Voorlezen

Vandaag beginnen De Nationale Voorleesdagen, die worden georganiseerd door de Stichting CPNB. Zij wil daarmee de boodschap uitdragen dat voorlezen aan kinderen van groot belang is, omdat het de fantasie prikkelt en het taalgevoel ontwikkelt. De Stichting heeft bekende Nederlanders naar voren geschoven, onder wie Prinses Laurentien, die vanochtend op basisscholen hebben voorgelezen uit De Wiebelbillenboogie van Guido van Genechten.

In een vorig leven was ik leraar Nederlands en ik heb toen zelf veel voorgelezen. Niet aan kleine kinderen overigens, maar aan leerlingen tussen de 16 en 20 jaar. Dat waren soms vwo-leerlingen, maar ook leerlingen die een middelbare beroepsopleiding volgden en later bijvoorbeeld boekhouder wilden worden. Drie verhalen waren favoriet: ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’ van Harry Mulisch, ‘De kerstavond van zuster Magnussen’ van Gerard Reve en ‘Vader, moeder en zoon’ van Anna Blaman. Wat de leerlingen in deze verhalen boeide, hoorde ik tijdens de nabespreking, die altijd begon met de simpele vraag: ‘Wat vond je ervan?’

Het magisch-realistische verhaal van Mulisch dat zich afspeelt in Nieuw-Guinea en gaat over sergeant Massuro die door wroeging geheel versteent, prikkelde de fantasie. De leerlingen vonden het een eng verhaal en vroegen zich af of zoiets echt kon gebeuren. Het gesprek daarna ging vaak over het wel of niet bestaan van wonderen. Maar ook over kolonialisme. Het ‘kerstverhaal’ over de nijvere verpleegster Magnussen van Reve was met het gruwelijk einde – de zuster wordt door de kerstman vermoord- verwarrend. We spraken daarna over ironie, maar ook over eenzaamheid tijdens de kerstdagen. En na het voorlezen van ‘Vader, moeder en zoon’, waarin een vader ontdekt dat zijn zoon homoseksueel is, ging het over de relatie van kinderen met hun ouders en over het ontdekken van je seksuele identiteit. Kortom, door de literatuur werd het leven in al zijn facetten in de klas bespreekbaar.

Ik was leraar in een tijd dat er nog geen profielen bestonden en je in grote vrijheid je lesprogramma kon samenstellen Volgens mij wordt door sturing en het voortdurend moeten formuleren van leerdoelen e.d nog maar weinig in het voortgezet onderwijs voorgelezen. De Stichting CPNB moet daarom haar focus uitbreiden en propageren dat voorlezen van groot belang is voor leerlingen uit alle leeftijdsgroepen.

In de Oorshop

‘De baby laat de tepel los’

Bibeb is dood. Zojuist verscheen op Teletekst het bericht van het overlijden van de journaliste, die eigenlijk Maria Lampe-Soutberg heette. Ze stief in haar woonplaats Scheveningen.  Haar interviews in Vrij Nederland las ik altijd met plezier, maar dat was alweer zo’n twintig jaar geleden. Gesprekken met een lange adem en onthullend. Ik heb wel eens gehoord dat zij voor langere tijd in het huis van de geïnterviewde verbleef, om zo optimaal de sfeer te kunnen beschrijven en op het juiste moment met de juiste vraag te kunnen toeslaan. Zij fileerde. Magistrale gesprekken met veel aandacht voor de omgeving en vooral voor de wijze waarop de geïnterviewde zich daarin beweegt.

 Een mooi voorbeeld is een interview met schrijver Simon Vestdijk, dat zij midden jaren zestig van de vorige eeuw afnam. Het begint als volgt: ‘Vestdijk doet, als ik binnenkom, langzaam en zeer rechtop, een paar korte stappen in mijn richting. Op de bank (geflankeerd door hoge rekkenvol grammofoonplaten) heeft zijn vrouw haar baby aan de borst. Het is kwart voor elf, 9 april, er is een warme dag voorspeld. Dickje Vestdijk (2) bekijkt me met glimmende zwarte ogen. Verder is er een erg mooie kat (één van de drie) en een door z’n aanhalig gedrag op dat moment uit de toon vallende zwarte poedel. Aan de muur, achter mevrouw Vestdijk, hangt haar foto waarop haar sterkste troeven niet uitkomen: de lichte huiden de niet geringe blik van de wat scheef staande ogen.’ En even verderop in de tekst: ‘De baby laat de tepel los.’  Daarna volgt een openhartig gesprek met Vestdijk over vrouwen, Harlingen en depressies. De titel van het interview is veelzeggend: ‘Simon Vestdijk: “Ik geloof dat een intelligente vrouw niet beeldschoon kan zijn.”’

 Bibeb heeft als interviewster school gemaakt. Gelukkig heeft ze veel interviews gebundeld. Ze werd 95 jaar oud.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Showproces

De gemeenteraadsverkiezingen staan voor de deur. Ook dit weekeinde daarom in de kranten en weekbladen veel aandacht voor het populismevirus dat zich vooral heeft genesteld in een partij die slechts in twee gemeenten meedoet: de PVV. Een artikel viel mij op.

 De Volkskrant interviewde advocaat Wim Anker, die aanvankelijk door Geert Wilders was gevraagd om hem te verdedigen in het ‘haatzaaiproces’. De advocaat had geweigerd, omdat Wilders er te veel een show van wenst te maken: ‘Hij wilde zoveel mogelijk procedures en zittingsdagen’ en een rechtsgang met ‘enige toeters en bellen’, vertelt de Friese advocaat. Wilders heeft er vanuit zijn perspectief verstandig aan gedaan Bram Moszkowicz in te huren. Deze Amsterdamse societyadvocaat heeft er plezier in veel in het nieuws te komen, dus dat werkt dubbelop. We zullen het volgende week wel zien.

 Het vervolg van ´Undercover bij de PVV´ in HP/De Tijd, waarover ik vorige week berichtte, levert niet veel op. Het is misschien even interessant als de journaliste een verslag geeft van een gesprek met Tweede Kamerlid De Roon: ‘Hij onttrekt twee koppen koffie aan ons Senseo-apparaat en schuift zijn stoel dan naast de mijne. We tutoyeren meteen. “Kijk,” zegt hij op vaderlijke toon, “het is eigenlijk heel simpel. Niet te diep ingaan op de stof; het gaat om de media-aandacht die je ergens mee kunt verdienen. De islam is slecht, de regering is slecht, andere partijen zijn slecht. En de PVV is natuurlijk goed. Dat is het uitgangspunt. Wij praten hier intern misschien wel genuanceerd over zaken, maar niet naar buiten toe. Dan valt iedereen in slaap, journalisten als eerste. Snap je?”’

 Allemaal munitie voor mijn stelling dat de PVV aan marketing doet en met een abject concept zoveel mogelijk stemmen wil binnenhalen.

Pierre Kemp

imagesVlak voor zomer van 2010 verschijnt van de hand van Wiel Kuster Pierre Kemp. Een leven, zo las ik net in de voorjaarscatalogus van uitgeverij Vantilt.  Ik verheug me op deze biografie van zoals de uitgever schrijft  ‘een van de boeiendste eenlingen uit de Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw’.  

De Maastrichtenaar Kemp (1886-1967) , die zijn leven sleet als loonadministrateur bij een steenkolenmijn,  publiceerde als dichter 16 bundels. Daarmee is  hij in zijn tijd zeker niet onopgemerkt gebleven. In 1956 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs,  in 1958 volgde de P.C. Hooftprijs. Nu lijkt hij te zijn vergeten. Ik dook weer eens in zijn werk en las intrigerende poëzie, die in de biografie van Wiel Kusters nu een context zal krijgen. Ik citeer het wat bekendere gedicht ‘Bedromerij’, dat door het gebruik van een woord als ‘Onzaglijke’ wat ouderwets aandoet, maar door het vertragende plezierig contrasteert met de hectiek van 2010. Daarna het kleine ‘Avondstemming’. Hier komen ze:

Bedromerij

In mijn lichaam droomt het niet meer.

een zonderlinge herfst rust in mij uit.

Een grote nietsigheid breidt zich teer

door mijn loomheid, die zelfs geen geluid

meer begeert.

Ik kijk naar de plaat

met wijzers, waar de tijd over gaat

en zie in de cijfers de ogen van mijn gelaat

als bloemen zonder randen en zonder naad.

Ik, zeg ik en wil nog iets zijn in een ik,

Maar als ik hoor een vlieg, die nog van de zomer is,

vergis ik me in de komst van het beslissende ogenblik,

dat het Ontzaglijke mijn bedromer is.

 

Avondstemming

 Het is een avond zo zonder iets.

Alles is er wel maar verrilt naar een niets.

Het spel van de kinderen klinkt als van achter glas,

of  het al niet meer was

waar het is.


De stad als schuilplaats

Het merendeel van de Nederlandse huiseigenaren kiest voor verhuizen naar een dorp als werk en geld geen rol zouden spelen bij de keuze van een woonplaats. Dit blijkt uit een onderzoek van de Vereniging Eigen Huis, die Nederlandse eigenwoningbezitters in december 2009 naar hun woonvoorkeuren heeft gevraagd. Familie, vrienden en andere sociale banden spelen een rol bij de keuze voor een nieuwe woonplaats. Liever verder reizen naar het werk dan ‘ontwortelen’ en de vertrouwde omgeving missen. Ook de aanwezigheid van natuurschoon, een rustige woonomgeving en het prijsniveau van woningen zijn factoren die een keuze voor het dorp beïnvloeden. 

Ongeveer op hetzelfde moment verscheen de door Leo Lucassen en Wim Willems samengestelde bundel Waarom mensen in de stad willen wonen 1200-2010. Een rijk boek met bijdragen van Wim Blockmans, Herman Pleij en Marita Mathijsen, om maar enkelen te noemen, waarin de lezer kennismaakt met alle facetten van de stedelijke cultuur vanaf de Middeleeuwen tot heden.

Op grond van al deze prachtige bijdragen trekken de samenstellers, beiden zijn hoogleraar sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, hun conclusies. Zij wijzen in tegenstelling tot het onderzoek van de Vereniging eigen Huis op juist een aantal gunstige omstandigheden van het stedelijk leven. De stad is volgens hen door de eeuwen heen ‘een schuilplek, een marktplaats en de lift naar maatschappelijke ontplooiing – en succes’ geweest, waarbij zij haarfijn aangeven wat door de eeuwen heen de plaats van nieuwkomers is geweest. Mensen van heinde en verre trokken en trekken naar de stad in verband met de aanwezigheid van culturele en nutsvoorzieningen. Ze genieten van de tolerantie en sluiten zich aan bij bijvoorbeeld subculturen van homo’s, kunstenaars en krakers. Daarbij is er door de aanwezigheid van krantenredacties, clubs en sociëteiten vaak sprake van een debatcultuur en voldoende mogelijkheid tot meningsvorming. De stad geeft lucht, is een geestelijke vrijplaats. Uiteraard wijzen de hoogleraren op ‘duistere’ aspecten van de stadse cultuur: alcoholisme, hoererij, misdaad en drugsmisbruik komen ook in het boek aan de orde.  

Als we het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis hiernaast leggen, kunnen we stellen dat het idee van de stad als vrijplaats slechts door een minderheid van de Nederlandse bevolking wordt gewaardeerd of zo wordt ervaren. De stad is uit, het dorp is in. Dat heeft een populistische partij als de PVV in haar jacht op stemmen blijkbaar goed aangevoeld; zij geeft immers regelmatig af op corrupte (culturele) elites in met name de grote steden. Vooral Amsterdam moet het daarbij als nationale poel des verderfs ontgelden. Wie het boek van Willems en Lucassen heeft gelezen weet nu zeker hoe eenzijdig dit beeld is.   

Digitaal

‘De Koninklijke Bibliotheek wil alle Nederlandse boeken, kranten en tijdschriften vanaf 1470 digitaliseren. Daarnaast moet er één digitale bibliotheek komen die voor iedereen via internet toegankelijk is.’, stond vanavond in NRC Handelsblad. De krant verwees daarbij naar de vandaag bekendgemaakte beleidsvoornemens voor de komende jaren van de Koninklijke Bibliotheek. Dergelijke plannen zijn elders in de wereld al uitgevoerd, waar zij niet zonder gevolgen voor schrijvers, lezers, uitgevers en boekhandelaren zijn gebleven. Deze internationale ontwikkeling raakt Nederland, maar nu ook onze nationale bibliotheek grootscheeps gaat digitaliseren zal de impact groter zijn. Ook voor onderzoekers, met name in de geesteswetenschappen.

Over de toepassing van nieuwe informatietechnologie in de humaniora wordt de laatste tijd veel gesproken en er lijkt al sprake te zijn van een pikorde. Bovenaan staan de taalkundigen, lexicologen en tekstediteurs die het digitaliseringlicht al hebben gezien en daaronder bijvoorbeeld de literatuurhistorici die nog in het tijdperk van de boekdrukkunst leven. De eersten benadrukken dat zij in dezelfde tijd een grotere hoeveelheid data kunnen analyseren, waardoor hun conclusies gebaseerd zijn op een steviger ondergrond. Het vergroot het wetenschappelijk imago van hun disciplines. Zij willen geesteswetenschappen die ook empirische wetenschappen zijn en wachten op  bijvoorbeeld op literatuurhistorici die ze hierin volgen. 

 Ik denk dat er ook voor literatuurhistorici winst te behalen valt uit de nieuwe informatietechnologie. Door de plannen van de KB zullen meer Nederlandse letterkundige werken digitaal beschikbaar komen en daaraan kunnen dan andere onderzoeksvragen worden gesteld. Gemakkelijker wordt het teksten met elkaar te vergelijken, toegang te verkrijgen tot primaire en secundaire werken en in nationale en internationale webcommunities samen aan een onderzoek te werken. Iedereen kan waar ook ter wereld dezelfde teksten bestuderen.

Dat is goed voor de geesteswetenschappen, maar ik wil ook graag een pas op de plaats maken. De techniek mag nu deze mogelijkheden er zijn de onderzoeksvragen niet dicteren, want dan gaat het specifieke van de geestwetenschappen verloren. De computer kan je vertellen hoe vaak het woord ‘ziel’ in de poëzie van Leopold voorkomt, maar de letterkundige zal dit aantal moeten duiden en van een betekenis moeten voorzien. Literatuurhistoricus Joep Leerssen sprak vrijdag jl. de Diesrede van de Universiteit van Amsterdam uit. In ‘Kennis, context en feiten. Historische feiten en hedendaags belang’  betoogt hij o.a. dat het de taak van de geesteswetenschappen is bekende en onbekende feiten in een bepaalde context en samenhang te plaatsen. Dat levert niet altijd een nieuwe waarheid op, maar wel een andere betekenis. En dat doe je niet in laboratoria, stelt hij in zijn rede. Leerssen gaat niet in op de nieuwe infromatietechnologie voor de geesteswetenschappen, maar mede geïnspireerd door zijn rede vul ik aan: tel de zegeningen van de informatietechnologie en onderzoek haar mogelijkheden, maar blijf als geesteswetenschapper bij je leest. Leerssen tot slot: ‘Johan Huizinga definieerde geschiedenis als de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden, en hoe vaker ik die soundbyte citeer, des te dieper raak ik van zijn juistheid en diepzinnigheid doordrongen. Immers, rekenschap geven ligt niet alleen in de vraagwoorden ‘Wat?’ en ‘Hoe?’, maar ook in het veel lastiger vraagwoord ‘Waarom?’

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me (hij blijft de beste knuffelaar die ik ken, wat anderen ook beweren) alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.