Geachte fietsenmaker,

fiestsenmakerEen beetje een vreemde aanhef misschien, maar ik ken u als ‘de fietsenmaker’.
Ik stond op een ochtend in uw winkel (had een lekke voorband) en toen zei u tegen een klant: ‘Ruud, noem me maar Ruud en zeg maar je’. Ruud is uw naam dus, en toch gaat het nog lang duren voor ik u zomaar zo durf aan te spreken, want tegen mij zegt u altijd: ‘Breng hem maar naar binnen, dan gaat de fietsenmaker wel eens even kijken wat de schade is.’ Snapt u mijn huiveren?
Laat ik wel met ‘je’ in plaats van ‘u’ verdergaan.
In deze envelop vind je een bos sleutels van een zwarte damesfiets met een kratje,
de achterband is voor de zoveelste keer lek. Hij staat bij de boom tegenover de winkel.
De laatste keer dat ik mijn band liet plakken zei je: ‘Het lijkt wel of ze het er om doen!’
Je keek daarbij naar de straat voor je winkel alsof het glas daar zou moeten liggen, en ook – het spijt me dat ik het zo zeg – alsof je dat heel goed wist.
Ben je je ervan bewust dat veel Amsterdammers ervan overtuigd zijn dat fietsenmakers ‘s nachts glas op de weg leggen om op die manier klanten te verwerven?
Het probleem is dat ik het voor me zie; hoe een fietsenmaker om drie uur in de nacht een paar blokjes rond zijn winkel fietst met een zak glasscherven. Steeds op tere punten op de weg (aan de voet van drempels en in plassen) glas uitstrooit. In mijn fantasie doen ze dat met een glimlach, maken in hun bed al de voorstellingen van alle lekke banden die ze de volgende dag mogen plakken.
Maar jij Ruud, jij vast niet. Je zwaait en glimlacht altijd als ik langsfiets, en dat moet je ook gewoon blijven doen.

Hartelijke groet,
David Pefko

P.S. Zou u mij kunnen bellen als de fiets geplakt is? Ik heb rond drie uur een aantal afspraken waarbij ik niet zonder mijn fiets kan. Zou ik in het ergste geval een fiets van
u mogen lenen als het langer gaat duren?
P.P.S Pardon, doe ik het weer, dat ‘u’

In de Oorshop

Lieve Ton van Riemsdijk,

Rond deze tijd, als het kouder wordt, moet ik altijd aan je denken. Hoe is het weer daar? Stook je de houtkachel een beetje flink of draag je dubbele lagen kleding zoals verleden jaar?

Ton, je moet goed voor jezelf blijven zorgen, soms heb ik het idee dat je niet veel meer doet dan aan je eettafel zitten, aardappels krabben en je planten bewateren. Ja soms schrijf je natuurlijk een brief, maar dat is juist waar ik het met je over wilde hebben. Al sinds 1995 stuur je me elke elke brief die je schrijft door. Ik moet de doorslagen voor je bewaren ‘Met het oog op een ongeluk in de vorm van een vuurzee bij mijzelfve of de grootmeester thuis, ja, dat zijn van die spelingen van het lot waar wij mensen machteloos staan,’ zoals je me schreef. Ik ontving je eerste versie van brief 2080. Je schreef onder andere over het afbladderen van emaille pannen, de penetrante geur van aspergebedden en uiteindelijk over je stoelgang, die – als ik zo vrij mag zijn – mij niet in orde lijkt (bloed is meestal een slecht teken) Zou je niet eens een dokter bezoeken? En dan de drank. Je drinkt als ik je brieven mag geloven steeds meer. ‘Rode wijn lieve Gerard is al jaren het vocht waaraan wij, volksschrijvers, ons al te rijkelijk laven. Ik ga er naar aller schijn binnenkort aan ten onder, je kunstbroeder zal de spreekwoordelijke rookpijp aan Maarten overhandigen en het tijdelijke voor het eeuwige verruilen, ja, hetgeen wij natuurlijk allemaal eens zullen doen. Want zo is het leven, en zo ligt het in een middelgrote, niet al te dure kist van spaarzaam hout. Ja, de grond, die weet wat. En jij lieve Gerard, jij leeft naar ik mag hopen voort. Voor nu een groet en kleine, niet al te sentimentele zoentjes van Ton van Riemsdijk.’

En daar beland ik bij het tweede punt, dat een teer punt voor je zal zijn. Ik zal de boodschap zo voorzichtig mogelijk inpakken om je geen hartverzakking te bezorgen en je toch proberen te overtuigen van een voor jou ongetwijfeld pijnlijk feit.
Ik las een brief gedateerd op 13 december 2008, de verjaardag van Gerard. Je schreef eerst over een sanseveria die volgens jouw bevindingen leed aan een ernstige, nog onbekende plantenziekte, maar uiteindelijk schreef je: ‘Ik bevoel een afstand tussen ons beiden waarvan ik de oorzaak niet ken noch weet. Vanmorgen liet ik een middelgrote, niet al te brede, maar zeker harde bolus achter op het porselein en vroeg mij eens te meer af of jij lieve Gerard, een prettige verjaardag hebt genoten. Of de mensen een beetje lief voor je waren en mooie liederen zongen. Jammer dat ik er dit jaar wéér niet bij kon zijn lieve kunstbroeder. Middels dit schrijven bewens ik jou nog veler jaren en stuur je, zoals altijd, een mooi gehaakte trui. Ditmaal in de kleur nachtblauw, want zoals je weet dragen wij allemaal…’

Etcetera Ton, blauwe hoeden en Weesgegroetjes.

Het nieuws heeft je blijkbaar nooit bereikt. Misschien omdat je in 1998 je televisie op straat zette (je deed daar nog uitgebreid verslag van in brief 989), en je in 2000 je krantenabonnement niet langer wilde verlengen. (In brief 1006 schreef je: ‘Ik wil niet langer de dupe worden van al het onheil dat middels de welbekende beeldbuis der televisie zich in mijn woning tentoonspreid. Dus liep ik met een tred die omstanders nog het beste zouden hebben kunnen vergelijken met die van een jonge, enthousiaste en zelfverzekerde man naar de brievenbus en wierp mijn opzeg formulier tezamen met een lijst van redenen tot deze opzegging bij het nationale kijk- en luistergeld in de gleuf waar ik nu al bijna tien jaar mijn brieven aan jou in werp. Ik dacht bij mezelf: Ton, een beter vriend dan Gerard kun je toch niet wensen.’)
Ik vind het moeilijk om dit nu zo in je schoot te werpen, maar eens moet het er toch eens van komen: Gerard is op 8 april 2006, nu ruim drie jaar geleden, van ons heengegaan.

Alle goeds en sterkte,

David Pefko

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Beste postbode,

 

postbodeVroeger zag ik uw kar wel eens onbemand over de stoep rollen, hij kwam dan tot stilstand tegen een opstaande stoeptegel. Dat vond ik een prachtig gezicht. Uzelf was er dan nog niet, stond nog een paar huizen terug, maar de post was er dan al. Soms wierp ik dan snel een blik in uw tassen en zag daar pakketten brieven bijeen gehouden door elastiek, interessant ogende pakjes met mooie postzegels uit verre landen, felgekleurde enveloppen en briefkaarten. Die elastieken vond ik altijd op straat. Honderden per jaar raapte ik op en nam ik mee naar huis.
U was een norse man, rookte sjekkies en mompelde meestal niet veel goeds. Soms, als ik naar uw gezicht keek terwijl u door de post bladerde, wist ik zeker dat u niet gelukkig was.
Sinds de komst van e-mail schrijven weinig mensen meer brieven, en dat is jammer, want er zijn weinig middelen van communicatie die zo mooi zijn als de brief. Mensen die nog brieven schrijven weten waarover ik het heb: geen snelheid, juist een heel trage manier van contact. Wie een brief schrijft, de envelop dichtmaakt, de postzegel erop plakt, naar de brievenbus loopt en hem daar in laat vallen, zal nog altijd een totaal ander gevoel ervaren dan als je simpelweg op ‘verzenden’ drukt in je mailprogramma. Soms ben je te laat voor de lichting van die dag en sta je te schelden, of zoek je snel naar een bus waar nog de dag van vandaag op staat. Soms is de bus vol, soms leeg, dat kun je voelen als hij erin valt.
Het schrijven van een brief in deze tijd heeft voor mij een bijna magische lading gekregen, je laat door een brief of een kaart te schrijven (met de hand natuurlijk!) zien dat mensen iets voor je betekenen, dat ze een brief waard zijn. Ook is er voor mij bijna niets fijners dan het ontvangen ervan, het is niet vluchtig zoals e-mail, maar tastbaar en blijft dat ook nog vele jaren.
Soms liep ik gespannen naar de voordeur om te kijken of er al een brief lag. Ook bespioneerde ik u, zag u in uw rode jas als een vlek door de straat gaan en altijd was ik blij om u te zien. U was mijn held. Op andere plekken liepen uw collega’s met mijn brieven. Ik dacht altijd met veel plezier aan het moment dat iemand mijn brief ontving, de envelop openscheurde en mij zou lezen.
U moet trouwens niet denken te maken te hebben met een oude melancholische man die eens in de zoveel tijd – als de kans zich voordoet – wat te mopperen heeft op deze moderne tijd, maar ik vraag me werkelijk af of u blij bent dat uw kar vervangen is door een soepele plastic schoudertas, dat u inmiddels niet meer rookt en aan een antidepressivum bent gegaan.
Heeft u enig idee hoeveel ansichtkaarten u in uw loopbaan door de brievenbussen heeft gegooid, hoeveel liefdesbrieven, geboorte- en rouwkaarten? Tegenwoordig krijg je een e-card, een link waarachter foto’s van een vakantie schuilgaan of een virtuele verrassing op je verjaardag, of helemaal geen kaart, helemaal niets meer.
Mist u het gewicht in uw tassen of maakt het u allemaal niets uit? Als ik u tegenwoordig zie lopen dan denk ik meteen aan overheidsinstanties, banken en gerechtsdeurwaarders, en veel minder aan ansichtkaarten, liefdesbrieven en berichten van ver. Ook vind ik tegenwoordig zelden meer een elastiek op straat.

Groet,
David Pefko

Waarin Jeanette Winterson bekent verliefd te zijn en wat dit in Engeland betekent

De Engelse schrijfster Jeanette Winterson schrijft in haar maandelijkse column op haar website dat ze verliefd is. Deze rechtstreekse openhartigheid behoort tot haar digitale stijl. In haar romans is het anders, daarin leeft ze zich meer uit in stilistische labyrinten. Ze vertelt dat haar huis ergens op het Engelse platteland werd bezocht door een reporter van de Daily Mail. Zelf was ze elders aan het werk. De reporter trof niet Winterson, maar de werkster. Hij was daar helemaal naar toe gereisd omdat hij gehoord had dat Jeanette een nieuwe geliefde heeft. Hij wist zeker dat haar fans graag willen weten om wie het gaat en hoe ze er uit ziet.

boekenWinterson was blij dat ze niet thuis was. Ze voelde er niets voor om op deze manier in de Daily Mail te komen. Ze wilde dat haar geliefde en zichzelf besparen, ‘she doesn’t need this round her neck. Lying in her arms will do fine.’ Maar er was nog een andere reden waarom Winterson uit de buurt van de krant wilde blijven: de tabloids, dus ook de Daily Mail, hebben de gewoonte om op een heel negatieve manier over homo’s en lesbiennes te schrijven. Dat gebeurt zo vaak, dat Winterson een verzameling heeft aangelegd van de betreffende krantenkoppen. Ze wil er ooit eens mee naar de Raad van de journalistiek stappen.

Het opmerkelijke hieraan is de schaamteloze dubbele agenda van de Daily Mail reporter. Die komt met een glimlach op zijn gezicht om een kruidig en sappig verhaal te gaan schrijven over een bekende schrijfster die een nieuwe, vrouwelijke geliefde heeft. Liefde tussen vrouwen is voor de lezers van de Daily Mail nog steeds pikant, lichtelijk pervers nieuws. Grenzend aan de categorie van het seksschandaal. Die reporters, schrijft Winterson, zijn doorgaans hele aardige mensen wanneer ze met je praten, tot je ziet wat ze geschreven hebben. Het is alsof ze tijdens het schrijven van een knuffelbeer veranderen in een fret: ‘I always have very nice talks with the Mail, but sex stories sell papers…. especially gay sex stories’.

Jammer is dat Winterson haar stilistische vernuft vergeet wanneer ze in aansluiting hierop op een prekerige toon schrijft in wat voor wereld ze het liefst zou willen leven: ‘I want to live in a world where the gender of your lover is the least interesting thing about them. And I want to live in a world where all of us, regardless of race, religion, gender or sexuality, can meet honestly, for what we are.’ Ze heeft natuurlijk gelijk, maar op deze vrome manier iets minder.

DailyHet zou wel eens kunnen dat de dubbele agenda een vast gegeven is bij tabloids en roddelbladen: de reporters hebben zelf geen enkele negatieve gedachte over homo’s en lesbiennes – het zijn misschien normaal denkende mensen, al zijn ze natuurlijk wel lichtelijk schizofreen. De krant moet verkopen, dus moeten ze stukken schrijven (‘gay sex stories’) die voor die verkoop zorgen.

Die normale wereld waar Winterson in wil leven, waarin het er niet toe doet van welk geslacht je geliefde is, zal er in Engeland niet komen: die wereld verkoopt geen kranten.

Carel Peeters

Waarin de winnaar van de Nobelprijs voor literatuur vertelt over haar avonturen

NobellprijsEen van de aardigheden van de Nobelprijs voor literatuur is dat er een naam bekend gemaakt kan worden die je nog nooit hebt gehoord. Het komt zelden voor, maar in 1996 was er opeens zo’n naam, Wislawa Szymborska. Daar moest eerst goed op geoefend worden voor je hem uit durfde te spreken. Zij was ook een verrassing, dat bleek de volgende ochtend toen in de Volkskrant een gedicht van haar stond, gelicht uit een bundeltje dat ooit bij een kleine uitgeverij was verschenen. En in 2000 kreeg de onbekende Chinees Gao Xingjian de Nobelprijs – ook niet eerder van gehoord.

Een onbekende naam, dat is in ‘de media’ een grote zeldzaamheid: dat er over iemand die niet bekend is ineens zoveel drukte wordt gemaakt. Waar eerst niets was, ontstaat binnen enkele uren een heel schrijverschap, een oeuvre, compleet met vertalingen in verschillende landen. Het bekend worden van de voorheen onbekende naam veroorzaakt bij velen een licht schuldgevoel: weer niet goed opgelet, alweer heeft mijn neus me niet de goede kant op gewezen. Er duiken binnen enkele uren ook grote kenners van de schrijver of schrijfster op. Die pakken meteen uit. Zij wel. Zij kennen niet alleen de titels van de boeken, maar weten alle in en outs.

Van de Roemeens-Duitse schrijfster Herta Müller had ik wél gehoord, ook wel eens iets van gelezen, geen roman, maar artikelen in Duitse kranten. Herta Müller was geen onbekende schrijfster, maar nu blijken er lezers te bestaan die haar al jaren intensief volgen en precies weten wat haar werk zo bijzonder maakt. Haar Roemeense collega Mircea Cartarescu sprong een gat in de lucht toen hij van het Nobel-nieuws hoorde: met Herta Müller had hij wel eens samen voor een foto geposeerd, schrijft hij in de Frankfurter Allgemeine, met haar had hij wel eens in een forum gezeten, met haar had hij wel eens iets gedronken na een voorleessessie. Hij giet zijn herinneringen aan haar in de vorm van een ode. Daaraan is te zien (www.signandsight.com/features/1946.html) hoe zijn borst in enkele uren is opgezwollen van trots.Herta Müller

Een van haar recente artikelen uit Die Zeit was vanwege de Nobelprijs al in het Engels te lezen in The Guardian van 10 oktober. Diezelfde Cartarescu schrijft in zijn ode over Müllers poëtische, surrealistische stijl. Haar stijl in dit stuk is allesbehalve poëtisch of surrealistisch, maar wat ze schrijft is surrealistisch. Het gaat over haar confrontatie met haar dossier dat ze eindelijk mag inzien bij de Roemeens geheime dienst. Het bestaat uit drie delen, bij elkaar 914 pagina’s, en begint in 1983 met een verwijzing naar haar boek Nadirs, waarin ze de werkelijkheid ‘tendentieus’ zou hebben weergegeven. Ze behoort ook tot een groep schrijvers die veel Duits spreken en bekend zijn ‘vanwege hun vijandelijke werk.’ Müller is de muis waarmee de Securitate als kat speelt. Er worden feiten verzonnen om haar in diskrediet te brengen. Wanneer ze al niet meer in Roemenië woont, maar in Duitsland, blijkt dat de Securitate in 1989 twee personen van haar heeft gemaakt: de een (‘Christina’) is een vijand van de staat, de ander is een ‘dummy’ die Christina in diskrediet moet brengen. De dummy is een trouw partijlid en een agent zonder scrupules. Er wordt gedaan alsof Müller een dubbel leven leidt, tot op de huidige dag, ook al is de dictatuur in Roemenië al twintig jaar voorbij. De titels van Müllers romans beginnen mij te intrigeren: Hartedier en De vos was de jager.

Carel Peeters

Waarin een groot en een klein hart samen kloppen

GeertEen van de keren dat ik bij Geert van Oorschot op bezoek was en hij mij boven ontving en niet op de uitgeverij, spraken we onder meer over mijn recensie van een van zijn, niet lang daarvoor verschenen, boeken. Dat hadden we in mooie algemeenheden kunnen doen en daarna over kunnen gaan tot waar het eigenlijk over zou moeten gaan (dat ik essays voor Tirade moest schrijven), maar Van Oorschot haalde de recensie (die uitvoerig en lovend was) erbij. Hij had hem in zijn binnenzak, en haalde hem, meerdere keren gevouwen, uit zijn portefeuille. Alsof het iets voor in een portefeuille was, iets wat goed bewaard moest worden.

Er is natuurlijk veel te bedenken dat karakteristiek was voor Van Oorschot, maar hiermee toonde hij een kant die ik nog niet zo kende: hier openbaarde zich een onverwachte bescheidenheid in de man van de grote gebaren en de strenge oordelen. Er was van deze Van Oorschot al het een en ander te lezen in Brieven van een uitgever, het boek waarin een groot aantal auteurs en vrienden commentaar leveren bij twee aan hun gerichte brieven van hem. Maar hij komt als dagelijkse, fijnbesnaarde, attente en zorgzame vriend/uitgever nog vollediger tot zijn recht in de Briefwisseling 1951-1987 met Vasalis. Als uitgever hengelt hij vooral in het begin naar nieuwe gedichten, maar het is vrij snel duidelijk dat dit een vriendschap is die behoort tot de mutual admiration society.

Vasalis vond Van Oorschot een geweldige man, inclusief zijn ruwe kanten. Zij schroomt niet hem soms de les te lezen. Dat kon tussen hen. Zijn energie, zijn bravoure, zijn smaak, zijn formaat in alles, zijn grote en zijn kleine hart, zijn sentiment, zijn vasthoudendheid, het beviel haar allemaal. En wat ik maar zijn portefeuille-kant noem, het koesteren van iets: volledige verzamelde werken van de beste schrijvers uitgeven, maar in het opsteken van een Havana-sigaar de redding van een dag zien. Door een brief van Vasalis weer in alles gaan geloven. Verliefd worden op Linda van Dyck. Zin hebben in het schrijven van een brief.

Vasalis schreef even nuchtere als warme brieven aan Van Oorschot. Ook zij keek uit naar brieven van hem. Tussen de tijdschriften, reclames, buurtkrantjes, geboortekaartjes, overlijdensberichten hoopte ze ‘altijd op een echte brief, een vriendenbrief.’ Een ‘vriendenbrief’ wist Van Oorschot te schrijven en hij wist ook hoe hij ze moest ontvangen: ‘Ik was zielsgelukkig met je brief, want je trekt mij altijd weer wat omhoog en in mijn evenwicht. Blijf nog lang leven, want ik kan je vriendschap niet missen.’ Van Oorschot schrijft vaak over de tuin, de bomen, de bloemen en de vogels. Hij schrijft ook veel over zijn stemmingen, waarbij hij er voor waakt niet sentimenteel te worden, hoewel hij dat regelmatig wordt op de momenten dat mij dat heel verantwoord voorkomt.briefwisseling

Ik vraag me af of het wel voldoende is doorgedrongen hoe uniek de briefwisseling tussen Vasalis en Van Oorschot is. Dat er ooit zo iets persoonlijks van Vasalis tevoorschijn zou komen. Zij, die vanuit het hoge noorden een paar sublieme dichtbundels had laten neerdalen, maar van wie verder zelden of nooit iets werd vernomen, alleen soms een enkel nieuw gedicht. Hier verschijnt ze als een, energieke, vrolijke, soms melancholieke, drukke, meelevende, zich zorgenmakende vrouw, ‘je oude vriendin Kiekie’, door wie hij aan het slot van elke brief wordt omhelsd.

Onwillekeurig denk je bij Van Oorschot dat hij uitgeversbrieven zal schrijven, iets heel anders dus dan de vriendenbrieven. Maar nee, in de brieven aan Vasalis gaat het over de eenvoudigste dingen en de ingewikkeldste, om het persoonlijkste, om het uitgeven, om huiselijke beslommeringen, gezondheid, familieaangelegenheden, hoe oud te worden: alles loopt door elkaar. Het mooie is dat je de dichteres Vasalis in de brieven vermoedt, maar dat ze nergens echt opduikt. Ze moet zich in deze sympathieke vrouw bevinden die het wel heeft over het schrijven van gedichten. Maar de dichteres zelf krijgen we nauwelijks te zien. Die was voor haar gedichten.

Carel Peeters

Meer blogs

  • Afbeelding bij De dood vertelde de mooiste dromen te dromen

    De dood vertelde de mooiste dromen te dromen

    (beeld: Don Duyns) Een zandkasteel met hoge bogen, moddervloeren, een troon van schelpen en kerkertralies van vissengraatjes. Tussen duin en zee zat een eenzaam klein blond jongetje, maar in zijn hoofd had hij een hele familie: een man, twee kinderen, een dozijn paarden, wat parkieten, een roedel honden en een os. Voor de mensen bouwde...
    Lees verder
  • Afbeelding bij BELLY

    BELLY

    (beeld: Don Duyns) Jonah staat tot zijn knieën in het water. Hij zet een stap naar links. Nog een stap naar links. Het water is ondoorzichtig grijs. Diepteloos. Hij heeft zijn tenen al tijden niet gezien, maar ze zitten er nog wel. Daar wordt hij steeds aan herinnerd. Op de bodem ligt het zware afval...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het toppunt van contemplatie – over hoogten

    Het toppunt van contemplatie – over hoogten

    Larousse 19 Vorige week schreef ik een foldertekstje over Thomas Mann en liet me verleiden over zijn romans te spreken als het ‘hooggebergte van zijn oeuvre.’ Een dubbel bedenkelijk beeld, omdat zijn Toverberg natuurlijk letterlijk in een hooggebergte speelt: het sanatorium waar Hans Castorp jarenlang een ‘horizontaal leven’ leidt bevindt zich in de Alpen. De...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julia Buijs
    Julia Buijs
    Julia Buijs is theater- en filmschrijver en manusje van alles. Deze zomer studeert ze af aan de opleiding Writing For Performance aan de HKU, met het scenario voor een bemoedigende animatiefilm over een station waar het altijd regent en niemand een gezicht heeft. Met dit en haar toekomstig werk wil ze proberen de lezer stil te laten staan, adem te laten halen en zichzelf en anderen te omarmen. Haar teksten zijn fantasierijk, gelaagd, experimenteel en persoonlijk. Ze werkt door middel van sprokkelen, puzzelen en plakken en gelooft binnen vijf jaar een eigen genre gecreëerd te hebben. Verder zal je haar kunnen vinden als vleermuisveldwerker, regisseur, festivalprogrammeur, creatief producent, saunameester, kinderboekenschrijver en juist ook voorloper van de ‘Kinderlijke’ Verhalen voor Volwassenen.
  • Foto van Ida Hondelink
    Ida Hondelink

    Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?