Waarin Winnie the Pooh een Vervolg krijgt

Natuurlijk wordt het op 5 oktober verschijnende en door David Benedictus geschreven vervolg op Winnie the Pooh met de grootste argwaan afgewacht. Wat denkt hij wel? De gelijke van A.A. Milne te kunnen zijn? Toch is het verre van onmogelijk om een vervolg in de geest van A.A. Milne te schrijven, zoals het ook niet hels lastig is om een schilderij in de stijl en geest van Ruysdael of De Hoogh te schilderen. Als je maar een beetje kunt schilderen en het voorbeeld bij de hand hebt.

Tea partyDe vraag is meer: wil je wel een vervolg lezen, of hou je het liever bij de twee delen die er zijn, Winnie the Pooh en House at Pooh Corner? Wil je meer van hetzelfde? Want daar zal het op neer komen. Benedictus zal helemaal in de geest van Milne te werk moeten gaan, anders wil geen Pooh-lezer er aan beginnen.

David Benedictus is duidelijk in de huid van Milne gekropen, dat blijkt uit het eerste hoofdstuk van Return to the Hundred Acre Wood dat in de Sunday Telegraph van zondag 27 september stond. Benedictus is een freelance schrijver van een reeks boeken, waaronder een als geestig bekend staande autobiografie. Hij is ook radiomaker en producer van de Pooh-luisterboeken, waarvoor hij Stephen Fry als Pooh wist te strikken en Judy Dench voor Kanga.

Benedictus’ taal is geheel en al Milne. De dialogen zijn helemaal in stijl. Hij wilde verhalen over Pooh schrijven die Milne ook had kunnen schrijven, schrijft hij in zijn nawoord bij dit eerste hoofdstuk. Vijf jaar geleden had hij twee hoofdstukken opgestuurd naar de erfgenamen van A.A. Milne. Toen konden ze er niets mee, want ze hadden de rechten van de boeken niet meer. Die hadden ze verkocht aan Disney. Maar die rechten hebben ze weer terug en de Milne Estate nam zelf contact met Benedictus op. Dat tweede hoofdstuk, waarin hij van Konijn een piraat had gemaakt, moest hij maar vergeten, verder mocht hij het nog eens proberen.2

Geen van de karakters valt uit zijn rol, aan het eerste hoofdstuk te zien. Pooh is meteen weer zijn potten honing aan het tellen en weet nog steeds niet of hij er tien of elf heeft. Knorretje wil weer een Erg Belangrijke Vraag stellen aan Pooh over een Gerucht dat hij heeft gehoord omtrent de Terugkeer van Christopher Robin, maar krijgt de kans niet. Uil doet weer alsof hij echt kan lezen, enzovoort. Kanga, Roe, Konijn, Teigetje en Iejoor zijn er natuurlijk ook bij. En er wordt weer in Hoofdletters gepraat als dat nodig is, vooral door Knorretje.

Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de terugkeer van Christopher Robin (sinds 1928 niet meer gezien). Zijn vrienden organiseren een heuse Welcum Back Party. Dat is een even eenvoudig als vernuftig begin, want daarin heeft een hartverwarmende hereniging plaats. Christopher Robin is niet noemenswaardig gegroeid, te zien aan de tekeningen van Mark Burgess die wel dicht in de buurt van E.H. Shepard komen, maar hem niet imiteren. Hij komt op een fiets met een mandje waarin Coming-Home-cadeautjes zitten.

Kleine details laten zien dat Benedictus het fijne van de Pooh-wereld weet: hij laat Roe tegen Christopher Robin zeggen dat er genoeg puddingen, want hij en Teigetje hebben ze klaar gemaakt. De rode, die met de aardbeien, beveelt hij aan, want hij heeft zelf zijn zinnen op de groene gezet. Maar even later voelt hij zich daar schuldig over en beveelt hij toch de groene pudding aan. Iejoor, die altijd verongelijkt is, gedraagt zich ook karakteristiek: hij zegt dat Christopher Robin hem niet herkent. ‘Not that it’s important. After all, why should he?’ Christopher blijft ook zichzelf. Wanneer hij flink wat pudding heeft gegeten zegt hij tegen Pooh dat hij geen honing meer op kan. Wil jij het niet voor mij opeten, Pooh?: ‘I wondered, Pooh, whether you would be kind enough to eat it for me? Pooh was kind enough and did.’

Wanneer Benedictus ervoor heeft gezorgd dat er veel vertrouwds te lezen valt, en daarnaast van alles heeft bedacht dat voor verrassingen zorgt zonder wezensvreemd aan het verhaal te zijn, dan zal zijn Vervolg met knorrende en welwillende ironie worden ontvangen. Tenslotte zoemt het verhaal zelf ook van de ironie.

Carel Peeters 
 


In de Oorshop

Waarin de digitale knip- en plakstijl oprukt

Er komen vele zegeningen uit het digitale universum, maar daar hoort deze zin niet bij: ‘als je communicatief ingrijpende teksten wil aanmaken, dan moet je net als vroeger de technè van de huidige schrijfpraktijk beheersen. Een auteur moet nu eenmaal in haar tijd staan.’

De laatste zin is zo soepel neergeschreven dat het onwaarschijnlijk is dat er echt over is nagedacht: schrijvers moeten natuurlijk helemaal niet zo vanzelfsprekend in hun tijd staan. Bij voorkeur moeten ze een beetje los van de tijd staan, zodat ze er van een afstandje naar kunnen kijken. Als ‘in je tijd staan’ betekent dat je als schrijver voortaan tekst moet ‘aanmaken’, dan wordt het nog aantrekkelijker om van een afstandje toe te kijken. En als dat  ‘teksten’ moeten zijn die ‘communicatief ingrijpend’ zijn, dan ziet het er naar uit dat een schrijver voortaan eerst een cursus communicatie-techniek moet hebben gevolgd voor hij een iets mag…aanmaken.

Brakke HondIn hetzelfde stuk van Dirk Vekemans in het afgelopen winternummer van het Vlaamse tijdschrift De Brakke Hond (nr 101) dat mij onder ogen kwam, wordt het zelfs de willigste ingezetene van het digitale universum tegen gemaakt om dit soort open deuren te lezen: ‘Elke tekst die je aanmaakt is het resultaat van jouw input aan een programma dat jouw input verwerkt tot een leesbaar geheel, maar die blijvende leesbaarheid dankt de tekst enkel aan het feit dat het op valideerbare wijze is omgezet in machinaal leesbare code.’

Deze Brakke Hond gaat over het zinnige onderwerp van de voor- en nadelen voor literaire tijdschriften om online te gaan. Wanneer de digitale revolutie in literaire tijdschriften tot dit proza leidt, dan wordt er erg geknabbeld aan haar zegeningen. Bij het redigeren van dit nummer is men volgens de Leger des Heils-methode te werk gegaan: we laten alles en iedereen toe. Dat is geen goede methode in de literatuur. Ook in het digitale literaire universum moet wel eens ‘nee’ gezegd worden tegen stukken. Het is geen goed teken dat twee artikelen zo beginnen: ‘Dit stuk is grotendeels samengesteld uit fragmenten van artikelen die ik eerder op internet heb gepubliceerd.’ Het andere: ‘Ik schrijf dit stuk in de nasleep van de Amerikaanse presidentsverkiezingen.’ Dit is een veel te amicale-jongens-onder-elkaar toon. Bijna alle stukken (niet dat van Joris Note) in dit nummer zijn in de knip- en plakstijl voor elkaar geschreven, alsof er eigenlijk gechat wordt, maar dan in de vorm van iets dat op een artikel lijkt. Deze amicale toon is funest voor een literair tijdschrift, het wordt er een clubhuis van, een plaats waar men onder elkaar is, en waar gewone lezers min of meer buitengesloten worden. ‘Communicatief ingrijpende teksten’ levert het in ieder geval niet op.


Carel Peeters

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Waarin mooie post wordt bezorgd

In het aan Getekende brieven van Nederlandse kunstenaars gewijde nummer van Kunstschrift staan niet alleen mooie  voorbeelden van geïllustreerde brieven (Van Gogh, Peter Vos, Willem Witsen, Fritzi ten Harmsen van der Beek, Pieter Holstein), maar ook een aantal enveloppen die zo copieus geïllustreerd zijn dat er nog maar net plaats is voor de naam van de geadresseerde. De geïllustreerde envelop is naaste familie van de dito brief, maar er is toch reden om hem aparte aandacht te schenken. Dat zie je aan de voorbeelden van Jan Toorop die in dit nummer zijn afgedrukt. Voor Toorop is de envelop gewoon een stuk tekenpapier waarop hij tekent zoals hij gewend is. Soms componeert hij de naam van de geadresseerde (altijd ‘Mevrouw de Waard, van Galenstraat, Den Haag’) er in grote stijl in, maar meestal moet hij de naam op het laatste moment nog ergens kwijt. Voor postzegels is al helemaal geen plaats. Er zijn acht van zulke enveloppen bewaard gebleven.

Henri Matisse ging precies omgekeerd te werk: hij wisselde tussen 1941 en 1954 maar liefst twaalfhonderd brieven met zijn vriend André Rouveyre. Hij schreef duidelijk eerst de naam van zijn vriend op de envelop, en wat er aan ruimte overbleef voorzag hij van sierlijke en kleurrijke guirlandes, boterbloemen, stippeltjes, blaadjes, streepjes en vogeltjes – als het er maar fris en vrolijk uitzag, aangezien André net als Matisse in het Zuidfranse Vence woonde, en wel in een huis met de naam La Joie de Vivre. Dat was een naam naar Matisse zin.

32Een van de mooiste verzamelingen van versierde enveloppen is helemaal niet van een kunstenaar, maar van een officier in het Engelse leger: Captain Hugh Rose. Hij ontmoette in 1894 Mrs Constance King-Harman, de vrouw van de koloniaal secretaris van Mauritius. Rose werd de adjudant van deze secretaris. Hij werd natuurlijk verliefd op haar, maar liet dat op geen enkele manier merken, Victoriaans opgevoed zijnde. Ze schreven elkaar allerhartelijkste maar keurige brieven. De koloniaal secretaris werd regelmatig overgeplaatst, en Rose’ brieven volgden haar trouw naar Barbados, St Lucia, Gibraltar of Londen. Captain Hugh Rose maakte er werk van: hij voorzag 119 enveloppen van de charmantste taferelen: konijnen in vergadering rond het adres, een politieman die een zaklantaarn op haar naam en adres richt, een zeemeeuw met een envelop in zijn bek, een krantenman met een sandwichbord met het laatste nieuws in de vorm van naam en adres, of het konijn uit Alice in Wonderland dat een papieren rol vasthoudt met haar naam. De charme van de brieven blijft geheel beperkt tot de buitenkant, aangezien de inhoud van de brieven wel gedicteerd lijkt door koningin Victoria zelf. Het blijft 119 keer ‘My dear Mrs King-Harman’, en eindigend met ‘Yours very sincerely, H. Rose’.

Waarin de ‘spike’ in ere wordt hersteld

Naar aanleiding van My Paper Chase, de memoires van de legendarische hoofdredacteur van The Sunday Times (1967 tot 1981), herinnert Peter Stothard er in de Times Literary Supplement aan dat op de krantenredacties van Fleet Street altijd een spike stond. Een spike is een lange scherpe pin waarop men papieren en papiertjes kon prikken: bonnetjes die bewaard moesten worden, of kattebelletjes om iets niet te vergeten. In de tijd van Evans werden er stukken op geprikt die niet in de krant kwamen: niet goed genoeg of geen nieuws meer.

Tegenwoordig is de spike nergens te bekennen, want als een artikel niet in de krant komt, gaat het wel op de website van de krant. Er is tegenwoordig altijd plaats. Vandaar dat Harold Evans zich afvraagt of het niveau van de gedrukte journalistiek in zijn digitale vorm wel gehandhaafd blijft.

In ieder geval had het artikel van Waldemar Januszczak over de Engelse editie van Van Goghs Brieven in The Sunday Times van 20 september jl. op die spike geprikt moeten worden: te beroerd. Het is een in smeuïge populaire krachttermen geschreven stuk. De lezer moet denken dat die Januszczak echt kan schrijven. Het wemelt van de niet ter zake doende informatie: over het weer in Amsterdam, dat hij vroeger in het Vondelpark sliep, dat hij haring kreeg te eten en over de gezondheid van een van de redacteuren van de brieven. We worden ook vergast op Januszczaks parti pris: hij wil niet dat de zon schijnt, maar dat het regent in Amsterdam. Alsof hij dronken achter de computer zit roept hij uit: ‘Give me clouds and misery. Help me out here!’ Dit is het soort kreten waar online-geletterden patent op hebben.

Het Rietveld-gebouw van het Van Gogh Museum noemt Januszczak ‘strikingly concrete’ en een ‘bunker’. Van Gogh hoort niet in zo’n gebouw. Iemand met zijn explosieve natuur, zijn ‘instability of mind’, daar hoort een maf (potty) gebouw bij dat moet wankelen (tottering), en geen gebouw waarin hij de Belastingdienst verwacht.

Januszczak heeft het voortdurend over de ‘Van Gogh mythe’ die gekoesterd zou worden door een ‘Van Gogh industry’ die vanuit dat gebouw ‘gerund’ zou worden. Maar zelf lepelt hij alleen maar de platste cliché’s over Van Gogh op. Hij is louter op zoek naar pikanterieën, hongerig naar ‘juicy new bits’ in de noten van de brieven, en naar ‘psychosexual scandal’. Maar helaas, er zijn veel noten, maar ‘not a single shock’. Het is een geluk dat Van Gogh nog omgang heeft gehad met een prostituee. Dat kan hij als een juicy bit nog vermelden.

Gelukkig, gelukkig, heeft Januszczak een brief van Van Gogh aan Emile Bernard gevonden waar wel drie keer het woord neuken in voorkomt, zodat hij die uitvoerig kan citeren. Maar wat nu? Slaat daar de spreekwoordelijke Engelse hypocrisie toe in The Sunday Times? Steeds waar in het Engels het woord fuck staat heeft de Januszczak sterretjes gezet: f*** staat er nu, want het complete woord mag in Engeland niet openlijk geschreven worden.

En dan die brieven, die moeten zo nodig integraal in zes delen worden uitgegeven, alsof we niet genoeg hebben aan Van Goghs meesterwerken, schrijft Januszczak. Na zo’n opmerking verwacht je dat hij Van Gogh als briefschrijver niet hoog heeft zitten, maar nee, met die 900 brieven kan hij toch wel een leuke alinea maken. Volgt weer zo’n overbodige exclamatie uit de wereld van de online-geletterden: ‘Let me take a deep breath’.

Kern van de zaak is dat Januszczak de redactie van de brieven (Leo Jansen. Hans Luijten en Nienke Bakker) verwijt dat ze met de Van Gogh-mythe willen breken: ze zouden hem niet als het grillige genie presenteren, niet als een halve wilde, maar als een gedisciplineerde, hardwerkende, systematisch te werk gaande kunstenaar. Iedereen die meer in de brieven gelezen heeft dan Januszczak ontdekt geleidelijk aan hoe Van Gogh (ondanks al zijn mentale problemen) gedisciplineerd en vastberaden werkt. Ook al heeft hij er eerder voor de bühne schamper over gedaan: Januszczak wil alleen de mythe, de ruwe bolster Van Gogh, ‘the turbulent Van Gogh’.

En al dat werk van de redactie, al die verklarende noten, daar doe je Van Gogh geen plezier mee. Geef Januszczak maar een goede bloemlezing van de brieven, waarin flink gesnoeid en samengevat is. Deze integrale uitgave van de brieven maakt zelfs ‘een slechtere schrijver’ van Van Gogh.

spikeEén ding is zeker: Harold Evans had dit artikel van Januszczak resoluut op zijn spike geprikt.

Carel Peeters  
 



 
 
 
 
 
 
 
 
 


Waarin de gewone lezer een held wordt

Halverwege de twintigste eeuw wordt het ideaal van een algemeen gedeelde cultuur losgelaten. De common culture werd gaandeweg vervangen door elites van specialisten, parafraseert Bas Heijne in NRC Handelsblad van 25 september Declan Kiberd, de schrijver van het boek Ulysses and Us. Daarin beweert Kiberd dat James Joyce’ roman in de loop der jaren in beslag is genomen door zoveel literatuurspecialisten, die er zoveel in hebben gestopt en uit hebben gehaald, dat het aantal proefschriften over het boek in de honderden is gaan lopen. Met als tragisch gevolg dat de roman door de gewone lezers niet meer ter hand wordt genomen omdat ze zich eerst een weg zouden moeten banen door het dieventaaltje van de specialisten. En dat doen ze niet. Jammer, want het boek gaat nu juist over het alledaagse leven dat de common reader zo dicht in zijn buurt heeft.

Dat die specialisten het de gewone lezer met hun geïnterpreteer en geanalyseer tegen zouden hebben gemaakt om Ulysses te lezen lijkt mij niet vol te houden. Een gewone lezer leest geen proefschriften en geen vaktijdschriften. Die hoort hoogstens wel eens dat iemand een geleerd boek over Ulysses heeft geschreven. Gewone lezers en academici treffen elkaar alleen wanneer een gewone lezer naar een lezing in de reeks Studium Generale van de Universiteit gaat. Maar dat zal hij niet zo gauw doen, omdat die voornamelijk door studenten worden bezocht. Maar als hij het doet zal de academicus van dienst de gewone lezer niet om zijn oren slaan met zijn dagelijkse jargon, aangezien hij de uitdrukkelijke opdracht heeft een brug te slaan naar die algemeen belangstellende gewone lezer, en dus moet hij in gewone mensentaal te werk gaan. Over het algemeen zijn de gewone lezer en de academicus twee verschillende werelden. Het zijn de culturele en literaire supplementen waar de gewone lezer het van moet hebben.

Ulysses is geen eenvoudig boek, zoals Bas Heijne terecht zegt in zijn commentaar op Kiberds bewering. Dát is de reden dat de gewone, maar wel erg geïnteresseerde lezer het boek niet meteen in zijn armen sluit. Het vereist een extra inspanning, die niet van de gemiddelde lezer gevraagd kan worden. Hij (waar ‘hij’ ook altijd zij, zeker als het om lezers gaat) heeft een druk leven en maar weinig tijd om zich extra in iets te verdiepen. Voor de common reader, deze niet erkende held van het gedrukte woord en de steunpilaar van de geletterde wereld, is Ulysses net iets te vernuftig van taal en strekking. Een probleem is dat natuurlijk niet, de gewone lezer wordt er niet minder van, en de echte liefhebber kan zich ermee onderscheiden wanneer hij de eindstreep van het boek wel haalt.

De gewone lezer is en andere dan een echte lezer. De echte lezer heeft het lezen en het verzamelen van boeken tot de passie van zijn leven gemaakt. Die staat met boeken op en gaat ermee naar bed, en tussendoor zijn ze altijd in de buurt, of dwalen zijn gedachten gemakkelijk naar boeken af als hij eigenlijk andere dingen moet doen. Ulysses heeft hij natuurlijk gelezen.

WoolfDe gewone lezer is een stevige lezer, altijd een boek in de buurt en altijd benieuwd naar iets nieuws, maar er zijn nog andere dingen in het leven, zoals kinderen, muziek, kunst of op stap gaan. De echte lezer droomt van boeken, heeft een aantal schrijvers die hij koestert, waarvan hij er één (kunnen er ook twee zijn) wel heel erg in de watten legt. Van bepaalde boeken heeft hij wel verschillende edities, en hij is altijd op zoek naar meer.

De echte lezer is natuurlijk een kostbaar wezen, maar de gewone lezer is in al zijn bescheidenheid een heilige. Die is geamuseerd geïnteresseerd in nieuwe boeken in het algemeen, en van bepaalde schrijvers in het bijzonder. Hij spelt twee boekenbijlagen, heeft een abonnement op een literair tijdschrift en als hij er aan denkt kijkt hij ook wel eens op de website van De Papieren Man. Hij gaat ook wel eens naar literaire avonden. Als je hem/haar spreekt is het alsof je praat met iemand die van de hoed en de rand weet als het om de literatuur gaat. Tegen zo’n gewone lezer kun je heel goed zeggen dat hij/zij het nog eens met Ulysses moet proberen. Het is even doorzetten, maar het genot en de beloning blijven niet uit: aan het eind komt immers met zekerheid de monoloog van Molly en die leest als een trein, want daar komen geen punten en komma’s voor. Het is één voortrollende gedachtestroom. En helemaal zonder liefde is Ulysses, en zeker de monoloog van Molly, ook al niet. Two cheers for the common reader.

Carel Peeters

Waarin het gazon van de zuivere geest wordt betreden

Het is lastig om het met Rob Riemen oneens te zijn, en toch zou dat moeten. De Nexus-voorman schrijft regelmatig een essay waarin hij pleit voor het in ere herstellen van het ideaal van het ware, goede en schone. Het is misschien wel goed om het ware, goede en schone in je achterhoofd te houden, maar bij Riemen staan ze op zijn voorhoofd geschreven. Al zijn essays gaan er in iets andere bewoordingen over, alle citaten waarmee hij zijn betoog lardeert zijn familie van elkaar. Ze vormen een carrousel waarin steeds dezelfde rondjes worden gedraaid en altijd de woorden waar, goed, schoon, zin, liefde, compassie, wijsheid, rechtvaardigheid, deugd, zelfkennis, onvergankelijkheid en beschaving voorkomen.

Het is bij Riemen een draaimolen omdat ze een leven onafhankelijk van de werkelijkheid leiden. Hij cultiveert ze als zuivere begrippen, als platoonse ideeën. Ze moeten niet al te zeer met de echte werkelijkheid geconfronteerd worden, want dan worden ze vuil, smoezelig en komen er vlekken op. Wanneer Riemen het over ‘beschaving’ heeft als iets dat afwezig is in deze tijden, dan heeft hij gelijk, groot gelijk. Te veel gelijk. Het gelijk dat niets kost, want er zal altijd te weinig beschaving zijn. Het gratis en leeg gelijk.

In Adel van de geest, een vergeten ideaal, zijn vandaag verschenen boek met vier essays, schrijft Riemen waar men de adel van de geest niet zal vinden: ‘Zoek haar niet in de wereld van de media, de politiek, de wereld van het lawaai. Daar is de geest nog nooit geweest. Ga niet naar de academia. Die hebben de geest verdreven. En de kerken? Niet zonder reden klinken zij hol. De wereld van de roem? We zullen er slechts in dolen.’

Riemen verklaart de halve wereld (media, politiek, academia, kerk, lawaai) tot woestijn waar de geest verdreven is. Daar moet je je dus niet in begeven om niet geestloos te worden. Je zou zeggen dat de adel van de geest – als je die dikke woorden al in je mond zou willen nemen – op zijn waarde moet worden getest in de harde praktijk, onder druk van de echte problemen. Dus precies daar waar het er op aan komt te tonen wat persoonlijk verworven ideeën en waarden voorstellen: in de slangenkuil van de ‘media’, bij de vuile handen van de politiek en middenin het ‘lawaai’. Het is geen kunst om het ware, schone en goede te cultiveren op het gazon van de zuivere geest.

Riemen is wat men en secundair essayist noemt, iemand die voortdurend grote geesten citeert en nooit tot een oorspronkelijke eigen gedachte komt. Hij recycelt andermans gedachtegoed, van Socrates, Spinoza, Goethe tot Thomas Mann.  Veel kwaad kan dat natuurlijk niet. Wat Riemen citeert verwondt niemand, en sommige mensen komen bij hem woorden tegen die ze lang niet gezien hebben, maar het blijft uit de tweede hand.

Carel Peeters

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.