Waar ga je heen? Over Samoa

[De wereld in stukken 3]

In het Museum of Natural History in New York is een hele vleugel gewijd aan Margaret Mead. De grand dame van de Amerikaanse antropologie staat in hoog aanzien. Of moeten we denken, nog? In deze wirwar van landen, (een kaartenspel van kolonisatie is dit gebied) met bovendien een naar het westen afbuigende datumlijn bevindt zich een goed bestudeerd eilandenrijkje: Samoa.

In Meads Coming of Age in Samoa was het haar bedoeling het patriarchale Amerika een spiegel voor te houden dat het elders misschien wel beter was. Ze was vooral geïnteresseerd in puberproblemen en vroeg zich af of die universeel waren. Wat doe je als tiener op een klein eiland omgeven door een eindeloze oceaan?

‘De lezer zal zich herinneren dat de hoofdactiviteit van de kleine meisjes zorgen voor baby’s was. Ze konden ook rifvissen, een bal weven en een molentje maken, in een kokospalm klimmen, dobberen in een zwempoeltje dat bij elke golf vierenhalve meter van niveau veranderde, een broodvrucht of taro schillen, de zanderige patio van het huis vegen, water uit zee halen, een simpel wasje doen en een ietwat geïndividualiseerde siva dansen. Hun kennis van de biologie van leven en dood was overontwikkeld in verhouding tot hun kennis van de organisatie van hun samenleving of van de fijne gedragingen die voor hun ouderen verplicht waren. Ze bevonden zich in een positie die vergelijkbaar zou zijn in onze cultuur met een kind dat geboorte en sterven had gezien voordat ze had geleerd niet een mes door te geven met het lemmet naar voren of hoe ze een kwartje moest wisselen. Geen van deze kinderen sprak de beleefdheidstaal, zelfs niet in de meest elementaire vorm, en hun kennis bleef beperkt tot vier of vijf woorden van uitnodiging en aanvaarding.’

Dat klinkt als kind zijn, echt in een eigen wereld mogen leven. Vooral dat dobberen lijkt me wel wat. De Amerikaan Maarten J. Troost woont een jaartje nabij, op een eiland in Kiribati. Zijn hilarisch verslag van voorbereiding en teleurstelling spitst zich toe op de gekmakende ergernis over hoe de localen zich ’s ochtends eerst even uitgebreid ontlasten op het strand. Een gebruik dat door Mead – maar dan oordeelloos – bevestigd wordt.

Maar wat moet je op een aanlokkelijk tropisch eilandje, waar de binnenlanden door enge slangen en spinnen geregeerd worden, de post nooit komt, pindakaas je enige levensgeluk beduidt, naast de dagelijks duik als dat laatste belet wordt door iets waarvan je niet kunt begrijpen dat de medemens je dat aandoet. Kakken op een tropisch strand! De kortste samenvatting van intercultureel onbegrip.

(Voor nog meer aanstekelijk mopperen over de defecte illusie van het paradijs leze men The Happy Isles of Oceania van Paul Theroux.)

Mead (zie ook kaart 47) leest nog steeds als een bijzonder spannend verslag, het is zo leuk om zo exact een samenleving beschreven te zien! Het is beslist een van de vreemdste wetenschappen: de antropologie, maar dit boek bewijst voor mij zijn dienst, veel meer dan welk reisboek dan ook zijn het juist de details van hofmakerij en wat je wel en niet geacht wordt te doen op Samoa en hoe men elkaar ziet die je dit eiland leren kennen. In een appendix opgenomen zijn beschrijvingen van hoe meisjes naar volwassenen kijken, waarin regelmatig bewonderend ‘ she is clever in making baskets’ voorkomt. Of: zij vraagt altijd op de meest hoffelijke wijze: ‘Po’o fea ’e te maliu i ai?’

‘Waar ga je heen?’

Lezen
Margaret Mead Coming of age in Samoa. A Psychologic study of Primitive Youth for Western Civilisation.
Maarten J. Troost The Sex Life of Cannibals
The Happy Isles of Oceania van Paul Theroux.

Zie ook deze blog

Hier naar kaart nummer 4

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Zo’n echte

Drie jaar geleden was ik voor het eerst in Aardenburg, een stadje aan de onderkant van Nederland. Op een literaire avond speelde ik liedjes en droeg ik voor de eerste keer twee gedichten voor – ik was net gedebuteerd in Meander, en had me voorgenomen om me op de poëzie te storten.

In de boekwinkel zat ik voor het eerst naast echte dichters, in het wild. Ik kon ze aanraken, zelfs. Het waren echte mensen. Ze dronken wijn, praatten over het schrijven en droegen voor. Philip Hoorne las ook voor, en toen ik wat rozig in mijn bed lag, dacht ik: later, als ik groot ben, wil ik Philip Hoorne worden.

Nu was ik terug. De treinreis leek korter dan drie jaar geleden. Bij Vlissingen hield het spoor op. Zo ziet het einde van het land er dus uit, dacht ik: een stootblok op het spoor. Voordat ik de boot nam naar Breskens – Vlissingen bleek niet het einde van de wereld – waaide de wind twee regels van Wigman voor me uit:

Ik hoor hoe Zeeland zucht: bewoners, kom terug.

Maar zelfs de zee nam hier de vlucht.

De boottocht verliep voorspoedig: we zonken niet, botsten niet op een andere boot, en niemand sloeg overboord. Toen ik in Breskens weer met mijn voeten op het vasteland stond, lag er een uitgestrekt landschap voor me, leeg en groen. Er liep één vrouw met één hond. Er kwam één auto aanrijden, van Ron, een van de organisatoren die me op kwam halen.

De boekwinkel lag er nog onveranderd bij, gelukkig. Het is vreemd hoe een plek waar je maar een keer eerder bent geweest een thuiskomst in zich heeft. Monica, de gastvrouw, omhelsde me, alsof ik gisteren was weggegaan en nu weer terugkwam. De drie jaar drukten in elkaar als de muizentrappetjes die ik vroeger vouwde.

Het voorlezen was heerlijk – een week eerder had ik voorgelezen in een kroeg, waar het publiek vooral bestond uit dronken Engelsen, verdwaalde pubers en een bejaarde vrouw die het twee gedichten volhield om enigszins te luisteren, maar Aardenburg was een en al oor. Ze klapten zelfs na een gedicht.

Na afloop luisterde ik gebiologeerd naar de verhalen van Job Degenaar, die ook had voorgelezen, en hoe. De wijn en de kaas waren op de tafel gezet, er was een haardvuur aangestoken en de ramen zagen mistig van de condens.

Toen ik buiten als enige een sigaret opstak, ik was de laatste roker in het gezelschap, besloot ik niet weer drie jaar te wachten. In de zomer zou ik teruggaan. Monica had verteld dat je prachtig in de omgeving kon fietsen, en dat zou ik gaan doen.

Om twaalf uur was het feest gedaan. Ik lag in hetzelfde bed en was weer wat rozig. Ik was groot nu, dacht ik, en Philip Hoorne was ik niet geworden, niet helemaal. Een beetje. Misschien, dacht ik, toen ik het licht uitknipte, was ik nu een dichter. Zo’n echte.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Hawaii, a crying shame

[De wereld in stukken 2]

Voor wie wel eens een globe heeft vastgehouden is het een bekend gegeven. Je kunt de aarde zo draaien dat je vrijwel uitsluitend zee ziet. De Blue Marble, de foto die in 1972 genomen werd uit de Apollo 17 op 29.000 kilometer draagt niet voor niets die naam. 71% van het oppervlakte van de aarde is het niet. Maar is water. Wij zouden Earth beter Ocean kunnen noemen. Vanuit de verte dus blauw en op kaarten en globes blauw. ‘In de oceaan duiken is de grootste habitat op de planeet binnengaan – een rijk met ruim 160 keer méér leefruimte dan alle ecosystemen op het oppervlak samen.’* Dus 71% van deze stukjes zou over de zee moeten gaan.

Dat aangezicht van de globe toont nog een aantal dingen. Het randje land dat je dan nog ziet komt overeen met de ‘pacific ring of fire’. In een hoefijzervorm zie je dan dat er vulkanisme aan drie zijden van de grote oceaan te vinden is, de zuidkant blijft vrij omdat de Pacifische plaat daar niet onder een andere plaat kan duiken.

Maar eerst nog die globe van half water. In de meeste globes staat in die plas water even iets over waar de globe vandaan komt, plaats genoeg. De oceaan is er dus voor tekst en uitleg. De mijne is een Räth, Staatkundige globe uit april 1987, met geplakte papieren stroken, zodat je meteen ziet hoezeer mijn opgeknipte poster vertekent: de Mercatorprojectie, (waarover later meer). En als je goed gaat kijken zie je dat vrijwel in het midden van dat grote azuren vlak het eilandenrijkje Hawaii ligt. Er zijn nauwelijks plekken te noemen die geïsoleerder liggen, niets is zover van alles af als Hawaii.  En het moet er mooi en aantrekkelijk zijn. Aloha!

De bloemenslinger die je omgehangen krijgt geeft in zijn paradijselijkheid volgens Edward Wilson** echter meteen iets pijnlijks mee. De bloemen zijn niet inheems, ze hebben waarschijnlijk veel mooiere bloemen verdrongen.

Want achter de intense schoonheid die je je bij Hawaii voorstelt gaat volgens deze bioloog een tragedie van formaat schuil. In werkelijkheid, schrijft hij, is Hawaii een veld des doods van biodiversiteit. ‘Toen de eerste Polynesische reizigers er in het jaar 400 landden, benaderde deze archipel het paradijs zo dicht als nooit enig land had gedaan. In de weelderige wouden en vruchtbare valleien kwamen geen muggen, stekende wespen, gifslangen of gifspinnen voor en slechts weinig planten met doorn of gif.’ Dat is mooi om je voor te stellen: alle geneugten van de wildernis zonder enig ongemak. Hawaii is daarmee natuurlijk een schoolvoorbeeld van eiland biogeografie: waar vind je welke dieren en waarom? Het was niet alleen voor mensen lastig op Hawaii te komen, de afstanden zijn zo groot dat de archipel het heel lang zonder contact met de buitenwereld heeft kunnen stellen. Er ontwikkelde zich een ecosysteem dat toegespitst was op de omgeving, dieren pasten zich erop aan en het geheel leek op niets elders. Varkens, ratten, mieren, muggen, slangen hebben daar sinds 400 na chr. en versneld na 1492 een einde aan gemaakt. Het moet er mooi zijn en er is een aardige biodiversiteit, maar niet te vergelijken met hoe die was.

Niet teveel sombermannen, dat doen Wilson en David Quammen ook niet. Hoewel de grote Jack Johnson er wel wat van kan.

It is such a tired game
Will it ever stop
How will this all play out
of sight, out of mind now […]
It’s such a crying shame.

En toch wil ik ernaartoe…

(Hier naar kaart 3)

Lezen

* Ed Yong Een immense wereld. Hoe dierlijke zintuigen de dimensies om ons heen onthullen.
**Edward O. Wilson De toekomst van het leven.
David Quammen The Song of the Dodo. Island Biogeography in an age of extinction.
Luisteren: Jack Johnson.
Kijken: The White Lotus, Seizoen 1.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Scholen kijken

De grote stoelendans is aangevangen. Wekelijks doen we vier middelbare scholen aan met onze zoon.

Nadim heeft een lijstje met punten waarop hij die scholen scoren kan, en omdat zijn lijstje op de eettafel ligt, kijk ik regelmatig naar zijn uitdijende aantekeningen.

God, wat houd ik van die jongen. Van zijn gebogen hoofd wanneer hij schrijft, wanneer hij leest – na Schaduw van de wind is hij nu aan mijn werk begonnen. Hij is daar te jong voor, maar als hij Het jasje van Luis Martín straks uitheeft zal hij zijn vader zien, zijn ouder kennen op een manier die niet zo vanzelfsprekend is. Het maakt me even huiverig als blij.

Ik houd van zijn lange dunne vingers, zijn altijd vuile, iets te lange nagels, van het litteken boven zijn wenkbrauw dat hij opliep toen hij in volle vaart tegen een picknicktafel klapte. Ik houd van zijn geur, als verse spekkies uit zo’n grote zak, maar dan net minder zoet.

Ze zeggen me, de ouders met kinderen op de middelbare, dat hij snel zal gaan stinken omdat alle pubers stinken. Ik kan me dat niet voorstellen omdat dit zijn geur is. Als hij straks anders ruikt dan moet hij ook iemand anders zijn.

B en mijn schoonfamilie zijn nagenoeg geurloos. Mijn ouders ook. Misschien blijft mijn jongen wel naar spekkies ruiken.

Er staan kringetjes en uitroeptekens op Naadjes lijst, gekrabbelde aanvullingen en cijfers. Ik heb nooit veel gehad met school, en het is dan ook een wonder voor me hoe anders hij in de materie staat.

Oudergesprekken op zijn basisschool leken altijd meer op een collegiaal overleg tussen hem en de juf. Ik zat ernaast en werd terloops geïnformeerd, mocht aan het eind patat gaan eten met mijn man.

Het verwerven en inzetten van kennis voedt hem, Nadim gedijt erbij. De afgelopen jaren zag ik hem steeds meer ontvouwen – een torretje dat ontdekt dat er vliezen onder zijn rugplaten zitten, transparante vleugels. Ik durf niet uit te spreken dat hij op een dag zal vliegen, bang en bijgelovig als het me maakt zoveel van iemand te houden.

Een melancholischstemmend iets, te lopen door de gangen van zo’n middelbare school. Gekleurde kluisjes, boekenkasten, lessenaars en digiborden, het berghok van de schoolband en het kunstlokaal met al die spatten op het raam – zoveel ruimte midden in de stad, een plek voor opstartende levens, voor onrust, doldrieste* ontwikkeling.

Hoewel de taakverdeling soms anders uitpakt, wandel ik liever een uur rond door die hoge gangen dan dat ik naar het praatje van de rector ga. Plek is voor mij belangrijk, daarnaast let ik op de lichaamstaal van leerlingen en onderwijzers, juist als ze even níét met werving bezig zijn.

Uiteindelijk zoek ik een gevoel dat me vertelt dat dit de plek is waar mijn kind een jonge man zal worden. Zie ik hem hier lachen, huilen, kussen, vechten, verzoenen, dansen – worden wie ik voel dat hij kan zijn?

Hoewel de lat dan erg hoog ligt: soms wel, en ik doe dan mijn best om zijn beleving niet te sterk te kleuren. Zijn keus hoeft de mijne niet te zijn.

Met elke stap die een kind zet komt er een complexer soort loslaten bij, met op het oog steeds grotere implicaties.

Het ouderschap is om te janken.

* Ja, ik heb het woord doldriest gebruikt. Het leek het enige kloppende, en dus heb ik het gedaan.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Het wonder van de 64 velden

Mijn vader en ik stonden laatst in de keuken voor mijn laptop te juichen. Het halfuur daarvoor hadden we in enorme spanning voor het beeldscherm gestaan, terwijl we keken naar twee mannen die tegenover elkaar aan een tafel zaten met een schaakbord tussen hen in. Anish Giri en Magnus Carlsen. Giri stond gewonnen, volgens de computeranalyse boven in beeld. Dit soort spanning is vele malen erger dan de spanning die je voelt als je naar een voetbalwedstrijd kijkt. Wij weten namelijk meer dan de spelers zelf. Wij zien die analyse. De computer schaakt tegenwoordig veel beter dan de mens, dus wij weten welke zet Giri moet doen. En wij weten dus ook meteen of de zet die Giri doet goed is of niet. Giri stond dus gewonnen tegen Carlsen, de wereldkampioen. Als doorgewinterde Giri-fans weten wij echter ook dat Giri een gewonnen stelling nog wel eens weet te verkloten. Dus, iedere keer dat Giri zijn hand uitstak naar het bord om een stuk te verplaatsen, sloegen we hem gespannen gade. Hij ging toch wel dat paard pakken? Zou hij het zien? Ja! Hij ziet het! Hij doet het! Kijk, de analyse schiet verder omhoog. Wat doet Carlsen nu? En zo gaat dat door.

Een relativerende gedachte bij dit schaaktoernooi, het Tatasteel-schaaktoernooi in Wijk aan Zee (bijgenaamd het Wimbledon van het schaken), is dat de zetten en de live-camerabeelden dit jaar een kwartier op de werkelijkheid achterlopen. Dat is gedaan om valsspelen met hulp van een handlanger op afstand (die de computeranalyse kan zien) te bemoeilijken. Alles wat er gebeurt is al gebeurd! Niet dat dit de spanning minder maakt, maar toch.

Het commentaar van de twee grootmeesters op de livestream deed niet onder voor het sportcommentaar dat op de televisie en de radio te horen is. Ze waren reuze-enthousiast en zaten helemaal in de wedstrijd. Het grappige was dat ze volledig op de hand van Giri waren, net als wij. Zoals bij het commentaar bij voetbalwedstrijden moest ik me soms bedwingen om niet tegen hen te gaan schreeuwen als ze zeiden dat Giri op het punt stond te winnen (‘Dat weet je helemaal niet! Roep het nou niet over hem af!’). De varianten die ze op hun analysebord toverden volgde ik met interesse. De varianten die Carlsen een ontsnappingsmogelijkheid boden deden mijn zenuwen de pan uitrijzen, terwijl de varianten die lieten zien dat Giri huizenhoog gewonnen stond, mij rustiger lieten ademhalen. Een andere factor die de spanning verhoogde, was dat Giri nog maar weinig tijd had: slechts tien minuten voor tien zetten en het werd er niet beter op. Het is algemeen bekend dat men, en zelfs topschakers, fouten maakt onder tijdsdruk. (Carlsen had misschien wel minder tijd dan Giri, maar dat vond ik vanzelfsprekend niet erg…) 

Gelukkig won Giri. Hij deed steeds de beste zet en Carlsen maakte nog ergens een kleine fout, waarna hij de handdoek in de ring gooide.

Ik ben door Tonke Dragt aan het schaken verslingerd geraakt. Ik was dertien, veertien en terwijl ik bouwwerken maakte met Kapla en die vervolgens in grote veldslagen met soldaatjes liet instorten, luisterde ik naar luisterboeken: soms was dat Harry Potter, ingelezen door Stephen Fry, maar vaak was het De geheimen van het wilde woud, ingesproken door Victor Löw (tot mijn ergernis hadden we De brief voor de koning niet als luisterboek). Ergens halverwege het boek schaakt Tiuri met de vorst van Eviellan op leven en dood. Zeer spannende passages, maar wat mij echt tot het schaakspel aantrok was een gedicht, een mijmering. Een mijmering in dichtvorm over het schaakspel dat voor hem op tafel stond. Ik denk nog wel eens aan dat gedicht. Vooral de zinsnede: ‘Zwart-wit, wit-zwarte velden.’ Prachtig woordspel.

Gek genoeg was het pas bij de derde of vierde keer luisteren dat dat gedicht mij begon te intrigeren en ik bedacht mij dat we in de huiskamer een schaakspel hadden staan en dat mijn broer mij ooit de beginselen van het spel had bijgebracht. (Ik had verder eens op een lagereschooltoernooitje een aantal kinderen verslagen omdat ik als enige het herdersmat kende, maar daarna was de belangstelling verpieterd.) Die avond ging ik aan de slag. Gewapend met het boek Schaken voor Dummies, maakte ik mij het spel eigen. Toen ik dat boek uithad ging ik op zoek naar andere schaakboeken in onze kast – mijn broers hadden ooit enige jaren op een schaakclub gezeten en mijn opa was ook een fervent amateurschaker. Met mijn vader nam ik ondertussen Jan-Hein Donners De koning. Schaakstukken en een paar boeken van Jan Timman door, wat inhield dat mijn vader de verhaaltjes eromheen voorlas en we samen de partijen naspeelden. Ondertussen leerde ik Giri’s My Junior Years in 20 games uit het hoofd (ik heb zelfs bij het NK een handtekening van hem gescoord!).  

In de boekenkast stond ook een boekje van een zekere Peter van Foreest, over een schaaktoernooi in Groningen in 1946, geschreven voor amateurs (hij zal wel familie zijn van de huidige schakers Van Foreest). Het boek heeft zo’n heerlijk ouderwetse titel: Grote denkers binnen Neerlands grenzen. Het was een verjaardagscadeau voor de achttiende verjaardag van mijn opa. Ik heb dat boek met veel plezier van a tot z doorgenomen. Het boek ademt de sfeer van de schaaktoernooien van die tijd uit: sigaren- en sigarettenrook, drank en analoge schaakklokken. Bovenal spat het enorme plezier dat Van Foreest heeft in het vertellen over het schaken en het vertellen van anekdotes over de diverse schakers van de pagina’s af. 

Een ander toernooiboek dat wij hadden was het toernooiboek van het AVRO-schaaktoernooi van 1973, samengesteld door Max Euwe. Dat boek is zowaar nog leuker om te lezen. Per ronde worden er een paar partijen volledig geanalyseerd, maar iedere partij wordt van een korte omschrijving voorzien. Zo loop je, als was het een roman (op de achterflap noemt Euwe het zelf ‘een film’), met de gebeurtenissen in het toernooi mee. Wat aan het filmische bijdraagt is dat er ook enkele niet-toernooi-gerelateerde stukjes instaan, zoals een stukje van Hans Böhm, dat beschrijft hoe de schakers in het hotel elkaar zelf-gecomponeerde eindspelpuzzels laten zien en elkaar uitdagen om ze op te lossen. Het is eigenlijk net literatuur.

Wat mij eraan herinnert dat ik tot mijn schande Stefan Zweigs Schaaknovelle nog niet gelezen heb. Hij ligt al jaren op mijn bureau. Binnenkort ga ik hem lezen. Echt.

En nu ga ik weer voor Giri juichen.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Een nieuwe brief

 Amersfoort, 19 januari 2023

Lieve Helene,

Het is vreemd om te beginnen aan een brief die je nooit zult lezen. De laatste brief die je aan me schreef heb ik wel honderd keer gelezen – ik kan ieder woord dromen. Mijn laatste brief aan jou, deze kleine, gevleugelde brief, zul je niet eens één keer lezen. Anderen zullen dat voor je moeten doen.

Laatst was je een jaar dood. Ef had een herinneringsbijeenkomst georganiseerd met al jouw dierbaren. Iemand verzuchtte dat het even leek of je er weer bij was, en eigenlijk was je dat ook: in onze verhalen, in onze gedachten, in de kamer, even. Ef heeft een prachtig monumentje voor je gemaakt, in het midden van die kamer. We stonden voor je foto en proostten op je, zo luid, omdat we hoopten dat je het ergens zou horen.

Zijn nieuwe liefde, Het, was er ook bij, en hij hield haar stevig vast. Het ontroerde me, hoe hij dapper zijn blik weer op het leven heeft gericht, en een nieuwe liefde heeft gevonden, zonder de oude liefde kwijt te raken. Ik dacht aan de momenten waarop jij hem door het leven hebt gedragen. Nu draagt hij jou, zijn hele leven lang.

Een jaar is niet samen te vatten in één brief. Er is te veel gebeurd. Ik ben al tien keer aan een nieuwe brief begonnen, als ik de behoefte voelde om je toch te schrijven. Om te vertellen over nieuwe gedichten, nieuwe liefdes, nieuwe gebeurtenissen. Om te vertellen over kleine onbenulligheden in mijn bestaan. Om je grote levensvragen te stellen. Om gewoon te zeggen dat ik je mis, en dat het nu wel lang genoeg heeft geduurd. De ijzige stilte die zou volgen op die brieven weerhielden me om ze af te maken.

Als ik naar de Kruiskamp fiets, om Ef te bezoeken, verwacht ik je nog steeds in de deuropening. Bij het binnengaan denk ik soms nog dat je boven zit te werken. Als Ef koffie zet of bier inschenkt, hoop ik altijd dat je naar beneden komt, met je hoofd nog in een boek of een stuk tekst, en hoor ik je bijna verontschuldigend de kamer binnenkomen. Het gebeurt nooit.

Als ik in Van Zanten zit, ben je er bij. Je zit aan de bar, of aan een tafel, en krijgt nooit een biertje. Soms draaien ze jouw lievelingsmuziek, vertelt iemand die je heeft gekend een verhaal over je dat ik nog niet ken, of wordt er op je geproost.

Als ik vertel over mijn leven, praat ik je weer een beetje tot leven. Met mensen die je hebben meegemaakt haal ik herinneringen op, maar meer nog vertel ik de mensen die je niet hebben gekend over het feit dat je bestond. Het voelt als iets wat ik moet doen, omdat ze je niet meer kunnen ontmoeten. Ik weet zeker dat je ze had gemogen, en zij jou.

Nu, een jaar later, heb ik pas een beetje het gevoel dat het echt tot me doordringt dat je weg bent. Rouw is een onvoorspelbaar, onpeilbaar en haast onmogelijk iets, en dat de tijd niet alle wonden heelt, heb ik nu wel geleerd. Er hoeft ook eigenlijk helemaal niets geheeld, want dat zou betekenen dat je een gemis kunt genezen. Dat er een pleister kan op het gat dat je achterliet. Ik heb nog geen pleisters gevonden van dat formaat.

Ik wil deze brief niet eindigen. Nu ik dit schrijf, heb ik het gevoel dat ik niet meer zo dicht bij je ben geweest sinds het moment waarop ik je voor de laatste keer zag. En ik ben bang dat dit gevoel ook niet meer terug zal komen. Ik wil niet weg uit deze woorden. Maar: het moet. Ik heb nog tijd, en tijd is kostbaar, tijd is alles wat we hebben, zei je altijd: ik moet daar zorgvuldig mee omgaan. Het leven wacht, buiten deze brief. Ik ben er nog. En ik moet door, of ik nu wil of niet.

Het is vreemd om te beginnen aan een brief die je nooit meer zult lezen, maar het is nog vreemder om een brief die je nooit meer zult lezen af te ronden. Ik heb een jaar lang gedacht dat ik het niet zou kunnen.

Maar kijk, lieve Helene, kijk: het leven weet me nog altijd te verbazen. Zelfs nu. Ik sluit deze brief af, maar jou niet. Er waren twaalf maanden, zeshonderdnegentig woorden en duizend tranen nodig om dat in te zien.

Alle liefs,

Twan

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?