praktijken vergeleek.

 Dessaur was met haar De droom der rede ook onderwerp van kritiek in literair Nederland. Carel Peeters schreef bijvoorbeeld in zijn boek Hollandse pretenties uit 1988 over haar werk: ‘Wie de wereld zo heeft ingedeeld in een schaduw- en lichtzijde is voortaan Savonarolisch op zoek naar verdorvenheid, gewapend met een scherpe voorstelling van een rein en harmonisch leven. Het maakt Andreas Burnier tot een Staphorster intellectueel, iemand die lang in de wereld heeft verkeerd, veel slechtigheid heeft gezien, maar op haar dwalingen des weegs is teruggekeerd en als een ‘wetende’ kan vertellen hoe vreselijk het allemaal is.’ Hij had het helemaal met haar gehad: ‘Wanneer begin ik mijn belangstelling voor een schrijver te verliezen? Op het moment dat hij zijn stellingen definitief heeft betrokken en niet meer “toevallig even stil staat” om een standpunt in te nemen.’

Voor Peeters was Dessaur in eerste instantie de schrijfster die onder het pseudoniem Andreas Burnier in 1965 had gedebuteerd met de roman Een tevreden lach, waarin openlijk wordt geschreven over een lesbische verhouding. Andere bekende boeken van haar zijn Het jongensuur en de Trein naar Tarascon. Met haar boeken over onderdukte vrouwen en lesbische verhoudingen, was zij aanvankelijk het boegbeeld van progressief Nederland; zij werd gezien als wegbereider van het feminisme, al moest zij van de feministische beweging niet veel hebben. Zij had haar eigen feminisme, wat duidelijk wordt tijdens een interview in 1975 met Willy M. Roggeman. Over de keuze van een manlijk pseudoniem zegt zij bijvoorbeeld: ‘Volgens mij dragen alle thans als man op aarde geïncarneerde mensen een mannelijk pseudoniem, Willem. De mens is een vrouw. Met mijn mannelijk pseudoniem onderscheid ik mij dus niet van andere mannen. Er valt niets te verklaren.’ En over de het autobiografisch karakter van haar werk: ‘Mijn literaire boeken tot dusver spiegelen de gevoelens van onmacht, frustratie, woede die ik heb ervaren en ook mijn aanvankelijk probleem, of ik soms niet ‘eigenlijk’ een man was. Een gedachte die toch waarschijnlijk alleen maar in een sexefascistische cultuur in je kan opkomen.’

 Het werk van de onderzoeker Dessaur is niet meer actueel: ‘Vergeten sociologie’, zeggen haar vakgenoten nu. En haar romans? Op het idee gebracht door het artikel in Sociologie Magazine pakte ik Het jongensuur uit de boekenkast. Een flinterdunne roman, waarin het joodse meisje Simone, de ikfiguur, tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende adressen moet onderduiken. Ze wordt geconfronteerd met niet alleen de gescheiden wereld van joden en niet-joden, maar ook met die van mannen en vrouwen en doet haar best in droom en daad bij de jongens te horen. Over de gymnastiekles zegt ze bijvoorbeeld:‘Bij de oefeningen ga ik ook zo staan, dat ik mij kan voorstellen dat ik bij de jongens hoor. Zo is het het minst vernederend.’ 

Hernieuwde kennismaking Het jongensuur viel niet tegen. Het boek is sober, maar goed geschreven en de thematiek van uitsluiting is nog steeds actueel. Ik neem me voor de komende tijd ook andere romans van Andreas Burnier te herlezen, maar dan wel losgezongen van haar ideeën over goed en kwaad.

Burnier

Undercover

Undercover

Ik moet toegegeven dat ik zeer nieuwsgierig werd toen ik hoorde over een undercoveroperatie van een HP/De Tijd-journaliste bij de Tweede-Kamerfractie van de PVV. Eindelijk zou duidelijk worden welke buitenlandse financiers de kas van deze organisatie spekken, hoe Wilders erin slaagt de partijdiscipline te handhaven en hoe zijn fractiegenoten worden getraind in het uitdragen van eendimensionale boodschappen. Ze hebben het immers unisono over de islamisering van Nederland èn de linkse elite – waartoe tegenwoordig ook de politie en de AIVD behoren – die het met iedereen slecht voor heeft, behalve met zichzelf natuurlijk. Veel wijzer zijn we hierover in de eerste aflevering van ‘Undercover bij de PVV’ nog niet geworden, want het gaat daarin vooral over de morele dilemma’s van de verslaggeefster – had ik dit wel mogen doen? – en een onschuldig fractie-uitje in Monnickendam. Maar wellicht komt de journaliste in volgende afleveringen wel met kamergeheimen van de PVV.

 In een redactioneel commentaar van NRC-Handelsblad van 7 januari 2010 werd de undercoveroperatie een nogal zwaar middel genoemd: ‘Zouden de PVV’ers echt menen wat ze roepen, vraagt de journalist zich in haar artikel in HP/De Tijd van deze week af. Over relschoppers die door de knieën moeten worden geschoten, de Koran die moet worden verboden, de kopvoddentaks, enzovoorts. Ja, dat meent de PVV echt: hoor maar wat haar Kamerleden zeggen in openbare debatten en lees wat ze schrijven in opinieartikelen. Er is geen undercoveroperatie nodig om dergelijke opvattingen abject te vinden.’

 Dat is maar de vraag. Het is voor mij nog steeds onduidelijk òf de Kamerleden dergelijke abjecte opvattingen inderdaad hebben. Ik kan me een leven in zo’n monomane grimmige gedachtewereld namelijk niet voorstellen. Het lijkt me oersaai zo’n gesloten wereldbeeld, zeker als je in de naam van je partij ‘vrijheid’ opneemt. Is het niet eerder zo dat de PVV als spreekbuis van een populistische beweging zoveel mogelijk stemmen wil winnen? Om dat doel te bereiken, bedenk je een simpel concept waarin een groot deel van bevolking zich kan herkennen. Het goed uitventen van het concept, waarbij het in eerste instantie om emotie gaat en niet om reflectie, doet de rest.  Een kwestie van marketing en De Telegraaf  lezen, zoals de PVV- kamerleden in interviews ook zeggen te doen. Of dit inderdaad het geval is, kan denk ik alleen onderzocht worden door een onorthodoxe journalistiek, omdat de PVV immers doelbewust de deuren van haar huis gesloten houdt.


Als de zon schijnt (2)

In de nalatenschap van Paul Rodenko werden maar weinig ongepubliceerde gedichten aangetroffen. Uit twee titelloze gedichten uit de periode 1945-1950 – hij maakte toen volgens mij zijn beste gedichten –  blijkt wederom zijn fascinatie voor de zon. Voor de liefhebber publiceer ik ze hier voor het eerst. Het eerste gedicht past in een serie korte gedichten die Rodenko in deze jaren maakte. Het tweede was voor Rodenko nog niet definitief. Hij twijfelde tussen ‘de zon ligt’ en  ‘de zon hurkt’ Ik denk dat hij uiteindelijk vanwege het vervreemdende effect voor de laatste variant zou hebben gekozen.   


Weten van zon en roze rivieren

kijken naar kinderen bijtend in ’t glas van de wind

lopen langs paarden en witte gordijnen

en zich een dag van gitaren herinneren


—— 


de zon ligt/hurkt nachtelings in de koopren ketel van je ogen

het blauw van je handen is in duizend safes geborgen

en duizend blinde ambtenarenlopen tastend langs

de gouden rozen van je naaktheid


o het ritselen van je opperhuid en kevers hagedissen snelle

gouden naalden van geluid


wie kent de nachtelingse wiekslag van je ogen

de forellen van je polsen

je stem minoïsch blauw

en je borsten heet als de Bijbel


je glimlach smalgehoefd

breekt schuchter door het schemerhout

Paul Rodenko



Paul Rodenko

Meer blogs

  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een café

    Een café

    Omdat ze op maandagmiddag streetdance heeft en we na school een uurtje moeten overbruggen gaan Ada (7) en ik elke week naar een café. We hebben er een aantal geprobeerd – dat was een tijdje ons ding: steeds op nieuwe plekken cola en bitterballen halen. Sinds we bij Café Chris kwamen zijn we daar gebleven....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Kort nadat ik bij Van Oorschot was komen werken, vond ik in de krochten van de uitgeverij een exemplaar van Kontakt met de vijand. Het was een nieuw-oud boek, het had er sinds verschijnen in 1975 in een doos gelegen. Ik begon erin en stopte niet meer. De toon, het avontuur. Kees Verheul was de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Berthe Spoelstra
    Berthe Spoelstra

    Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.