Verlangen naar onherbergzaamheid

(De wereld in stukken 4)

Dit is de meest landloze van de 48 kaarten. Antarctica heeft een deuk, de Rosszee, naar James Clark Ross die daar in 1841 voer, op ’s werelds zuidelijkste zee. Daarom nog geen Antarctica op deze kaart. Meestentijds is de Rosszee bedekt met ijs en schotsen. Op die twee eilandjes die bij Nieuw Zeeland horen wonen respectievelijk 663 (Catham Island) en 30 mensen (Pitt Island). Wat het bevolkingsaantal van deze kaart op 703 mensen brengt. Dit moet de minst bevolkte kaart zijn. Als dit aantal gemiddeld zou zijn, had de wereld 33.744 bewoners. God, had het daar maar bij gelaten… Verder water en ijsbergen (en een enkele weka, of Maori Hen, een prachtig bedachtzaam loopvogeltje op Catham).

Ik geloof niet dat je landschap – of zeeschap zoals in dit geval – kunt ervaren zonder dat het betekenis geeft aan je bestaan. Of helderder: als je door een bos loopt lijkt dat bos iets te zeggen over je leven, het wordt er een beeld van. En een woestijn overziend, zal die ruimte reflecteren op je ziel, je merkt een eindeloosheid op die in contrast staat met hoe klein je bent en dat doet je iets voelen: nietig, of kwetsbaar of hulpeloos. In de schitterende film All is Lost met Robert Redford raakt een solozeiler op een eindeloze oceaan als deze in de problemen. In een uur en 46 minuten – waarin niet gesproken wordt – (en waarvoor het script slechts een verbijsterende 32 bladzijden telt) worstelt Redford met een landschap. En in wezen met zichzelf. Grote landschappen werpen je op jezelf terug.

Op deze kaart kun je varend vooral ijsbergen verwachten. Elisabeth Bishop schreef een schitterend en raadselachtig gedicht over die dromen van ijs en sneeuw die zich tot de ziel verhouden, zoals een landschap zich naar je keert en zich onvermijdelijk tot je verhoudt. Het is denk ik ook verlangen naar onherbergzaamheid die je eveneens kunt voelen bij het bestuderen van onbekende stukken op een wereldkaart.

De denkbeeldige ijsberg


Liever de ijsberg dan het schip,
al zou dan de reis ten einde zijn
Al stond hij stokstijf als wolkige rots
en was de hele zee bewegend marmer.
Liever de ijsberg dan het schip;
liever deze sneeuwvlakte die ademhaalt in eigendom
al lagen de zeilen van het schip op zee gespreid
zoals de sneeuw onopgelost op ’t water ligt.
O plechtstatig drijvende wei
weet je wel dat een ijsberg onverschrokken
op je rust en, eenmaal wakker, wellicht gaat grazen van je vlokken?


Dit is een tafereel waarvoor een zeeman alles overhebben zou.
Het schip wordt niet meer bekeken. De ijsberg rijst
en daalt; zijn glasharde toppen
corrigeren ellipsen in de lucht.
Dit is een tafereel waarin hij die het toneel betreedt
op ongekunstelde wijze retorisch is. Het doek
is licht genoeg om op te gaan aan ragfijne draden
gesponnen door ijl rondkolkende sneeuwvlagen.
De geestkracht van deze witte pieken
meet zich met de zon. Zijn gewicht vertoont de ijsberg onvervaard
op een draaitoneel waarop hij staat en staart.


Deze ijsberg split zijn facetten van binnenuit.
Als edelgesteente in een graf
conserveert hij zich voor eeuwig en
tooit alleen zichzelf, misschien de vlokken
die tot onze opperste verbazing liggen op de zee.
Vaarwel, zeggen zij, vaarwel, het schip wendt de steven
Naar waar golven in elkanders golven overgaan
en wolken jagen tegen een warmere hemel.
lJsbergen onderrichten de ziel
(beide op eigen kracht geschapen uit minst zichtbare materialen)
Hen zo te zien: substantieel, edel, ondeelbaar opgericht als kathedralen.

(Elisabeth Bishop, vertaling Bernlef)

Er is ook iets bibliofiels eenzaams aan deze kaart. In de vier eilandenboeken van Boudewijn Büch, komen noch Pitt, noch Catham Island aan de orde.

In de gedichten van Bishop verbergt zich iets ongezegds in iets concreets, de reden waarom je dit gedicht gefascineerd kunt blijven lezen, en er nooit helemaal achterkomt. Een huiveringwekkend en ongenaakbaar gedicht. Precies zoals deze kaart, en haar ijskoude blauwe zee is.

Lezen: Elisabeth Bishop Een wonder als ontbijt 9 gedichten vertaald door J. Bernlef

Kijken: All is lost met Robert Redford

Naar kaart 5

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Knielend voor Couperus

Ik heb de afgelopen twee weken een aantal mensen geïntroduceerd bij de Boekenzolder in Leiden. Het is het absolute Walhalla voor lezers: het is een soort tweedehandsboekwinkel, maar dan gratis — oké, helemaal gratis is het aan het eind van de dag niet, omdat de Boekenzolder het fijn vindt als je een kleine bijdrage achterlaat, maar dat is slechts een fractie van het bedrag dat je kwijt was als je al die boeken bij De Slegte zou halen, laat staan als je ze nieuw zou kopen. Ik kom er al een aantal jaar, maar slechts sporadisch: ik ga vaak met meer boeken weg dan mijn leessnelheid aankan.

De jongens die ik de Boekenzolder heb laten zien zijn literatuurminnende studenten. Eentje studeert er zelfs Nederlands. Twee van hen kwam ik tegen op mijn studentenmuziekvereniging. Tijdens een gesprek met een van hen vroeg ik hem of hij wel eens van de Boekenzolder had gehoord. Dat was niet zo en dus stelde ik voor om daar eens samen heen te gaan.

En zo geschiedde. De blik in zijn ogen toen hij binnenstapte, was het al waard. Ik zag de dopamine bij wijze van spreken vrijkomen en door de hersenen stromen. Al die boeken! Keurig op alfabet! Gratis!

Al pratend liepen we naar de sectie Nederlandse literatuur. Van de borrel wist ik nog dat hij van Couperus hield, dus het verbaasde me niet dat hij meteen op de ‘c’ toestapte. Ik volgde hem. Hij was op zoek naar De Komedianten, zei hij. Zoeken naar de ‘cou’. Daar, de onderste plank. Een hele plank Couperus. Hij hurkte neer. Ik ook. En verdomd, wat stond daar… De Komedianten! (De boekenzolder had zijn hart al veroverd.) Hij vroeg me wat ik van Couperus had gelezen. Ietwat beschaamd antwoordde ik dat ik wat betreft Couperus nog wat achterliep: ik had alleen Van oude menschen en Noodlot gelezen. Ik vroeg hem wat ik nog meer kon proberen. De stille kracht. Goed, neem ik mee. Ik trok ook De boeken der kleine zielen van de plank. Had hij nog niet gelezen. Aha, een kans om hem qua Couperus nog ergens mee voor te zijn! Ik nam het boek onder mijn arm. 

Er stonden verschillende uitgaven van dezelfde boeken. Hij vroeg me om raad: welke versie moest hij nemen? Al pratend waren we op onze knieën gezakt.

Na Couperus gingen we alle kasten af. We trokken boeken van de plank en vroegen elkaar of we het gelezen hadden, wat we ervan vonden. Midden in het ene antwoord greep een van ons dan al een ander boek en liet het de ander zien. Elsschot. Haasse. Hermans. Mulisch. Reve. 

We hebben er twee uur rondgekeken.

De andere persoon die ik van mijn vereniging kende, zei dat hij wel van de Boekenzolder had gehoord, maar dat hij er nog niet was geweest. Dus: voor mij een buitenkansje om een tripje voor te stellen!

Hij had Op weg naar het einde nodig (hij neemt het Revejaar te baat om met Reve te beginnen). Nou, die hadden ze! Ik raadde hem Slauerhoff aan, Het verboden rijk. Hij zei dat Primo Levi heel goed was. En Indische duinen. Het mooie van de Boekenzolder is dat ze veel Grote Lijsters hebben. Ik vind die uitgaves altijd lekker lezen. Ze hebben een mooi lettertype en de rug is van goede kwaliteit; het zijn niet van die oude Salamanders of Prisma-boekjes waarmee je het risico loopt het boek te slopen als je het te stevig openslaat. Indische Duinen en Slauerhoff stonden er als Grote Lijsters. Mooi zo. Daarna gingen we langs de kasten en het tafereel van een week eerder herhaalde zich. Hij raadde mij Büch aan. Ik hem Verhulst. Het viel hem op dat ze veel Vestdijk hadden. Moest hij ook nog lezen. Hij nam De Kellner en de levenden mee. Al pratend kwamen we bij de ‘c’. Ik hurkte neer en vroeg hem wat hij van Couperus gelezen had. Couperusjaar of niet, aan het aanbod Couperus was sinds mijn vorige bezoek niet veel veranderd. Hij was pas net begonnen met Couperus, zei hij. Ik vertelde hem dat ik hier de week daarvoor had gezeten met iemand die maar liefst zes boeken van Couperus had meegenomen. Ik wees hem op De stille kracht. We zakten op onze knieën. 

Mijn derde Boekenzolder-introductie was niet gepland. Ik zou met iemand over Heijermans gaan praten en gaandeweg het gesprek kwamen we op de Boekenzolder (want daar ik heb een maand of wat geleden het verzameld toneelwerk van Heijermans gevonden) en het bleek dat hij daar nog niet was geweest.

Alle drie hebben ze het maximale aantal van tien boeken meegenomen. En bij alle drie denk ik niet dat dit de laatste keer is dat ze daar zijn geweest.

Wat vond ik ervan? Ik vond het een ervaring. Met leeftijdsgenoten over boeken praten. Dat gebeurt me niet vaak. Op de middelbare leken de meesten niet heel geïnteresseerd te zijn in literatuur. De mensen met wie ik over boeken praatte, waren vrienden van mijn ouders.

Bij een boekenkast praten over boeken is voornamelijk praten over geluk. Een goed boek, een boek dat je de ander aanraadt, heeft een bepaalde indruk op je gemaakt. Je hebt iets indrukwekkends meegemaakt en wil dat met iemand anders delen. Het wordt een beschrijving, vol met superlatieven terwijl je probeert uit te leggen waarom het zo indrukwekkend was. Een boek dat je tegenviel trek je niet uit de kast. Als de ander je wel naar zo’n boek vraagt, zeg je slechts dat je niet onder de indruk was en je wijst naar een boek dat je wel goed vond. Je wisselt positieve ervaringen uit. Soms vertelt de ander je iets waardoor je geïnteresseerd raakt: iets over het plot, een herinnering of gedachte die het bij de ander losmaakte, of een beeld. En je stopt het boek in je mandje, benieuwd of het ook voor jou zal zijn wat het voor de ander is.

Ik heb in totaal tien boeken meegenomen; ik heb me keurig ingehouden. En ik denk dat het niet de laatste keer is dat ik met hen over boeken heb gepraat. 

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Het vergeten van de dingen

Columnist Em was van de hoofdstad naar Amersfoort afgereisd en stapte de kroeg binnen, waar ze op mijn uitnodiging gedichten zou komen voorlezen. Ze had haar stem weer terug en ik begroette haar met een knuffel, ook deze keer weer met enige aarzeling – nu hing ze niet als een marionettenpoppetje in mijn omhelzing, gelukkig. Het was goed haar weer te zien, voor de tweede keer. En weer bracht de poëzie ons bij elkaar.

Ze vertelde dat haar omgeving me stadsdichter T. was gaan noemen na onze vorige stukjes. Ik vertelde haar op mijn beurt dat mijn omgeving haar steevast aanduidde als columnist Em, en dat ze dachten dat we elkaar eigenlijk niet uit konden staan. We besloten dat maar zo te laten.

Ze zette zich aan een tafeltje in de hoek, nadat ze haar verontschuldigingen bij me had gemaakt voor haar directe afzondering: er moesten dingen overgeschreven worden, voor het grote gebeuren, straks. Ik knikte, begreep, en zag hoe ze gebogen over haar blad, met een pen in haar hand, haar eigen bestaan ingleed. Als de wereld in schotten uit elkaar kon vallen, zoals je soms in films ziet, was dat gebeurd.

Zelf beende ik wat verloren door de ruimte heen, met het draaiboek in mijn hand. De kroeg liep langzaam vol, tot mijn vreugdevolle verbazing. De dichters die vanavond zouden voorlezen verdienden allemaal een volle bak, en dat kregen ze ook.

Iedereen deed het, zonder omhaal, geweldig. Er werd voor ze geklapt, geïmponeerd om hun woorden gezucht, en vooral naar ze geluisterd. Toen columnist Em het kleine, geïmproviseerde podium opstapte en begon met voorlezen, nadat ik haar had aangekondigd als mijn stiekeme, literaire liefde, was ik nog gelukkiger dat ik haar had gevraagd om naar Amersfoort te komen.

De rest van de avond stelde ze zich verdekt en bescheiden op in dezelfde hoek van de kroeg waar ze eerder haar werk over had geschreven. Na afloop praatte ze wat met collega-dichters en met iemand van de krant, die vertelde dat het artikel over de avond waarschijnlijk gedrukt zou worden. En of ze dan ook een exemplaar wilde, en wat de beste manier was om haar die krant te bezorgen. Daar zouden we wel wat op verzinnen, besloten we.

Nadat we door de olijke barjongens vriendelijk werden verzocht onze drankzucht elders te lijf te gaan, stelde ik voor om naar Van Zanten te trekken. Columnist Em knikte instemmend, en wilde nu wel eens zien hoe die plek écht was, omdat ik met enige regelmaat over mijn huiskamer schrijf, en omdat mijn leven zich voor een groot deel daar ook voltrekt.      

Van Zanten was even bruisend, druk en tollend als altijd. Na één biertje buiten vonden we een plek in het veilige schip van de kroeg en schoven aan bij wat andere dichters, die na het voorlezen ook waren overgewaaid. De barhelden en barheldinnen droegen gestaag het bier aan.

Toen we even buiten stonden te roken, vroeg ik columnist Em of ze zich een beetje op haar gemak voelde, hier.

‘Nee,’ zei ze eerlijk, ‘maar ik voel me eigenlijk nooit thuis in een kroeg. Eigenlijk voel ik me nergens echt op mijn gemak.’

Ik knikte, hees mijn sigaret tot een stompje en bekende dat ik dat ook lang heb gevoeld.

‘Totdat ik hier kwam,’ zei ik. ‘Hier voel ik me thuis. Nog meer dan in mijn eigen woning.’  

‘Ik heb dat misschien ook een beetje op mijn boot’, biechtte ze op. ‘Als ik ‘m aan de praat krijg, dan.’

Binnen deed columnist Em nog één biertje, en toen klom het tijdstip van de laatste trein langzaam in de wijzers van de klok. Ze besloot wat eerder te vertrekken, want er waren wekkers en verplichtingen de volgende dag. Ik liep een stukje met haar op, de binnenstad uit.

We namen afscheid aan een grachtje, onder de schaduw van de Koppelpoort. Ik wilde niet dat ze ging, maar ze moest.

‘Misschien kunnen we die krant in tweeën scheuren,’ stelde ze voor. ‘Of je komt de krant brengen in Amsterdam, later,’ zei ze. ‘En dan moet je ‘m vergeten. Dan kom ik terug naar Amersfoort om de krant weer op te halen.’

Mooi, dacht ik. Intentioneel vergeten. Dat zouden we oneindig kunnen herhalen. Terwijl ze om de hoek verdween, oploste in de belofte van een thuiskomst in de hoofdstad en ik weer terugliep naar de kroeg, waar het weer rumoerig, vol en thuis zou zijn, wist ik zeker dat ik nog nooit zo erg had uitgekeken naar het vergeten van de dingen.

Foto: Columnist Em

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Waar ga je heen? Over Samoa

[De wereld in stukken 3]

In het Museum of Natural History in New York is een hele vleugel gewijd aan Margaret Mead. De grand dame van de Amerikaanse antropologie staat in hoog aanzien. Of moeten we denken, nog? In deze wirwar van landen, (een kaartenspel van kolonisatie is dit gebied) met bovendien een naar het westen afbuigende datumlijn bevindt zich een goed bestudeerd eilandenrijkje: Samoa.

In Meads Coming of Age in Samoa was het haar bedoeling het patriarchale Amerika een spiegel voor te houden dat het elders misschien wel beter was. Ze was vooral geïnteresseerd in puberproblemen en vroeg zich af of die universeel waren. Wat doe je als tiener op een klein eiland omgeven door een eindeloze oceaan?

‘De lezer zal zich herinneren dat de hoofdactiviteit van de kleine meisjes zorgen voor baby’s was. Ze konden ook rifvissen, een bal weven en een molentje maken, in een kokospalm klimmen, dobberen in een zwempoeltje dat bij elke golf vierenhalve meter van niveau veranderde, een broodvrucht of taro schillen, de zanderige patio van het huis vegen, water uit zee halen, een simpel wasje doen en een ietwat geïndividualiseerde siva dansen. Hun kennis van de biologie van leven en dood was overontwikkeld in verhouding tot hun kennis van de organisatie van hun samenleving of van de fijne gedragingen die voor hun ouderen verplicht waren. Ze bevonden zich in een positie die vergelijkbaar zou zijn in onze cultuur met een kind dat geboorte en sterven had gezien voordat ze had geleerd niet een mes door te geven met het lemmet naar voren of hoe ze een kwartje moest wisselen. Geen van deze kinderen sprak de beleefdheidstaal, zelfs niet in de meest elementaire vorm, en hun kennis bleef beperkt tot vier of vijf woorden van uitnodiging en aanvaarding.’

Dat klinkt als kind zijn, echt in een eigen wereld mogen leven. Vooral dat dobberen lijkt me wel wat. De Amerikaan Maarten J. Troost woont een jaartje nabij, op een eiland in Kiribati. Zijn hilarisch verslag van voorbereiding en teleurstelling spitst zich toe op de gekmakende ergernis over hoe de localen zich ’s ochtends eerst even uitgebreid ontlasten op het strand. Een gebruik dat door Mead – maar dan oordeelloos – bevestigd wordt.

Maar wat moet je op een aanlokkelijk tropisch eilandje, waar de binnenlanden door enge slangen en spinnen geregeerd worden, de post nooit komt, pindakaas je enige levensgeluk beduidt, naast de dagelijks duik als dat laatste belet wordt door iets waarvan je niet kunt begrijpen dat de medemens je dat aandoet. Kakken op een tropisch strand! De kortste samenvatting van intercultureel onbegrip.

(Voor nog meer aanstekelijk mopperen over de defecte illusie van het paradijs leze men The Happy Isles of Oceania van Paul Theroux.)

Mead (zie ook kaart 47) leest nog steeds als een bijzonder spannend verslag, het is zo leuk om zo exact een samenleving beschreven te zien! Het is beslist een van de vreemdste wetenschappen: de antropologie, maar dit boek bewijst voor mij zijn dienst, veel meer dan welk reisboek dan ook zijn het juist de details van hofmakerij en wat je wel en niet geacht wordt te doen op Samoa en hoe men elkaar ziet die je dit eiland leren kennen. In een appendix opgenomen zijn beschrijvingen van hoe meisjes naar volwassenen kijken, waarin regelmatig bewonderend ‘ she is clever in making baskets’ voorkomt. Of: zij vraagt altijd op de meest hoffelijke wijze: ‘Po’o fea ’e te maliu i ai?’

‘Waar ga je heen?’

Lezen
Margaret Mead Coming of age in Samoa. A Psychologic study of Primitive Youth for Western Civilisation.
Maarten J. Troost The Sex Life of Cannibals
The Happy Isles of Oceania van Paul Theroux.

Zie ook deze blog

Hier naar kaart nummer 4

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Zo’n echte

Drie jaar geleden was ik voor het eerst in Aardenburg, een stadje aan de onderkant van Nederland. Op een literaire avond speelde ik liedjes en droeg ik voor de eerste keer twee gedichten voor – ik was net gedebuteerd in Meander, en had me voorgenomen om me op de poëzie te storten.

In de boekwinkel zat ik voor het eerst naast echte dichters, in het wild. Ik kon ze aanraken, zelfs. Het waren echte mensen. Ze dronken wijn, praatten over het schrijven en droegen voor. Philip Hoorne las ook voor, en toen ik wat rozig in mijn bed lag, dacht ik: later, als ik groot ben, wil ik Philip Hoorne worden.

Nu was ik terug. De treinreis leek korter dan drie jaar geleden. Bij Vlissingen hield het spoor op. Zo ziet het einde van het land er dus uit, dacht ik: een stootblok op het spoor. Voordat ik de boot nam naar Breskens – Vlissingen bleek niet het einde van de wereld – waaide de wind twee regels van Wigman voor me uit:

Ik hoor hoe Zeeland zucht: bewoners, kom terug.

Maar zelfs de zee nam hier de vlucht.

De boottocht verliep voorspoedig: we zonken niet, botsten niet op een andere boot, en niemand sloeg overboord. Toen ik in Breskens weer met mijn voeten op het vasteland stond, lag er een uitgestrekt landschap voor me, leeg en groen. Er liep één vrouw met één hond. Er kwam één auto aanrijden, van Ron, een van de organisatoren die me op kwam halen.

De boekwinkel lag er nog onveranderd bij, gelukkig. Het is vreemd hoe een plek waar je maar een keer eerder bent geweest een thuiskomst in zich heeft. Monica, de gastvrouw, omhelsde me, alsof ik gisteren was weggegaan en nu weer terugkwam. De drie jaar drukten in elkaar als de muizentrappetjes die ik vroeger vouwde.

Het voorlezen was heerlijk – een week eerder had ik voorgelezen in een kroeg, waar het publiek vooral bestond uit dronken Engelsen, verdwaalde pubers en een bejaarde vrouw die het twee gedichten volhield om enigszins te luisteren, maar Aardenburg was een en al oor. Ze klapten zelfs na een gedicht.

Na afloop luisterde ik gebiologeerd naar de verhalen van Job Degenaar, die ook had voorgelezen, en hoe. De wijn en de kaas waren op de tafel gezet, er was een haardvuur aangestoken en de ramen zagen mistig van de condens.

Toen ik buiten als enige een sigaret opstak, ik was de laatste roker in het gezelschap, besloot ik niet weer drie jaar te wachten. In de zomer zou ik teruggaan. Monica had verteld dat je prachtig in de omgeving kon fietsen, en dat zou ik gaan doen.

Om twaalf uur was het feest gedaan. Ik lag in hetzelfde bed en was weer wat rozig. Ik was groot nu, dacht ik, en Philip Hoorne was ik niet geworden, niet helemaal. Een beetje. Misschien, dacht ik, toen ik het licht uitknipte, was ik nu een dichter. Zo’n echte.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Hawaii, a crying shame

[De wereld in stukken 2]

Voor wie wel eens een globe heeft vastgehouden is het een bekend gegeven. Je kunt de aarde zo draaien dat je vrijwel uitsluitend zee ziet. De Blue Marble, de foto die in 1972 genomen werd uit de Apollo 17 op 29.000 kilometer draagt niet voor niets die naam. 71% van het oppervlakte van de aarde is het niet. Maar is water. Wij zouden Earth beter Ocean kunnen noemen. Vanuit de verte dus blauw en op kaarten en globes blauw. ‘In de oceaan duiken is de grootste habitat op de planeet binnengaan – een rijk met ruim 160 keer méér leefruimte dan alle ecosystemen op het oppervlak samen.’* Dus 71% van deze stukjes zou over de zee moeten gaan.

Dat aangezicht van de globe toont nog een aantal dingen. Het randje land dat je dan nog ziet komt overeen met de ‘pacific ring of fire’. In een hoefijzervorm zie je dan dat er vulkanisme aan drie zijden van de grote oceaan te vinden is, de zuidkant blijft vrij omdat de Pacifische plaat daar niet onder een andere plaat kan duiken.

Maar eerst nog die globe van half water. In de meeste globes staat in die plas water even iets over waar de globe vandaan komt, plaats genoeg. De oceaan is er dus voor tekst en uitleg. De mijne is een Räth, Staatkundige globe uit april 1987, met geplakte papieren stroken, zodat je meteen ziet hoezeer mijn opgeknipte poster vertekent: de Mercatorprojectie, (waarover later meer). En als je goed gaat kijken zie je dat vrijwel in het midden van dat grote azuren vlak het eilandenrijkje Hawaii ligt. Er zijn nauwelijks plekken te noemen die geïsoleerder liggen, niets is zover van alles af als Hawaii.  En het moet er mooi en aantrekkelijk zijn. Aloha!

De bloemenslinger die je omgehangen krijgt geeft in zijn paradijselijkheid volgens Edward Wilson** echter meteen iets pijnlijks mee. De bloemen zijn niet inheems, ze hebben waarschijnlijk veel mooiere bloemen verdrongen.

Want achter de intense schoonheid die je je bij Hawaii voorstelt gaat volgens deze bioloog een tragedie van formaat schuil. In werkelijkheid, schrijft hij, is Hawaii een veld des doods van biodiversiteit. ‘Toen de eerste Polynesische reizigers er in het jaar 400 landden, benaderde deze archipel het paradijs zo dicht als nooit enig land had gedaan. In de weelderige wouden en vruchtbare valleien kwamen geen muggen, stekende wespen, gifslangen of gifspinnen voor en slechts weinig planten met doorn of gif.’ Dat is mooi om je voor te stellen: alle geneugten van de wildernis zonder enig ongemak. Hawaii is daarmee natuurlijk een schoolvoorbeeld van eiland biogeografie: waar vind je welke dieren en waarom? Het was niet alleen voor mensen lastig op Hawaii te komen, de afstanden zijn zo groot dat de archipel het heel lang zonder contact met de buitenwereld heeft kunnen stellen. Er ontwikkelde zich een ecosysteem dat toegespitst was op de omgeving, dieren pasten zich erop aan en het geheel leek op niets elders. Varkens, ratten, mieren, muggen, slangen hebben daar sinds 400 na chr. en versneld na 1492 een einde aan gemaakt. Het moet er mooi zijn en er is een aardige biodiversiteit, maar niet te vergelijken met hoe die was.

Niet teveel sombermannen, dat doen Wilson en David Quammen ook niet. Hoewel de grote Jack Johnson er wel wat van kan.

It is such a tired game
Will it ever stop
How will this all play out
of sight, out of mind now […]
It’s such a crying shame.

En toch wil ik ernaartoe…

(Hier naar kaart 3)

Lezen

* Ed Yong Een immense wereld. Hoe dierlijke zintuigen de dimensies om ons heen onthullen.
**Edward O. Wilson De toekomst van het leven.
David Quammen The Song of the Dodo. Island Biogeography in an age of extinction.
Luisteren: Jack Johnson.
Kijken: The White Lotus, Seizoen 1.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman